Gedaan met laden. U bevindt zich op: VB 23050 - Inbreng aandelen BV in maatschap met disproportionele vergoeding aandelen maatschap Vlaamse Belastingdienst

VB 23050 - Inbreng aandelen BV in maatschap met disproportionele vergoeding aandelen maatschap

Voorafgaande beslissing
Nummer
23050
Datum beslissing
29 januari 2024
Publicatiedatum
18 april 2024

Heffing

  • Erfbelasting

Wettelijke basis

  • art. 2.7.1.0.3. VCF
  • art. 2.7.1.0.5. VCF
  • art. 2.7.1.0.7. VCF
  • art. 2.7.1.0.9. VCF

I. Voorwerp van de aanvraag

1. De aanvraag strekt ertoe om voorafgaand bevestiging te krijgen dat:

  • de onrechtstreekse en niet-geregistreerde schenking in volle eigendom van aandelen van een Belgische maatschap via de techniek van inbreng ten behoeve van een derde, in combinatie met een daaropvolgende statutenwijziging op grond waarvan een preferentiële winstgerechtigdheid van 75% van de winsten van het boekjaar worden gekoppeld aan de aandelen die worden aangehouden door de inbrengers-schenkers, bij het overlijden van de inbrengers-schenkers niet aan erfbelasting zal worden onderworpen:
    • op grond van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF, al dan niet in samenlezing met artikel 3.17.0.0.2 VCF;
    • op grond van artikel 2.7.1.0.7 VCF, al dan niet in samenlezing met artikel 3.17.0.0.2 VCF;
    • op grond van artikel 2.7.1.0.9 VCF, al dan niet in samenlezing met artikel 3.17.0.0.2 VCF; en
    • op grond van artikel 2.7.1.0.5 VCF, althans indien de schenker nog minstens de in dit artikel bedoelde risicotermijn overleeft.

de winstreservatie in hoofde van de maatschap niet aan erfbelasting zal worden onderworpen op grond van artikel 2.7.1.0.5 VCF.

II. Omschrijving van de verrichting(en)

II.A. Identiteit van de aanvrager en de partijen

2. De aanvraag wordt ingediend door advocatenkantoor […], met zetel te […], namens de heer X, geboren te […] op xx.xx.1962, van Belgische nationaliteit, ingeschreven in het Belgisch rijksregister onder nummer […] (hiervoor en hierna genoemd de “heer X”), en zijn echtgenote, mevrouw Y, geboren te […] op xx.xx.1965, van Belgische nationaliteit, ingeschreven in het Belgisch rijksregister onder nummer […] (hiervoor en hierna genoemd "mevrouw Y”), samenwonende te […].

De heer X en mevrouw Y zijn gehuwd onder het stelsel van zuivere scheiding van goederen ingevolge huwelijkscontract verleden op xx.xx.1990 voor meester […], destijds notaris te […] in vervanging van zijn ambtgenoot meester […][1]

De drie kinderen van de heer X en mevrouw Y zijn tevens betrokken partijen bij de verrichting, te weten:

  • De heer A, geboren te […] op xx.xx.1991, van Belgische nationaliteit, ingeschreven in het Belgisch rijksregister onder nummer […], wonende te […] (hierna genoemd “A”);
  • Mevrouw B, geboren te […] op xx.xx.1993, van Belgische nationaliteit, ingeschreven in het Belgisch rijksregister onder nummer […], wonende te […] (hierna genoemd “B”);
  • Mevrouw C, geboren te […] op xx.xx.1997, van Belgische nationaliteit, ingeschreven in het Belgisch rijksregister onder nummer […], wonende te […] (hierna genoemd “C ”).

A, B en C worden hierna gezamenlijk de “Kinderen” en elk afzonderlijk een “Kind” genoemd.

II.B. Beschrijving van de voorgenomen verrichting(en)

3. De Kinderen hebben op xx.xx.2023 de Belgische maatschap ‘[…]’ opgericht (hierna genoemd de “Maatschap”), met de bedoeling om het vermogen te ‘poolen’ dat ze in de toekomst van hun ouders zouden verkrijgen.[2]

Elk Kind bracht hierbij een bedrag van 1.000,00 EUR in de Maatschap in, in ruil waarvoor de Maatschap 1 aandeel in volle eigendom heeft uitgeven. Het actuele aandeelhouderschap van de maatschap ziet er sinds de oprichting bijgevolg als volgt uit:

A

1 aandeel in volle eigendom

B

1 aandeel in volle eigendom

C

1 aandeel in volle eigendom

4. Thans overwegen de heer X en mevrouw Y elk 93 aandelen van de Belgische besloten vennootschap Z, met ondernemingsnummer […], met zetel te […] (hierna genoemd de “Z BV”), in te brengen in de Maatschap.[3] Aangezien de Kinderen bij oprichting van de Maatschap de enige drie vennoten zijn, beslissen zij als enige over de inbreng door de heer X en mevrouw Y.[4]

Indien deze inbreng zou plaatsvinden, wensen de heer X en mevrouw Y dat hun inbreng wordt vergoed als volgt:

  • Via de techniek van inbreng ten behoeve van een derde zal de Maatschap 843 aandelen rechtstreeks in volle eigendom uitgeven aan de Kinderen, met name aan ieder Kind 281 aandelen;
  • In ruil voor zijn inbreng zal de Maatschap 6 aandelen in volle eigendom uitgeven aan de heer X;
  • In ruil voor haar inbreng zal de Maatschap 6 aandelen in volle eigendom uitgeven aan mevrouw Y.

