Nieuws

Terug naar overzicht

De geboorte van P1 en P2: interview met Eric Stienen

“We waren begin juni in het Brittanniadok meeuwen aan het onderzoeken toen Hans plots zei dat hij een ‘vreemde meeuw’ zag. Met de verrekijker merkten we dat het een grote mantelmeeuw was. Toen de vogel alarm sloeg, wisten we: hier is een nest! Al snel vonden we op het einde van het dok het nest met drie eieren van formaat.”

Een week later, toen Eric en Hans een nieuw bezoek brachten aan het dok, lagen er twee donskuikens in het nest, nog te jong om te ringen. Op vrijdag 13 juni 2025, tijdens een derde bezoek, werden P1 en P2 - twee kuikens van een koppel grote mantelmeeuw - geringd. Niks speciaals, zou je op het eerste gezicht denken, maar het gaat hier om de eerste kuikens van grote mantelmeeuw die ooit op Belgisch grondgebied geboren zijn. Kortom; vanaf nu mogen we aan de lijst met Vlaamse broedvogels een extra soort toevoegen.

(lees verder onder de foto)

Broedplaaats (foto Hans Matheve)

 (foto Hans Matheve)

De grote mantelmeeuw komt vooral voor aan de kust van IJsland, Noorwegen en de Britse Eilanden. Komt de soort ook af en toe voor in België, bijvoorbeeld als doortrekker?

Ja, grote mantelmeeuwen komen voor in Vlaanderen, maar ze zijn niet heel talrijk. Ze worden vooral gezien aan de kust en in de nabijgelegen gebieden, zoals de haven van Zeebrugge, de Zwinregio, en langs de Westerschelde. In het binnenland zijn ze zeldzamer, maar ze kunnen in de winter ook op grotere rivieren of plassen opduiken. Bij ons staan deze meeuwen bekend als doortrekker en wintergast. Daarom worden er vooral in de herfst en winter waarnemingen gemeld en in de zomer veel minder.
Op zee vertoeven er in de winter wel heel wat grote mantelmeeuwen en daarom bestaan er voor deze meeuwensoort instandhoudingsdoelstellingen op federaal niveau. Dat betekent dat we de aantallen van de soort in stand moeten houden. Dat komt omdat meer dan 1% van de totale Europese populatie van grote mantelmeeuw op onze Noordzee zit in de winter. Typerend is dat dat voor een groot deel jonge vogels zijn van twee tot vier jaar oud. De volwassen meeuwen, ouder dan vier jaar, verblijven vaak iets noordelijker. Zeker in de zomermaanden zie je in Vlaanderen bijna geen volwassen individuen; die zitten dan allemaal aan de Nederlandse kust, aan de Waddenzee, in Duitsland en nog noordelijker. Wanneer wij een broedend koppel wilden zien, dan moesten we tot voor kort naar Nederland, Duitsland, Denemarken of Frankrijk. Maar sinds juni 2025 broeden de vogels dus ook bij ons, althans één koppeltje.

(lees verder onder de foto)

Het nest  (foto Hans Matheve)

 (foto Hans Matheve)

Dit jaar broedde een koppel grote mantelmeeuwen voor het eerst succesvol in Vlaanderen. Eerder (in 2004) was er al eens een poging tot broeden, maar toen mislukte het broedsel. Wat liep er fout?

In 2004 hadden we een eerste nest van grote mantelmeeuw in Zeebrugge. We hielden dat nest goed in de gaten en merkten al snel dat er iets niet klopte. Zo zagen we dat het vrouwtje af en toe haar nest verliet, maar dat er geen partner was die op de eieren kwam zitten om ze warm te houden. Het vrouwtje in kwestie had geen mannetje gevonden en had dan maar in haar eentje een nest gemaakt met drie onbevruchte eieren. Toen het vrouwtje weer voor lange tijd van het nest was - ze moest immers af en toe eten voor zichzelf zoeken - zijn de eieren opgegeten door naburige meeuwen in de kolonie. Nu, in juni 2025, is er voor het eerst wel een echte kroost, met een moeder én een vader.

(lees verder onder de foto)

(foto Hans Matheve)

(foto Hans Matheve)

Waarom kiest een koppel grote mantelmeeuw voor het Brittanniadok in Zeebrugge om een nest uit te broeden en jongen groot te brengen?

De grote mantelmeeuw kiest zijn broedlocatie zorgvuldig uit. Zo moet er een rustige, geïsoleerde locatie zijn. De vogels zoeken voor het broeden een plek met weinig verstoring door mensen of roofdieren. Belangrijk is ook dat de vogels de omgeving goed in de gaten kunnen houden en indringers of predatoren van ver kunnen zien komen. Ideale nestlocaties zijn daarom kleine eilanden, duinen, afgelegen kustgebieden, nestplaatsen op hooggelegen daken in havens of steden. Het Brittanniadok is in veel opzichten ideaal voor meeuwen: de verstoring is beperkt want grote delen van het dok zijn niet toegankelijk voor het publiek, en vanuit het dok hebben de meeuwen een prima zicht op de omgeving. De strekdam langs het Brittanniadok is eigenlijk een dwarsdam van de oostelijke strekdam die de zee ingaat. Die plaats wordt amper gebruikt voor havenactiviteit. Omdat we daar ideale nestlocaties voor meeuwen verwachtten, hebben we een stukje laten afrasteren. En wat blijkt? De kleine mantelmeeuw en zilvermeeuw broeden inderdaad talrijk binnen het raster. Zelfs buiten het raster zitten er koppeltjes.

Typisch voor grote mantelmeeuwen is bovendien dat ze een sterke voorkeur hebben voor rotskusten. Die zijn er in de Lage Landen niet, en daarom zoeken de vogels hier hun toevlucht tot menselijke bouwwerken die de rotskusten benaderen. Denk daarbij aan basaltblokken, dijken of pieren. Vaak kiezen grote mantelmeeuwen een stekje aan het einde van zo een structuur, zodat ze afgezonderd zijn en een goed overzicht op de omgeving hebben. Dat is ook het geval bij de ouderdieren in het Brittanniadok: het koppeltje grote mantelmeeuw zit helemaal aan het einde van de dwarsdam en heeft de beste tickets in de cinemazaal bemachtigd, als het ware.

Grote mantelmeeuwen kunnen zowel op de grond als in de hoogte broeden. Beide tactieken hebben voordelen. Een open terrein met wat lage vegetatie (voor beschutting van het nest) is ideaal. Maar ook broeden in de hoogte kan een optie zijn: kunstmatige structuren zoals kranen, containers, daken en lichtmasten bieden goede nestplaatsen met  een overzicht over de omgeving. Ons eerste Vlaamse broedkoppeltje broedt op de grond, net als hun soortgenoten in Denemarken en in het Deltagebied. In Boulogne-sur-Mer maken de grote mantelmeeuwen dan weer liever hun nest op de daken. De nestlocatie hangt dus af van de locaties in de buurt die geschikt zijn, maar rust en een goed overzicht over de omgeving zijn cruciale voorwaarden.

Daarnaast moet er ook voldoende voedsel in de buurt te vinden zijn. Grote mantelmeeuwen kiezen nestlocaties dicht bij de zee, estuaria of meren, waar ze makkelijk voedsel kunnen vinden. Vis, aas, dode of levende vogels en afval staan hoog op het menu. Het Brittanniadok is ook in dat opzicht optimaal: de nabijheid van visserijactiviteit zorgt voor afval en visresten, wat een makkelijke voedselbron is voor meeuwen.
Omdat grote mantelmeeuwen zo groot zijn, kunnen ze ook kleinere vogels tot hun prooi maken. Zangvogels worden in het water geduwd tot ze verdrinken, en dienen daarna als voedsel. We hebben bij het nest van de grote mantelmeeuwen in het Brittanniadok resten van spreeuwen gevonden. Hoogstwaarschijnlijk is één van de oudervogels gespecialiseerd in het vangen van zangvogels, maar dat hopen we later nog in detail te kunnen bekijken.

(lees verder onder de foto)

(foto Hans Matheve)

 (foto Hans Matheve)

In het Brittanniadok broeden vooral kleine mantelmeeuw en zilvermeeuw. Is er sprake van enige concurrentie nu de grote mantelmeeuw hier ook is komen broeden?

