Gedaan met laden. U bevindt zich op: Een vragenlijst opstellen Heerlijk Helder

Een vragenlijst opstellen

Bij een aantal testmethodes moet je een vragenlijst opstellen voor de testpersonen. Hieronder vind je aanwijzingen over de verschillende soorten vragen die je kunt gebruiken, de formulering van vragen en de lengte van een vragenlijst. Onderaan vind je een document met voorbeeldvragen.

Vraagvorm

Als je een vragenlijst opstelt, kun je kiezen voor open of gesloten vragen. Open vragen leveren de meeste informatie op over welke problemen zich voordoen in een tekst en waarom. Maar ook gesloten vragen kunnen nuttig zijn. Ze kunnen bijvoorbeeld dienen als aanloop naar een open vraag. Gesloten vragen zijn ook heel geschikt als je testpersonen om een mening of waardering vraagt.

Open vragen

  • De testpersonen bepalen zelf welk antwoord ze geven en hoe ze dat formuleren.
  • Open vragen zijn geschikt voor alle mogelijke onderzoeksvragen.
  • Een nadeel van open vragen is dat ze tijdrovend zijn om te verwerken. Als je er structuur in wilt brengen, moet je alle antwoorden indelen in categorieën (coderen). Open vragen zijn ook minder geschikt voor mensen met lage taalvaardigheden.

Gesloten vragen

Ja/nee-vragen

  • De testpersonen kunnen alleen bevestigend of ontkennend antwoorden.
  • Het nadeel van ja/nee-vragen is dat ze weinig informatie opleveren. Ze kunnen wel dienen als vraag om na te gaan of de volgende vraag voor de testpersoon van toepassing is (filtervraag).

Juist/onjuist-vragen

  • De testpersonen krijgen een stelling of bewering voorgelegd waarvan ze de juistheid moeten beoordelen.
  • Juist/onjuist-vragen zijn geschikt om de kennis of het tekstbegrip van testpersonen te toetsen.
  • Een nadeel van juist/onjuist-vragen is dat de testpersonen kunnen gokken. Dat kun je oplossen door de optie ‘ik weet het niet’ aan te bieden.

Meerkeuzevragen

  • De testpersonen krijgen een aantal mogelijke antwoorden waaruit ze er een of meer kunnen selecteren.
  • Meerkeuzevragen zijn vooral geschikt om de kennis of het tekstbegrip te toetsen.
  • Een nadeel van meerkeuzevragen is dat de testpersonen kunnen gokken. Dat kun je oplossen door de optie ‘ik weet het niet’ aan te bieden.

Schaalvragen

  • De testpersonen moeten op een schaal tussen twee tegenovergestelde antwoordmogelijkheden hun mening of houding weergeven. Je kunt verschillende soorten schalen gebruiken, bijvoorbeeld vier of vijf punten. Bij een vijfpuntsschaal kunnen testpersonen ‘in het midden’ en dus neutraal antwoorden. Soms is dat nuttig, soms niet.
  • Schaalvragen zijn heel geschikt als testpersonen een mening of waardering moeten geven. Dat is het geval bij vragen over de houding en gedragsintenties van de testpersonen en bij vragen over acceptatie, waardering en betrokkenheid. Als je testpersonen een keuze aanbiedt, hebben ze er mogelijk minder moeite mee om aan te geven dat ze het ergens mee oneens zijn of dat ze bepaalde aspecten van de tekst niet goed vinden. Daarna kun je vragen waarom ze een bepaald antwoord hebben gegeven.

Formulering van vragen

Stel geen suggestieve vragen

  • Formuleer de vragen zo neutraal mogelijk, zodat testpersonen niet het idee krijgen dat bepaalde antwoorden beter zijn dan andere. Vermijd bijvoorbeeld formuleringen als ‘Vindt u ook dat …’ of ‘Bent u het ermee eens dat …’.
  • Als bepaalde antwoorden minder gewenst kunnen lijken, kun je de vraag zo introduceren dat het sociaal ongewenste antwoord niet minder gewoon of geaccepteerd lijkt dan het sociaal wenselijke antwoord. Bijvoorbeeld:
  • ‘Er worden tegenwoordig zoveel mails verstuurd dat er te weinig tijd is om alles te lezen. Zou u deze mail lezen als u hem zou krijgen?’
  • ‘Het komt bij brieven nogal eens voor dat mensen op een gegeven moment minder aandachtig gaan lezen. Is er misschien een moment geweest waarop uw aandacht verslapte?’.

Stel korte, duidelijke vragen

Als vragen onduidelijk zijn, is het voor testpersonen moeilijk om ze goed te beantwoorden. Bij mondelinge vragenlijsten kun je een vraag toelichten als je merkt dat hij niet goed begrepen wordt. Bij schriftelijke vragenlijsten is dat niet mogelijk. Testpersonen haken dan vaak af.

Let daarom bij de formulering van vragen op de volgende aandachtspunten:

  • Gebruik eenvoudige woorden, geen vakjargon.
  • Gebruik korte, eenvoudige zinnen.
  • Zorg ervoor dat de vragen maar op één manier uit te leggen zijn.
  • Stel alleen enkelvoudige vragen; stel dus geen twee vragen tegelijk (vragen met en of of).

Kijk uit met begripsvragen

Begripsvragen hebben als nadeel dat de testpersonen die kunnen ervaren alsof ze beoordeeld worden. Dat kun je voorkomen door:

  • die vragen heel neutraal te formuleren: ‘Wat is de belangrijkste boodschap van de tekst?’ of ‘Wat staat er in de tekst over …?’
  • vragen die op examenvragen lijken, eerst goed te introduceren: ‘Ik wil u nu een paar vragen stellen over … De vragen zijn niet bedoeld als een examen maar om na te gaan of de tekst duidelijk is.’

Lengte van een vragenlijst

Maak je vragenlijst zo kort mogelijk. Denk goed na over welke vragen echt nodig zijn voor je onderzoek. Zeker bij schriftelijke vragenlijsten is dat heel belangrijk. Hoe meer vragen je stelt, hoe minder tijd testpersonen gemiddeld nemen om elke vraag te beantwoorden en hoe groter de kans is dat ze afhaken.

Hou rekening met de volgende richttijden:

  • guerrillatest: maximaal 10 minuten
  • interview: maximaal 1 uur
  • focusgroepsgesprek: maximaal 2 uur
  • onlinevragenlijst: 10-20 minuten.

Voorbeeldvragen

Op basis van de onderzoeksvragen bepaal je welke vragen je aan de testpersonen wilt stellen. Je kunt vragen stellen over de effecten van de teksten en over de voorwaarden voor effectiviteit.

Bekijk enkele voorbeeldvragen(Word bestand opent in nieuw venster)