Gedaan met laden. U bevindt zich op: ertegenaan / ertegen aan / er tegenaan* / er tegen aan* Taaladviezen

ertegenaan / ertegen aan / er tegenaan* / er tegen aan*

We schrijven ertegenaan aan elkaar als de combinatie een voornaamwoordelijk bijwoord is. Dat is het geval als u de combinatie kunt vervangen door het oorspronkelijke voorzetsel en een naamwoord. De vorm -tegenaan gaat terug op de voorzetselcombinatie tegen … aan.

  • Hij gooide de deur dicht en stond ertegenaan. (= hij stond tegen de deur aan)
  • Hij wilde zich ertegenaan bemoeien. (= hij wilde zich tegen iets aan bemoeien, bijvoorbeeld tegen andermans zaken aan)

Ertegenaan wordt ook aan elkaar geschreven in enkele vaste combinaties. In die combinaties kunt u het voornaamwoordelijk bijwoord niet vervangen door een voorzetsel en een naamwoord omdat het samen met het werkwoord een eenheid vormt met een specifieke betekenis.

  • ertegenaan gaan (= het energiek aanpakken, uitvaren): Ik ga ertegenaan! Hij is ertegenaan gegaan.
  • ertegenaan gooien (= besteden): Hoeveel heb je ertegenaan gegooid?
  • ertegenaan lopen (= betrapt worden): Die dief is ertegenaan gelopen.

De delen van het voornaamwoordelijk bijwoord ertegenaan zijn van elkaar gescheiden als er tussen er en tegenaan een ander zinsdeel staat. De volgorde met de gesplitste vorm is vaak gebruikelijker dan die met de ongesplitste vorm. Soms is de ongesplitste vorm uitgesloten.

  • Hij gooide de deur dicht en stond er helemaal tegenaan / helemaal ertegenaan.
  • Hoeveel heb je er weer tegenaan / weer ertegenaan gegooid?

We schrijven ertegen aan in twee woorden als aan deel uitmaakt van een afzonderlijk zinsdeel. Ertegen is dan een voornaamwoordelijk bijwoord dat we kunnen vervangen door het oorspronkelijke voorzetsel tegen en een naamwoord. Dat is onder andere het geval bij samengestelde werkwoorden als aanbotsen (tegen iets), aankijken (tegen iets), aanleunen (tegen iets), aanlopen (tegen iets), aanrijden (tegen iets).

  • Hij botste ertegen aan. (= hij botste aan tegen iets, bijvoorbeeld tegen een lantaarnpaal)
  • Ze keek ertegen aan. (= ze keek aan tegen iets, bijvoorbeeld tegen die vervelende klus)
  • Hoe hebben ze ertegen aangekeken? (= hoe hebben ze aangekeken tegen iets, bijvoorbeeld tegen die kwestie)
  • Het komt weleens voor dat je ertegen aanloopt. (= dat je aanloopt tegen iets, bijvoorbeeld tegen een zeldzaam stripalbum)
  • Hij liep naar de cipres en leunde ertegen aan om op adem te komen. (= hij leunde aan tegen de cipres)
  • Hij beweerde dat de stijl van Dumas ertegen aanleunde. (= dat de stijl van Dumas aanleunde tegen iets, bijvoorbeeld tegen het expressionisme)
  • Het gelijkheidsstreven aan de ene kant en het verzet ertegen aan de andere kant zijn wezenlijk politiek. (= het verzet tegen het gelijkheidsstreven; aan hoort bij de andere kant)

De delen van het voornaamwoordelijk bijwoord ertegen zijn van elkaar gescheiden als er tussen er en tegen een ander zinsdeel staat. De volgorde met de gesplitste vorm is vaak gebruikelijker dan die met de ongesplitste vorm. Soms is de ongesplitste vorm uitgesloten.

  • Hij botste er gisteren tegen aan / gisteren ertegen aan.
  • Hij beweerde dat de stijl van Dumas er heel erg tegen / heel erg ertegen aanleunde.

De spellingen er tegenaan* , in twee opeenvolgende woorden, en er tegen aan* , in drie opeenvolgende woorden, zijn in geen enkel geval correct.