Gedaan met laden. U bevindt zich op: eruit / er uit Taaladviezen

eruit / er uit

We schrijven eruit aan elkaar als de combinatie een voornaamwoordelijk bijwoord is. Dat is het geval als u de combinatie kunt vervangen door het oorspronkelijke voorzetsel en een naamwoord.

  • Ik wil eruit. (= ik wil uit iets, bijvoorbeeld uit het bad)
  • Hij is eruit ontsnapt. (= hij is uit iets ontsnapt, bijvoorbeeld uit de gevangenis)
  • Wat kun je eruit opmaken? (= wat kun je opmaken uit iets, bijvoorbeeld uit het gedrag van je hond)
  • We moeten eruit halen wat erin zit. (= we moeten iets halen uit iets, bijvoorbeeld uit die opleiding)
  • Hij heeft zijn oog nog, maar kan hij eruit zien? (= maar kan hij uit zijn oog zien)
  • Met je hemd eruit zien we je mooie riem niet meer. (= met je hemd uit iets zien we je mooie riem niet meer, bijvoorbeeld uit je broek)

Na eruit kan ook een dat-zin of een beknopte bijzin volgen. De dat-zin of de beknopte bijzin heeft in zulke zinnen dezelfde functie als een naamwoord.

  • De kritiek bestaat eruit dat het concept te vaag is en de afwerking te wensen overlaat. (= de kritiek bestaat uit iets, zoals in: de kritiek bestaat uit deze twee punten)
  • Zijn aanpak bestaat eruit te sporten en gezonder te eten. (= zijn aanpak bestaat uit iets, zoals in: zijn aanpak bestaat uit deze twee zaken)

Eruit wordt ook aan elkaar geschreven in enkele vaste combinaties. In die combinaties kunt u het voornaamwoordelijk bijwoord niet vervangen door een voorzetsel en een naamwoord omdat het samen met het werkwoord een eenheid vormt met een specifieke betekenis.

  • eruit flappen (= zich laten ontvallen): Ik flapte het eruit zonder goed te beseffen hoe vervelend ik was.
  • eruit komen (= tot een oplossing komen, kunnen beslissen): We proberen eruit te komen vandaag. Ben je eruit gekomen?
  • eruit springen (= opvallen): Die kandidaat springt eruit. Hoe kun je ervoor zorgen dat je eruit springt?
  • iemand eruit werken, iemand eruit gooien (= tegenwerken, ontslaan): Hij werd eruit gewerkt door zijn nieuwe baas.
  • eruit zijn (= tot een oplossing gekomen zijn, een beslissing genomen hebben): Ze is eruit: ze gaat trouwen.
  • eruit zijn (= zich kunnen ontspannen): Het is altijd leuk om even een lang weekend eruit te zijn.

Eruit wordt ook aan elkaar geschreven in het werkwoord eruitzien (= een bepaald uiterlijk of voorkomen hebben).

  • Weet jij hoe die pillen eruitzien?
  • Op deze foto kun je zien hoe Miami Beach eruitzag in 1939.
  • Hierdoor zal je huid er weer stralend uitzien.
  • Hoe ziet jouw droomhuwelijk eruit?

In andere gevallen schrijven we er uit in twee woorden. Er en uit zijn dan woorden die tot een verschillend zinsdeel behoren.

  • Wie is er uit de kast gekomen? (uit hoort bij de kast)
  • Wie wil er uitslapen? (uit en slapen vormen samen het werkwoord uitslapen)
  • Ik weet nog hoe ik er uitzag over de velden. (uit en zag vormen samen het werkwoord uitzien)

De delen van het voornaamwoordelijk bijwoord eruit zijn ook van elkaar gescheiden als er tussen er en uit een ander zinsdeel staat. De volgorde met de gesplitste vorm is vaak gebruikelijker dan die met de ongesplitste vorm. Soms is de ongesplitste vorm uitgesloten.

  • Wat kun je er allemaal uit / allemaal eruit opmaken?
  • Zijn aanpak bestaat er vooral uit / vooral eruit te sporten en gezonder te eten.