Voorwaarden voor het houden en kweken van landbouwdieren
Onder 'landbouwdier' wordt verstaan: elk gewerveld dier dat gekweekt of gehouden wordt voor de productie van voedsel, wol, huid of bont of voor andere landbouwdoeleinden.
Dierenwelzijn
Om de dieren in landbouwbedrijven te beschermen, zijn er algemene regels vastgelegd voor alle kwekerijen van landbouwdieren. Bovendien zijn er specifieke regels voor de kwekerijen van varkens, kalveren, legkippen, vleeskippen en ganzen of eenden die onder dwang worden gevoed. Die regels zijn vastgelegd in overeenstemming met de Europese wetgeving, om zo het economische evenwicht te bewaren ten opzichte van landen die grenzen aan de Europese Unie. Het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen (FAVV(opent in nieuw venster)) ziet erop toe dat de wetgeving gerespecteerd wordt.
Algemene voorwaarden voor het houden van landbouwhuisdieren
Krachtens de Dierenwelzijnswet van 14 augustus 1986 (art. 4 hoofdstuk II) en in overeenstemming met de Europese Richtlijn 98/58/CE zijn in het Koninklijk Besluit van 1 maart 2000 de algemene voorwaarden vastgelegd waaraan alle kwekerijen van landbouwhuisdieren moeten voldoen. Er werden regels opgesteld op het vlak van:
- aantal personeelsleden verantwoordelijk voor de verzorging van de dieren
- inspectie van de dieren
- aanwezigheid van registers
- behuizing en de uitrusting
- voeder, water en andere stoffen die toegediend worden aan de dieren.
Voorwaarden voor het houden van varkens
De Europese Richtlijn 2008/120/EG legt de minimale normen vast voor het houden van varkens. De richtlijn is omgezet in Belgische wetgeving in het Koninklijk Besluit van 15 mei 2003. De voornaamste bepalingen zijn:
- een verbod op het aanbinden van zeugen
- de verplichting om drachtige zeugen in groep te houden (in bedrijven met 10 of meer zeugen)
- een verbod op het gebruik van volledige roostervloeren, dat wil zeggen over de hele oppervlakte
- de verplichting om dieren permanent te laten beschikken over los materiaal om zich mee bezig te houden (hout, stro, turf, hooi, zaagsel of ander vergelijkbaar materiaal).
Bovendien zijn er specifieke bepalingen voor elke categorie van varkens. Voorbeelden:
- minimumafmetingen voor het hok van een varkensbeer
- minimum aan vrije vloeroppervlakte voor vleesvarkens
- minimumleeftijd voor het spenen.
Voorwaarden voor het houden van kalveren
Om te voldoen aan de vereisten van Europese Richtlijn 91/629/EEG, werden de voorwaarden voor het houden van kalveren in ons land vastgelegd door het KB van 23 januari 1998 betreffende de bescherming van kalveren in kalverhouderijen. Die normen zijn van toepassing op runderen tot een leeftijd van maximaal zes maanden.
De belangrijkste doelstellingen van dit besluit zijn:
- het verbod om de dieren in individuele hokken te houden na een leeftijd van 8 weken, behalve in exploitaties met minder dan 6 kalveren of waar de kalveren niet gezoogd worden door hun moeder
- te waarborgen dat elk kalf beschikt over een minimale vloeroppervlakte
Bovendien legt het besluit een hele reeks bepalingen vast die sinds april 1998 van toepassing zijn op alle bedrijven waar kalveren gehouden worden. Ze zijn van toepassing op de verschillende uitrustingen en installaties voor het kweken van kalveren en voor het verzorgen ervan (inspectie, voeding, drinkvoorziening). De bepalingen omvatten onder meer vereisten voor de behuizing van de kalveren, hun verzorging, het verstrekken van voeder en het drinken.
Voorwaarden voor het houden van legkippen
De regels voor het houden van legkippen worden vastgelegd door de Europese richtlijn 1999/74/EG, die in Belgische wetgeving is omgezet door het KB van 17 oktober 2005. De wetgeving is van toepassing op bedrijven met 350 of meer legkippen.
