Gedaan met laden. U bevindt zich op: want (aan het begin van een zin) Taaladviezen

want (aan het begin van een zin)

Een zin mag beginnen met want. Zinnen die beginnen met want zijn iets informeler. Voor zakelijke teksten zijn ze meestal wat minder geschikt.

Het nevenschikkend voegwoord want verbindt gewoonlijk een hoofdzin met een voorafgaande hoofdzin. De twee zinnen kunnen dan één samengestelde zin vormen, maar dat hoeft niet. Het tweede deel kan ook als losse zin worden weergegeven, bijvoorbeeld om de eerste zin duidelijk als zelfstandige zin te presenteren of het alternatief met want meer nadruk te geven.

  • We gingen niet wandelen, want het regende te hard.
  • We gingen niet wandelen. Want het regende te hard.

Als de verklaring die door want wordt ingeleid een lange zin is, staat die ook vaak apart van de voorafgaande zin om het geheel niet te lang te maken.

  • Maandag zal het historisch stadhuis op de Grote Markt in Halle opnieuw in volle glorie schitteren. Want nu de buitenrestauratie van het dak, de ramen en de gevels voltooid is, kan de aannemer de werfpanelen en de steigers grotendeels verwijderen.

Als de voorafgaande zin een vraagzin is, wordt een zin met want altijd als nieuwe zin geschreven.

  • Weet je zeker dat ze komt? Want volgens mij is ze met vakantie.

In een gesprekssituatie kan een afzonderlijke zin ingeleid door want ook een aanvulling geven op iets wat iemand anders zegt.

  • - We zijn niet kunnen gaan wandelen.
    - Want het regende te hard waarschijnlijk?