Gedaan met laden. U bevindt zich op: Stappenplan energielabel EPC NR Opmaak van een EPC NR

Stappenplan energielabel EPC NR

Om tot een geldig label te komen, moet u eerst de verschillende energiestromen inventariseren. Daarna kijkt u welke van deze stromen correct kunnen opgemeten worden. Hieronder worden de verschillende stappen toegelicht. 

Schema inventarisatie energiestromen

De scope bevat al de gebouweenheden die binnen eenzelfde opdracht worden samengenomen, en dus eenzelfde energielabel krijgen. Om dat energielabel te bepalen wordt een balans van het energiegebruik van deze scope opgemaakt. :

  • welke energiestromen komen binnen?
  • welke energiestromen gaan buiten?
  • welke energiestromen worden lokaal opgewekt?
Onder energiegebruik wordt alle energiegebruik door de scope beschouwd, dit kan energie zijn die de scope binnenkomt (bijv. koppeling aan gasnet) of energie die lokaal wordt opgewekt (bijv. productie uit PV).
In de balans van het gebruik wordt de energie die de scope buiten gaat (bijv. injectie elektriciteit naar het net) in mindering gebracht. Dit hoort niet bij het energiegebruik van de scope.

Hieruit volgt het totale energiegebruik van de scope. Vervolgens bepaalt u op basis van de eigenschappen van de stromen welk aandeel voldoet aan de langetermijndoelstelling.

Hieronder vindt u de te doorlopen stappen schematisch. Naarmate u meer vertrouwd raakt met deze werkwijze, is het mogelijk om meer stappen te bundelen en deze in 1 keer uit te voeren.

Elke stap wordt in onderstaand stappenplan kort besproken en verder toegelicht.

Verschillende stappen in detail

  • Stap 1

    Inventaris

    Aan de basis van een correct berekend energielabel ligt een inventarisatie van alle energiestromen die de scope binnenkomen, buitengaan en intern worden opgewekt. Dit overzicht vormt de leidraad om na te gaan welke meters en metingen aanwezig zijn en welke minstens verplicht zijn. Vooral bij meer complexe gebouwen en/of sites is het expliciet inventariseren van alle energiestromen vaak noodzakelijk, zelfs voor een meer ervaren energiedeskundige. Meer informatie en voorbeelden, zie: Inventarisatie voor energielabel.

  • Stap 2

    Aanwezige meters?

    Voor elke energiestroom uit de inventaris gaat u na of er één of meerdere meters aanwezig zijn die deze energiestroom opmeten. De volgende metertypes worden beschouwd in het kader van dit EPC:

    • Elektriciteitsmeter
    • Gasdebietsmeter
    • Warmtemeter
    • Debietsmeter voor vloeibare brandstof

    De volgende meters worden niet beschouwd:

    • meters voor vaste brandstoffen
    • niet-continue metingen (bijv. een inschatting van het stookoliegebruik op basis van periodieke peilingen in de stookolietank is niet toegelaten).

    Dit kunnen zowel nutsmeters als niet-nutsmeters zijn. Voor meer informatie over de types energiemeters en hoe u die kunt vaststellen, zie: Energiemeters.

  • Stap 3

    Minstens verplichte metingen mogelijk?

    Wanneer alle energiestromen, opwekkers en beschikbare meters in kaart gebracht zijn, kunt u nagaanof minstens alle verplichte metingen kunnen opgenomen worden. Ideaal gezien worden alle metingen uitgevoerd om de globale energiebalans van de scope op te maken. Omwille van praktische of economische redenen is dit echter niet altijd haalbaar of wenselijk.

    Een basisprincipe van het EPC NR is dat niet per se alle energiestromen opgemeten moeten worden. Er wordt onderscheid gemaakt tussen verplichte en optionele metingen. Minstens alle verplichte metingen moeten beschikbaar zijn. Indien die niet beschikbaar zijn, kan een EPC NR opgesteld worden maar zal het energielabel steeds ‘onbepaald’ zijn.

    Met de verplichte metingen wordt minstens alle energiegebruik dat niet voldoet aan de langetermijndoelstelling gemeten. Dit leidt dit tot een worst-case inschatting van het energielabel. Hoe meer optionele metingen worden toegevoegd, hoe beter het energielabel zal worden. De impact van elke optionele meting hangt echter af van geval tot geval.

