Gedaan met laden. U bevindt zich op: EPC NR: Schildelen Gebouweigenschappen voor een EPC NR

EPC NR: Schildelen

De isolatiegraad van de gebouwschil heeft een grote impact op de energiescore. Voor de oppervlaktes van de verschillende types schildelen volstaat een inschatting van het aandeel (oppervlaktefractie). De thermische eigenschappen van de schildelen moet u wel zo gedetailleerd als mogelijk invoeren.   

Grootte of oppervlaktefractie van de schildelen

Zie hiervoor paragraaf II.7.5 van het inspectieprotocol.

Voor de opmaak van het EPC NR wordt geen gedetailleerde opmeting van de geometrie en schildelen gevraagd. Het volstaat om een inschatting te maken van het procentuele aandeel van elk type schildeel (= oppervlaktefractie). De voorbeelden hieronder verduidelijken dit principe.

Een exacte berekening van de procentuele oppervlakte is niet nodig, gelet op het vereenvoudigde model. Als gevolg van deze vereenvoudiging is de invoer van de oppervlaktefracties beperkt tot stappen van 5%.

Voor de opake schildelen kunnen de volgende types ingevoerd worden.

Daken

  • Plat Dak
  • Hellend dak
  • Plafond begrenzing AOR
  • Plafond begrenzing AVR (*)
Vloeren
  • Volle grond
  • Kelder
  • AOR
  • Buiten
  • AVR (*)
Gevels
  • Buiten
  • Volle grond
  • AOR of kelder
  • AVR (*)

(*) Een begrenzing AVR (Aangrenzende verwarmde ruimte) kunt u enkel selecteren wanneer er zich meerdere gebouweenheden in een gebouw bevinden. Wanneer het gebouw slechts 1 eenheid bevat, bepaalt de software automatisch welk aandeel van de schildelen grenst aan AVR, op basis van het type bebouwing. Schildelen naar ‘Aangrenzende verwarmde Ruimte (AVR)’ worden in de software dan niet bevraagd.

Buitenmuren die aan een niet geklimatiseerde gesloten constructie (bv. serre, gesloten fietsenstalling, …) palen, geeft u in als muren naar een AOR. Opgelet: residentiële, niet-residentiële en industriële gebouwen worden standaard als geklimatiseerd beschouwd. Het is dus eerder uitzonderlijk dat een dergelijke situatie zal voorkomen.

Voor de transparante schildelen zijn er volgende types mogelijk:

Daken
  • Vensters plat dak
  • Vensters hellend dak
Vloeren\
Gevels
  • Lichte gevels
  • Vensters

Voor poorten en deuren hoeft u geen oppervlaktepercentage in te voeren.

  • Enkele transparante delen in buitenmuren worden in rekening gebracht. Vensters in wanden naar AOR of keldermuren worden buiten beschouwing gelaten.
  • De grootte van de vensters (oppervlaktefractie) wordt altijd uitgedrukt ten opzichte van de totale beschikbare oppervlakte van de buitenmuren, exclusief eventuele lichte gevels.
  • De window-to-wall fractie of vensteroppervlakte t.o.v. geveloppervlakte bedraagt in niet-residentiële gebouwen meestal tussen de 30% (normaal beglaasd) en 60% (hoog beglaasd). Vaak wordt 30% als richtwaarde bij ontwerp gehanteerd. Hou deze waarden bij inspectie in het achterhoofd. Waarden kleiner dan 20% en hoger dan 70% zijn eerder uitzonderlijk

Thermische eigenschappen opake schildelen

Als de U-waarde van het schildeel gekend is, kunt u deze rechtstreeks in de software invoeren. In dat geval is er geen verdere invoer vereist.

De U-waarde mag enkel rechtstreeks ingevuld worden indien deze bekend is uit:

  • een vroeger EPC NR: ‘bekende U-waarde’ in de bijlage van het EPC NR
  • een definitieve EPB-aangifte: ‘U-waarde’ in het hoofdformulier of het transmissieformulier
  • een detailberekening conform het transmissie referentiedocument (bijlage 4 bij het MB van 28 december 2018). De berekening wordt bijgehouden in het projectdossier. Een berekening met de EPB-software (meest recente publieke versie), voldoet aan deze specificaties. U houdt het .peb bestand dan bij in het projectdossier.

Als deze waarde niet gekend is, inspecteert u de lagen waaruit het schildeel is opgebouwd en bepaalt u - indien mogelijk - de eigenschappen van deze lagen.

Een opaak schildeel wordt steeds verondersteld opgebouwd te zijn uit volgende 3 lagen (niet elke laag hoeft daarom per se ook aanwezig te zijn. In dat geval geeft u gewoon aan dat deze laag afwezig is):

  • basislaag
  • isolatiematerialen
  • luchtlagen.

Basislaag

Dit is het geheel van alle vaste materialen waaruit het schildeel is opgebouwd, maar die geen isolatiemateriaal zijn. U vindt een overzicht van de types opbouw in paragraaf V.1.3 van het Inspectieprotocol.

In een bestaand gebouw is het niet altijd mogelijk om detaileigenschappen van een materiaal of component met zekerheid vast te stellen. Om dergelijk situaties alsnog met enige nauwkeurig te kunnen doorrekenen voor de bepaling van de energiescore wordt een categorie ‘onbekend’ voorzien.