De belangrijkste verwezenlijking van dat besluit is het verbod op de klassieke batterijkooien, dat in 2012 in werking is getreden. Sindsdien mogen legkippen alleen nog gehouden worden in verrijkte kooien, die voorzien zijn van zitstokken, legnesten en strooisel, of alternatieve huisvestingssystemen.
Verder legt de wetgeving ook nog regels op over de beschikbare oppervlakte, de voeder- en watervoorzieningen en de aanwezigheid van voorzieningen om het groeien van de nagels tegen te gaan.
Voorwaarden voor het houden van vleeskippen
Het houden van vleeskippen wordt geregeld door het Koninklijk Besluit (KB) van 13 juni 2010 tot vaststelling van de minimumvoorschriften.
Die wetgeving is niet van toepassing
- op bedrijven met minder dan 500 dieren
- op extensieve scharrelbedrijven en biologische bedrijven.
De belangrijkste bepaling van dat KB is een beperking van de bezettingsdichtheid: het aantal vleeskippen dat per m² gehouden mag worden, uitgedrukt in kg/m². De maximale bezettingsdichtheid is in principe 33 kg/m². Dat komt overeen met een 15-tal kippen per m². Als het bedrijf aan bepaalde criteria voldoet, zoals een ventilatiesysteem waardoor de temperatuur, de vochtigheidsgraad en de NH3- en CO2-gehaltes binnen strikte grenzen worden gehouden, mogen meer kippen gehouden worden: tot 39 kg/m² (ongeveer 17 kippen/m²). Als de kippenhouder dan ook nog eens een gids van goede praktijken gebruikt en een voldoende laag sterftecijfer heeft, dan geldt als absolute maximum 42 kg/m² (ongeveer 19 kippen/m²).
Het KB bevat ook nog andere bepalingen die het welzijn van de vleeskippen moeten garanderen.
- Zo wordt ook de minimale lichtintensiteit vastgelegd en moeten de dieren elke dag een aantal uren duisternis krijgen.
- Starten als vleeskippenhouder kan alleen als een opleiding is gevolgd waarin het welzijn van vleeskippen vervat zit. Vleeskippenhouders die al ervaring hebben opgedaan voor 30 juni 2010, zijn vrijgesteld van het volgen van de opleiding. Zij kunnen bij de Dienst Dierenwelzijn een certificaat verkrijgen dat gelijkwaardig wordt beschouwd aan een getuigschrift dat is uitgereikt na het volgen van een opleiding. Dat certificaat kunt u aanvragen door het aanvraagformulier ingevuld op te sturen naar de Dienst Dierenwelzijn van de Vlaamse overheid.
Voorwaarden voor het houden van onder dwang gevoede ganzen of eenden
Volgens de Dierenwelzijnswet van 14 augustus 1986 'wordt gestraft, hij die een dier onder dwang voedsel of drinken toedient behalve… in gespecialiseerde, door de Koning bepaalde kwekerijen en aan de door hem gestelde voorwaarden'.
Worden erkend als gespecialiseerde houderijen 'de houderijen waar ganzen of eenden onder dwang gevoed worden (vetmesting) voor zover ze voldoen aan de voorschriften van het KB van 25 april 1994' houdende de uitvoering van artikel 36,10° van de wet van 14 augustus 1986 betreffende de bescherming en het welzijn der dieren.
De eigenaar of verantwoordelijke van de houderij is verplicht om een erkenning als gespecialiseerd gavagebedrijf aan te vragen(PDF bestand opent in nieuw venster) bij de Dienst Dierenwelzijn. Er moet onder meer een erkende veearts bepaald worden die de dieren regelmatig onderzoekt. Bovendien moeten de personen die vetmesten, in het bezit zijn van een certificaat als bewijs van hun opleiding. Het vetmesten op zich is gereglementeerd, net als de voorwaarden voor het houden van eenden en ganzen. Deze dieren mogen nog alleen in groepshuisvesting gehouden worden in overeenstemming met de aanbeveling van de Raad van Europa inzake het welzijn van ganzen en eenden.