    De software kan zelf niet nagaan of alle minstens verplichte metingen beschikbaar zijn. U als energiedeskundige moet dit dus zelf nagaan en invoeren in de software. Welke metingen zijn minstens verplicht zijn en enkele voorbeelden van hoe u dit nagaat, zie: Minstens verplichte metingen.

  • Stap 4

    Kwaliteit meters?

    Om een realistische inschatting van het energielabel te kunnen maken, moeten de gebruikte meters aan een aantal kwaliteitsvoorwaarden voldoen:

    • De stroom wordt voldoende nauwkeurig gemeten.
    • De gemeten stroom is representatief voor het gebruik van de scope. Dit wordt beïnvloed door de plaats van de meter t.o.v. de gemeten stroom. Bijv. een warmtemeter wordt dicht bij het afgiftesysteem geplaatst waardoor warmteverliezen binnen de scope niet worden gemeten, deze horen wel bij het energiegebruik van de scope.
    • De meter vertoont geen overduidelijke schade en voldoet aan de specifieke eisen voor dat type meter.

    Nutsmeters voldoen altijd aan de kwaliteitsvoorwaarden. Meters die niet voldoen aan de kwaliteitsvoorwaarden mogen niet gebruikt worden voor de bepaling van het energielabel. Voor meer informatie over de kwaliteitsvoorwaarden en enkele voorbeelden, zie: Kwaliteitsvoorwaarden.

    Meters (en hun bijhorende meetgegevens) die niet voldoen aan de kwaliteitsvoorwaarden mogen niet gebruikt worden voor de bepaling van het energielabel. U geeft deze meters niet in de software in.

    Indien bepaalde meters niet voldoen aan de voorwaarden, ga dan opnieuw na of u nog steeds minstens alle verplichte metingen kunt opnemen.

  • Stap 5

    Kwaliteit metingen?

    Zodra is vastgesteld dat alle verplichte metingen minstens kunnen uitgevoerd worden (de meetapparatuur is aanwezig en voldoet aan de kwaliteitseisen), kunnen de meetgegevens verzameld worden. Vervolgens gaat u na of deze meetgegevens bruikbaar zijn.

    Pas wanneer alle meetgegevens uit de meters die voldoen aan stap 4, voldoen aan de onderstaande voorwaarden kan een energielabel bepaald worden. Wanneer bepaalde meetgegevens onbruikbaar zijn (bijv. door een defect of storing van een meter), verwerpt u deze. Ga dan opnieuw na of nog steeds minstens alle verplichte metingen beschikbaar zijn.

    Meetgegevens zijn bruikbaar wanneer ze voldoen aan de volgende voorwaarden:

    • Alle meetgegevens hebben een correcte meetperiode en frequentie.
    • De meetgegevens vertonen geen abnormaal verloop.

    Meetgegevens die niet voldoen aan deze voorwaarden mogen niet gebruikt worden voor de bepaling van het energielabel. Voor meer informatie en voorbeelden, zie: Controle meetgegevens.

  • Stap 6

    Invoer gegevens

    Na het doorlopen van de 5 voorgaande stappen kunt u alle verzamelde gegevens invoeren in de software.

    De invoer van de energiestromen, opwekkers, metingen en meters wordt grotendeels uitgelegd in ‘Snel op weg met de software’.
    Specifieke gevallen worden als voorbeelden besproken bij de invoer van de energiestromen.

  • Stap 7

    Bereken energielabel

    Na invoer van alle gegevens kunt u het energielabel bepalen. Hiervoor moeten nog geen gegevens van de gebouweenheden ingevoerd zijn, met uitzondering van de bruikbare vloeroppervlakte van elke eenheid, om het energiegebruik per m² te kunnen bepalen. Indien alle gegevens van de gebouweenheden ook ingevuld zijn, kunt u de energiescore voor elke eenheid bepalen en het certificaat genereren en indienen. Voor meer informatie over het berekenen van de resultaten en het indienen van het certificaat, zie: Genereren certificaat en indienen opdracht.

    Op basis van het certificaat kunt u dan conclusies en adviezen formuleren, bijv. naar de nodige ingrepen om het minimale label te halen. U bespreekt dit met de eigenaar. Voor meer informatie over het interpreteren van de resultaten en mogelijke adviezen, zie: ‘Resultaten’.