De woorden almaar en alsmaar betekenen allebei ‘voortdurend, steeds, altijd maar'. Ze worden zowel in gesproken als geschreven taal gebruikt.
- Mensen leven alsmaar / almaar langer.
- Het wordt alsmaar / almaar duurder om in Brussel te wonen.
- Er zijn alsmaar / almaar meer studenten die samen in een bibliotheek studeren.