Gedaan met laden. U bevindt zich op: jijzelf / jouzelf Taaladviezen

jijzelf / jouzelf

Jijzelf is de onderwerpsvorm van de tweede persoon enkelvoud. Die wordt gebruikt als het voornaamwoord de functie van onderwerp vervult. Jouzelf (of jezelf) is de voorwerpsvorm. Die vorm wordt bijvoorbeeld gebruikt als het voornaamwoord de functie van lijdend voorwerp of meewerkend voorwerp vervult of na een voorzetsel staat.

  • Jijzelf had dat nog nooit gedaan. (onderwerp)
  • Je vond jezelf niet op de foto. (lijdend voorwerp)
  • Jij gaf jouzelf een tien. (meewerkend voorwerp)
  • Doe het voor jezelf! (na een voorzetsel)

Twijfel tussen jijzelf en jouzelf is mogelijk na dan, als en zoals. In de meeste van die gevallen is het aan te bevelen om de vorm jijzelf te gebruiken, omdat de zin een onderwerpsvorm vereist.

  • Ik weet meer over jou dan jijzelf. (= dan jijzelf over jou weet)
  • Wie is beter geschikt om jou te beoordelen dan jijzelf?
  • Jouw zoon verdient evenveel als jijzelf.
  • Je collega's willen hetzelfde als jijzelf.
  • Ze werkt fulltime, zoals jijzelf.
  • Deze chocoladebar is een must voor zoetekauwen zoals jijzelf. (= zoetekauwen zoals jijzelf er een bent)

In sommige gevallen is zowel jijzelf als jouzelf mogelijk na dan, als of zoals, maar dan is er een betekenisverschil. Als het voornaamwoord de functie van onderwerp vervult, is jijzelf de correcte vorm. Als het om een lijdend of meewerkend voorwerp gaat, is jouzelf correct. Die dubbele analyse is bijvoorbeeld mogelijk bij werkwoorden die een oordeel of waardering uitdrukken (zoals vinden, appreciƫren, achten), bij waarnemingswerkwoorden (zoals horen, zien), in zinnen met een meewerkend voorwerp en na ander(e) of anders + dan.

  • Jouw man apprecieert haar niet zoals jijzelf. (= zoals jijzelf haar apprecieert)
  • Jouw man apprecieert haar niet zoals jouzelf. (= zoals hij jouzelf apprecieert)
  • Zij ziet jouw man vaker dan jijzelf. (= vaker dan jijzelf jouw man ziet)
  • Ze ziet jouw man vaker dan jouzelf. (= vaker dan ze jouzelf ziet)
  • Zij gaf jouw dochter hetzelfde cadeau als jijzelf. (= hetzelfde als jijzelf aan jouw dochter gaf)
  • Ze gaf jouw dochter hetzelfde cadeau als jouzelf. (= hetzelfde als ze aan jouzelf gaf)
  • Maar niemand anders dan jijzelf kan dit gedaan hebben! (zoals in Jijzelf hebt dit gedaan)
  • Jij vertrouwt niemand dan jouzelf. (zoals in Jij vertrouwt jouzelf)

Een apart geval is Het is sterker dan jezelf / jijzelf. In die combinatie is zowel jijzelf als jezelf correct, maar het is sterker dan jezelf is gebruikelijker dan het is sterker dan jij(zelf). Het is sterker dan jezelf kan beschouwd worden als een vaste combinatie.

  • Je hebt alle koekjes opgegeten; het was blijkbaar sterker dan jezelf / jijzelf.

Twijfel tussen jijzelf en jouzelf is ook mogelijk na behalve. Behalve jijzelf is correct als er een band is met het onderwerp van de zin. Behalve jouzelf is correct als er een band is met een ander zinsdeel dan het onderwerp.

  • Niemand wist dit, behalve jijzelf. (niemand = onderwerp)
  • Je had de hele groep aangemeld, behalve jouzelf. (de hele groep = lijdend voorwerp)
  • Je gaf iedereen een stuk, behalve jouzelf. (iedereen = meewerkend voorwerp)

Twijfel is ten slotte ook mogelijk in zinnen met een meewerkend voorwerp dat als onderwerp kan worden aangevoeld, zoals passieve zinnen met het werkwoord vragen. In zulke zinnen zijn er vaak twee grammaticale analyses mogelijk, waardoor beide vormen te verdedigen zijn.

  • Jouzelf werd niet gevraagd om daaraan deel te nemen. (jouzelf = meewerkend voorwerp; om-zin = onderwerp)
  • Jijzelf werd niet gevraagd om daaraan deel te nemen. (jijzelf = onderwerp; om-zin = lijdend voorwerp)