Meeuwen broeden vaak in gemengde kolonies van verschillende soorten. Meestal verloopt dergelijke ‘co-housing’ prima. Dat zie je bijvoorbeeld in Denemarken, waar grote mantelmeeuwen, kleine mantelmeeuwen en zilvermeeuwen kennelijk zonder veel problemen broeden op hetzelfde eiland. Ook een plek als het Brittanniadok biedt voldoende ruimte en structuren om met veel meeuwen tegelijk te broeden. Dergelijke co-housing heeft sociale voordelen, zoals de gezamenlijke verdediging tegen predatoren. Bovendien werkt de aanwezigheid van soortgenoten geruststellend. Zodra een broedkolonie zich vestigt, trekt die snel nieuwe meeuwen aan, vaak ook verschillende soorten. De aanwezigheid van andere grote meeuwen is een teken dat de plek veilig en geschikt is.
Broeden in een kolonie kan echter ook minder goed verlopen. Wanneer er weinig voedsel voorhanden is, geldt de wet van de sterkste. Dan zullen de meeuwen de eieren en kuikens van elkaar verorberen. Grote mantelmeeuwen zullen dan vanwege hun grootte in het voordeel zijn. Hoewel ze zangvogels en zelfs drieteenmeeuwen durven te verschalken, zijn de grotere meeuwensoorten, zoals de kleine mantelmeeuw en de zilvermeeuw, iets te veel van het goede; daar blijven ze van af. Die zijn toch net een maatje te groot om als levende prooi te grazen te nemen.

(lees verder onder de foto)

(foto Hans Matheve)

 (foto Hans Matheve)

P1 en P2 werden geringd, maar de ouders kregen geen ring rond de poten. Waarom niet?

Het eerste officiële ouderkoppel van België wilden we niet te veel verstoren, en al zeker niet in het eerste jaar dat ze hier broeden. We hebben daarom geen poging gedaan om de ouders te vangen. Bovendien zijn de ouders hier niet geboren. De kuikens zijn dat wel en die krijgen dus een metalen, wetenschappelijke ring van het KBIN en een kleurring om de poten. Groen-P1 en Groen-P2 zijn op die manier de eerste grote mantelmeeuwen die in Vlaanderen geboren werden en die ook zo officieel de boeken zullen ingaan.

(lees verder onder de foto)

(foto Hans Matheve)

 (foto Hans Matheve)

P1 en P2 werden geringd boven de knie. Bij veel vogels wordt de ring geplaatst onder de knie. Waarom is dat hier anders? 

Het ringen van een vogel hangt af van het kleurringproject waarmee we de vogel willen opvolgen. Je moet bij de ringen een onderscheid maken tussen kleurringen en metalen ringen.
Elke vogel die in België geboren wordt, krijgt een metalen ring rond de poot. Dat is eigenlijk een verplichting en we volgen daarbij de regels van het KBIN, dat als wetenschappelijke instelling alle vogels opvolgt die in België geboren worden. Een metalen ring kan je dus zien als de Belgische identiteitskaart van een vogel. Wordt een dergelijke ring afgelezen door een verrekijker of wordt een geringde vogel dood teruggevonden, dan weten de collega’s van het KBIN en de eigenaar van de vogel wat er met het dier gebeurd is.
Kleurringen worden daarentegen gebruikt wanneer vogels specifiek worden opgevolgd voor een bepaald onderzoeksproject, bijvoorbeeld wanneer we hun levensloop willen achterhalen. Vooraleer we een vogel een kleurring aandoen, moet er worden overlegd met de kleurringcoördinator. Die bepaalt of een kleurring van toepassing is voor de vogel, welke kleur gebruikt moet worden en welke letter-cijfer combinatie de vogel krijgt toegewezen. Dat moet goed worden gecoördineerd want we willen natuurlijk vermijden dat verschillende vogels dezelfde kleur en code krijgen.