Als u bijvoorbeeld niet met zekerheid kunt vaststellen uit welke materialen de gevel is opgebouwd, kiest u voor het geveltype ‘onbekend’. Achterliggend wordt dan met een conservatieve waarde gerekend. De details vindt u in Bijlage B.1 van de formulestructuur(PDF bestand opent in nieuw venster).

Als een gevel uit houtskelet opgevuld is met een massief materiaal zoals bv. metselwerkstenen van gebakken aarde, dan wordt deze gevel niet beschouwd als een gevel in skeletbouw maar als een massieve constructie. Voor de eigenschappen van de massieve basislaag kijkt u naar het materiaal dat het grootste aandeel heeft in de gevelopbouw. In dit geval betekent dat dus een keuze tussen ofwel “muur in massief hout” of “massieve muur in metselwerk van gebakken aarde”.

Isolatiematerialen

Hier kan u alle materialen selecteren die zijn opgenomen in paragraaf V.1.5 van het inspectieprotocol(PDF bestand opent in nieuw venster).
Indien u uit de beschikbare bewijsstukken noch het type isolatiemateriaal, noch de thermische eigenschappen van de isolatielaag kan vaststellen, maar u wel over voldoende bewijsmateriaal beschikt om met zekerheid te kunnen vaststellen dat er isolatie aanwezig is in het schildeel, dan voert u een isolatiemateriaal van het type ‘onbekend’ in.

Luchtlaag

De luchtlaag wordt bij de berekening van de energiescore in rekening gebracht, omdat ook deze laag een bepaald isolerend vermogen kan hebben.

Het isolerend vermogen van de luchtlaag hangt van af twee zaken:

  • Dikte van de luchtlaag en de mate waarin de lucht in de laag kan bewegen
    Stilstaande droge lucht is een goede isolator. Lucht in beweging is echter geen goede isolator. Hoe dikker de luchtlaag, hoe meer kans dat de lucht gaat circuleren en de laag dus minder isolerend wordt. Soms is het bouwfysisch noodzakelijk dat de lucht circuleert in een scheidingsconstructie, bijvoorbeeld om een constructie te laten drogen. We spreken dan van een ‘geventileerde luchtlaag’ of ‘verluchte spouw’. Als in een spouwmuur een verluchte spouw is aangebracht vlak na de gevelsteen, zal de gevelsteen sneller opdrogen. Hierdoor is de gevelsteen minder blootgesteld is aan vorst- en dooicycli maar zal het isolerend vermogen van de totale muur verminderen.
  • Richting van de warmtestroom
    Ook de richting van de warmtestroom doorheen de luchtlaag heeft een invloed op het isolerend vermogen. Deze richting staat los van de richting van de luchtcirculatie in de luchtlaag.
    Naargelang de afmetingen van een luchtlaag en de mate waarin deze geventileerd is, zijn verschillende soorten luchtlagen te onderscheiden. Alleen de niet of matig geventileerde luchtlagen mag u inrekenen.
  • Niet-geventileerde luchtlagen
    In een niet-geventileerde luchtlaag is geen enkele externe luchtstroming mogelijk.
    Dit kunnen ook luchtlagen in contact met de buitenomgeving zijn, als zij voldoen aan de voorwaarden vermeld in de regelgeving.
  • Matig geventileerde luchtlagen
    In een matig geventileerde luchtlaag is een beperkte luchtstroming uit de buitenomgeving mogelijk.
    De totale oppervlakte van de openingen van de luchtlaag met de buitenomgeving:
    • is voor een verticale luchtlaag (bijvoorbeeld: spouw van een spouwmuur) gelegen tussen 5 en 15 cm² per lopende meter.
    • is voor een horizontale luchtlaag (bijvoorbeeld: leidingspouw van een verlaagd plafond) gelegen tussen 5 en 15 cm² per vierkante meter.
      Het effect van de luchtcirculatie hangt af van de grootte en de verdeling van de openingen over het oppervlak van de scheidingsconstructie.
  • Sterk geventileerde luchtlagen
    In een sterk geventileerde luchtlaag is het contact van de luchtlaag via opening zo groot dat de luchtlaag als ‘buitenomgeving’ fungeert. Deze laag en de lagen tussen de sterk-geventileerde luchtlaag en de eigenlijke buitenomgeving worden niet meegerekend in de bepaling van de warmteweerstand van de scheidingsconstructie. Voorbeelden zijn de luchtlaag onder de pannen bij hellende daken, of onder een houten afwerkingslaag van een gevel.

Voorbeelden

  • De binnenafwerking (bv. gipskartonplaten, houten plankjes) van een plafond kan door middel van een houten lattenstructuur bevestigd zijn aan de plafondstructuur. Hierdoor ontstaat een leidingenspouw. U kan deze luchtlaag vaststellen bij doorvoeropeningen, inbouwspots, ….
  • De holtes bij holle welfsels of bij een plafond dat opgebouwd is uit potten en balken mag u niet apart als luchtlaag inrekenen aangezien deze reeds ingerekend zijn in de warmteweerstand van het hoofdtype (constructielaag).
  • Voor plafonds waarbij de volledige hoogte van de houten roostering niet (volledig) gevuld is met isolatie (over de volledige oppervlakte), mag u wel een luchtlaag inrekenen.

Thermische eigenschappen van transparante schildelen

Bij de transparante schildelen maken we een onderscheid tussen vensters en lichte gevels. Dit staat zeer uitvoerig beschreven in het inspectieprotocol, met veel foto’s en praktische tips voor inspectie: