Gedaan met laden. U bevindt zich op: aankunnen / aan kunnen Taaladviezen

aankunnen / aan kunnen

Aankunnen wordt aan elkaar geschreven in de betekenissen ‘iets tot een goed einde brengen', ‘opgewassen zijn tegen iemand' of ‘iets kunnen eten, drinken, verbruiken'.

  • Ze denkt dat ze haar nieuwe baan wel zal aankunnen.
  • Het was duidelijk dat hij zijn tegenstander niet aankon.
  • We zullen de hele schotel wel aankunnen.

In andere betekenissen wordt aan kunnen los geschreven. Het gaat dan bijvoorbeeld om de combinaties ervan op aan kunnen / van iets of iemand op aan kunnen en erop aan kunnen / op iets of iemand aan kunnen. Die combinaties hebben de betekenis ‘op iets of iemand kunnen rekenen'.

  • Ik weet niet of je ervan op aan kunt / erop aan kunt dat alle ouders komen.
  • Ik moet hem blindelings kunnen vertrouwen en van hem op aan kunnen / op hem aan kunnen.