De kuikens P1 en P2 kregen een combinatie van een metalen en een kleurring, aan de tibia (boven de knie). Dat werd zo bepaald door de kleurringcoördinator. De vogels worden opgevolgd voor het project https://cr-birding.org/node/1080. Dat is een Nederlands project. Dat klinkt misschien vreemd omdat de vogels op Vlaamse bodem geboren zijn, maar een nieuw project opstarten is vrij duur. We besloten daarom om deze twee kuikens mee te laten opvolgen door een Nederlands onderzoeksproject dat al andere grote mantelmeeuwen opvolgt.

Afhankelijk van het soort project worden kleuren en combinaties met letters en cijfers gebruikt, en kunnen vogels geringd worden boven (tibia) en onder de knie (tarsus). Alles hangt dus af van het project waarmee een vogel wordt opgevolgd. Het lijkt ontzettend ingewikkeld, maar voor onderzoekers en voor mensen die vaak vogelringen aflezen, is de informatie op de ring bijzonder belangrijk. Er moet goed worden genoteerd welke kleur de ring heeft, of die aan de linker- of rechterpoot zit en of die aan de tarsus of tibia zit. Alleen met een correcte invoer van gegevens kunnen we uitspraken doen, bijvoorbeeld over de levensloop van een vogel of over de trek.

Hoe kunnen geïnteresseerden de geringde jongen volgen?

Dat is niet zo eenvoudig. P1 en P2 kregen geen GPS-zender en zijn dus niet zo eenvoudig te volgen als pakweg de gezenderde ooievaars van het Zwin. P1 en P2 zijn geringd, maar dat is vooral van belang voor wetenschappelijke doeleinden.
Ben je geen ervaren aflezer van vogelringen, heb je de kleurring van een vogel gezien en wil je graag meer weten over de levensloop van die vogel, dan kan je altijd contact opnemen met het INBO of met mij (eric.stienen@inbo.be).

Is er sprake van nestverstoring wanneer de jongen geringd worden?

Nee, dat is een broodjeaapverhaal. Kleinere zangvogels zijn iets gevoeliger voor verstoring en zouden hun nest kunnen verlaten, maar bij meeuwen is dat een pak minder het geval. Tenminste, als je een aantal regels respecteert. Zo mag je vooral niet in de buurt van het nest komen in de eerste dagen nadat de eieren gelegd werden. Doe je dat toch, dan kunnen de ouderdieren het nest verlaten. Maar wanneer de kuikens al wat groter zijn en de ouderdieren al veel moeite gestoken hebben in het grootbrengen van hun kroost, dan zullen ze het nest niet zo snel verlaten. Dat we de jongen na het ringen nog zo vaak terugzien en dat de ringen regelmatig worden afgelezen, zijn het beste bewijs van het feit dat er geen nadelige effecten zijn.
Bij het bestuderen van meeuwen en hun nesten houden we altijd rekening met een paar gouden stelregels. Ten eerste zullen we nooit kuikens ringen wanneer het regent. Hun dons wordt dan nat en ze kunnen onderkoeld geraken. We gaan ook nooit in de buurt van een nest met eieren wanneer de volle zon schijnt. Wanneer de ouders opvliegen en hun nest kortstondig verlaten, kunnen de eieren te warm worden. Kortom, wanneer we vogels ringen of bestuderen houden we altijd rekening met de duur, de frequentie en het tijdstip van ons ingrijpen zodat de verstoring zo minimaal mogelijk is.
Ook bij deze grote mantelmeeuwen gingen we voorzichtig te werk. We hadden de kuikens geringd, gingen daarna naar onze auto en zagen dat de ouderdieren hun kuikens meteen weer opzochten. Van enige verstoring of verstoting was hier zeker geen sprake.

Kunnen de metalen en kleurringen aan de poten niet te klein worden?

Nee, maar dat is wel een goede vraag. De poten van kuikens zijn dikker, vleziger en meer gezwollen dan de poten van oudere dieren. Let maar eens goed op de poten van volwassen meeuwen: die zien er slank en leerachtig uit. Het lijken bijna poten van reptielen. Wanneer we een kuiken een ring aandoen, zal die later niet gaan knellen omdat de poten niet dikker, maar net slanker worden. Het ideale moment om een jonge vogel te ringen, is wanneer ze anderhalve tot twee weken oud zijn. Dan hebben de poten de beste dikte in functie van het ringen.

(lees verder onder de foto)

(foto Hans Matheve)

 (foto Hans Matheve)

Deze meeuw is een uitheemse soort. Kan dat op termijn problemen opleveren zoals we die kennen bij andere (invasieve) uitheemse soorten?

Grote mantelmeeuwen komen bij ons in de winter al voor, dus echt uitheemse soorten zijn het niet. Bovendien is het broedgeval dat we nu zien in het Brittanniadok iets wat we verwacht hadden. In de jaren 1980-1990 kenden de populaties van grote mantelmeeuwen een enorme expansie in Noorwegen. Die dieren zijn zich gaan verspreiden in zuidelijke richting. Dat is een natuurlijk fenomeen. Dieren verleggen nu eenmaal hun grenzen wanneer de aantallen groeien. We zagen dit eerste broedgeval daarom al aankomen. Na Nederland, Denemarken, Duitsland en Frankrijk moest ook Vlaanderen vroeg of laat voor de bijl gaan. Grappig is dat Hans en ik een halfuur voor onze ontdekking nog tegen elkaar zeiden: “Het wordt zo stilaan eens tijd dat we hier ook grote mantelmeeuw zien broeden.” En kijk, niet veel later ontdekten we het nest met eieren.
Ik maak me geen zorgen over het eventuele invasieve karakter van de soort. In andere landen zien we dat de kolonievorming met diverse meeuwensoorten prima verloopt. Online lees je weleens dat grote mantelmeeuwen toppredatoren worden genoemd, maar dat is sterk overroepen. Enkel wanneer zij of hun kuikens honger lijden, is er meer kans op predatie op andere meeuwensoorten, maar over het algemeen zal die predatie wel meevallen.

Wat is de kans dat de grote mantelmeeuwen ‘blijvers’ zijn? Mogen we nog meer broedgevallen verwachten?

Ja, dat denk ik wel. Alles zal afhangen van hoe succesvol dit broedsel is. Als deze ouderdieren met succes hun nest groot brengen, dan komen ze volgend jaar zeker terug. De kans is groot dat het hier gaat om jonge ouders. Wanneer die het Brittanniadok ervaren als een goede en veilige plaats, dan kiezen ze hoogstwaarschijnlijk deze locatie opnieuw uit voor volgende broedsels. Grote mantelmeeuwen zijn zeer plaatstrouw, dus we maken onze borst al nat voor volgend jaar.
P1 en P2 zullen we nog even niet terugzien na dit jaar. We zullen hen moeten volgen via het aflezen van de ringen. In de eerste vier jaar van hun leven gaan jonge meeuwen namelijk backpacken. Ze gaan zuidelijker en komen niet meteen terug naar de plaats waar ze geboren zijn. Pas na vier jaar, wanneer ze volledig volwassen zijn en aan voortplanting beginnen te denken, kan het Brittanniadok op hun radar komen als eventuele goede nestlocatie.

Meeuwen zorgen vaak voor stevige discussies en er zijn lovers en haters. Wat maakt de komst van deze nieuwe soort zo bijzonder of positief? 

De soort was al aanwezig in Nederland, Duitsland, Denemarken en Frankrijk. Het was gewoonweg niet eerlijk dat ze hier nog niet broedden. (lacht) Nee, in alle ernst; dit broedgeval was te verwachten en past binnen de normale expansie van de soort. Bovendien is de grote mantelmeeuw een bijzondere boeiende vogel om te bestuderen. De vogel is niet alleen groot, maar heeft net als andere meeuwensoorten een interessant verhaal. Zo is er de afgelopen 30 jaar enorm veel veranderd als het gaat om meeuwen. We merkten bijvoorbeeld op dat de vogels steeds dichter bij de mens kwamen broeden, wegens gebrek aan natuurlijke broedgebieden. Voor evolutionair biologen zijn meeuwen de kersen op de taart. Vaak denken mensen dat evolutie zich afspeelt over duizenden jaren, maar meeuwen tonen dat grote verschuivingen en aanpassingen ook kunnen plaatsvinden op een tijdsduur van een aantal decennia. Kortom, door het opvolgen van meeuwen ervaren we hoe evolutie zich recht voor onze ogen afspeelt.