Gedaan met laden. U bevindt zich op: zelfstandig werkwoord, hulpwerkwoord en koppelwerkwoord (taalkundige termen) Taaladviezen

zelfstandig werkwoord, hulpwerkwoord en koppelwerkwoord (taalkundige termen)

Een zelfstandig werkwoord is een werkwoord dat op zichzelf – ‘zelfstandig' – de betekeniskern van een werkwoordelijk gezegde vormt. In de onvoltooid tegenwoordige tijd en de onvoltooid verleden tijd wordt een zelfstandig werkwoord uitgedrukt door de persoonsvorm. Bij samengestelde werkwoordstijden kan het zelfstandig werkwoord de vorm hebben van een voltooid deelwoord of een infinitief.

  • Walter schrijft een brief.
  • Walter schreef een brief.
  • Walter heeft een brief geschreven.
  • Walter zou een brief schrijven.

Een hulpwerkwoord is een werkwoord dat als ‘hulp' bij het hoofdwerkwoord van de zin staat. In tegenstelling tot een zelfstandig werkwoord kan een hulpwerkwoord nooit zelfstandig voorkomen. Het komt altijd voor in combinatie met een ander werkwoord (een zelfstandig werkwoord of een koppelwerkwoord). Er zijn verschillende soorten hulpwerkwoorden, zoals hulpwerkwoorden van tijd, van modaliteit, van aspect, van het passief en van causaliteit.

  • Walter heeft een brief geschreven. (= hulpwerkwoord van tijd)
  • Walter moet een brief schrijven. (= hulpwerkwoord van modaliteit)
  • Walter gaat een brief schrijven. (= hulpwerkwoord van aspect)
  • De brief wordt geschreven door Walter. (= hulpwerkwoord van het passief)
  • Walter laat de brief schrijven door zijn broer. (= hulpwerkwoord van causaliteit)

Een koppelwerkwoord is een werkwoord dat het onderwerp van een zin ‘koppelt' aan een naamwoordelijk deel (een zelfstandig of een bijvoeglijk naamwoord, of een equivalent daarvan). In tegenstelling tot een zelfstandig werkwoord kan een koppelwerkwoord nooit zelfstandig voorkomen. Het komt altijd voor in combinatie met een naamwoordelijk deel. De belangrijkste koppelwerkwoorden zijn zijn, worden en blijven. Daarnaast worden ook de werkwoorden blijken, lijken, schijnen, heten, dunken en voorkomen als koppelwerkwoord gebruikt.

  • Walter is lief. (lief = het naamwoordelijk deel)
  • Walter wordt grootvader. (grootvader = het naamwoordelijk deel)
  • Walter blijft voorzitter. (voorzitter = het naamwoordelijk deel)
  • Walter lijkt te vertrouwen, maar hij is het niet. (te vertrouwen en het = het naamwoordelijk deel)