Gedaan met laden. U bevindt zich op: eropaan / erop aan / er opaan* / er op aan* Taaladviezen

eropaan / erop aan / er opaan* / er op aan*

We schrijven erop aan in twee woorden als aan deel uitmaakt van een afzonderlijk zinsdeel. Erop is dan een voornaamwoordelijk bijwoord dat we kunnen vervangen door het oorspronkelijke voorzetsel op en een naamwoord.

  • Kun je me zeggen hoe die argumenten erop aansluiten? (= aansluiten op iets, die argumenten sluiten op iets aan, bijvoorbeeld op de vorige argumenten)

Na erop kan ook een dat-zin of een beknopte bijzin volgen. De dat-zin of de beknopte bijzin heeft in zulke zinnen dezelfde functie als een naamwoord.

  • Het komt erop aan goed op tijd te zijn. (= aankomen op iets, het komt op iets aan, bijvoorbeeld op een goede timing)
  • Denk je dat ik erop aan kan dat Nele zal meewerken? (= aan kunnen op iets, je kunt op iets aan, bijvoorbeeld op haar medewerking)

We schrijven eropaan aan elkaar als het geheel een voornaamwoordelijk bijwoord is. Dat is het geval als u eropaan kunt vervangen door het oorspronkelijke voorzetsel en een naamwoord. De vorm -opaan gaat terug op de voorzetselcombinatie op … aan. Het voornaamwoordelijk bijwoord eropaan komt in de praktijk bijna niet voor.

  • We zagen een huis en gingen eropaan. (= we gingen op het huis aan)

De delen van de voornaamwoordelijke bijwoorden erop en eropaan zijn ook van elkaar gescheiden als er tussen er en op/opaan een ander zinsdeel staat. De volgorde met de gesplitste vorm is vaak gebruikelijker dan die met de ongesplitste vorm. Soms is de ongesplitste vorm uitgesloten.

  • Het komt er voor een sollicitant op aan / voor een sollicitant erop aan goed op tijd te zijn.
  • We zagen een huis en gingen er snel opaan / snel eropaan.

De spellingen er opaan*, in twee opeenvolgende woorden, en er op aan*, in drie opeenvolgende woorden, zijn in geen enkel geval correct.