Hierbij zullen de aandelen worden opgedeeld in soorten, met name een A-soort en een B-soort. Rekening houdend met de bestaande aandelen bij oprichting, zal het aandelenbezit van de Maatschap na de inbreng door de heer X en mevrouw Y eruit zien als volgt:

De heer X

6 A-aandelen in volle eigendom

Mevrouw Y

6 A-aandelen in volle eigendom

A

282 B-aandelen in volle eigendom

B

282 B-aandelen in volle eigendom

C

  1. B-aandelen in volle eigendom

5. Na de bijkomende inbreng door de heer X en mevrouw Y – waardoor ook de heer X en mevrouw Y vennoot zouden worden – zal de algemene vergadering van de Maatschap beslissen tot een statutenwijziging op grond waarvan [5]:

  • een preferentieel recht op 75% van de uitkeerbare winst van het boekjaar van de maatschap zal worden gekoppeld aan de A-aandelen die toebehoren aan de heer X en mevrouw Y.
  • een statutenwijzing een bijzondere meerderheid behoeft binnen elke aandelensoort, zodat de vrije wil van de Kinderen is gevrijwaard en geen enkele statutenwijziging kan worden doorgevoerd zonder hun akkoord.

6. Na de bijkomende inbreng zullen zowel de heer X als mevrouw Y met elk van hun respectieve Kinderen een onderhands bewijsdocument opmaken (pacte adjoint) waaruit de onrechtstreekse schenking via de techniek van inbreng ten behoeve van een derde blijkt. Het bewijsdocument zal naast de voorwaarden en modaliteiten waaronder de schenking is gebeurd het begiftigingsoogmerk in hoofde van de heer X en mevrouw Y en de aanvaarding van de schenking in hoofde van ieder Kind weergeven.[6]

III. Motivering van de aanvraag

a. Inbreng in maatschap via de techniek van inbreng ten behoeve van een derde gevolgd door de opmaak van een pacte adjoint

7. De door de heer X en mevrouw Y voorgenomen inbreng ten behoeve van hun Kinderen houdt een onrechtstreekse schenking in die niet verplicht registreerbaar is in de zin van artikel 19 W. Reg. en dus niet automatisch aanleiding geeft tot schenkbelasting. Evenmin is de voorgenomen inbreng door de heer X en mevrouw Y ten behoeve van hun Kinderen een verrichting die gevat is door de artikelen 2.7.1.0.1 t.e.m. 2.7.1.0.9. VCF, en dus bij overlijden van de heer X en/of mevrouw Y niet belastbaar is in de erfbelasting. Enige uitzondering hierop is de toepassing van artikel 2.7.1.0.5. VCF, indien de heer X en/of mevrouw Y overlijdt binnen de door deze bepaling voorziene risicotermijn.

De door de heer X en mevrouw Y voorgenomen inbreng ten behoeve van hun Kinderen maakt evenmin fiscaal misbruik uit, zoals hierna verder zal worden toegelicht.

Wat betreft de algemene antimisbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF kan voorafgaandelijk worden verwezen naar het arrest van het Grondwettelijk Hof van 30 oktober 2013, dat noopt tot ‘terughoudendheid’ bij een gecombineerde toepassing van de algemene antimisbruikbepaling met specifieke antimisbruikbepalingen. De algemene antimisbruikbepaling kan enkel worden toegepast indien de gewone interpretatiemethode, de technische bepalingen van de fiscale wetgeving, de simulatieleer en de bijzondere fiscale antimisbruikbepalingen geen oplossing meer kunnen bieden.

i. Artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF (schenking onder opschortende voorwaarde of termijn) al dan niet in samenlezing met de algemene antimisbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF

8. Artikel 2.7.1.0.3. 3° VCF luidt als volgt:

“Worden met het oog op de heffing van het successierecht als legaten beschouwd :

1° […];

2° […];

3° alle schenkingen van roerende goederen die de erflater heeft gedaan onder de opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt ingevolge het overlijden van de schenker.

Het eerste lid, 3°, is niet van toepassing bij de realisatie van een beding van terugval die de erflater heeft bedongen in het voordeel van een derde voor een vruchtgebruik dat de erflater zich heeft voorbehouden.”

9. De onrechtstreekse schenking van de techniek van inbreng ten behoeve van een derde frustreert deze bepaling niet omdat de Maatschap ingevolge de inbreng door de heer X en mevrouw Y definitief en in volle eigendom aandelen uitgeeft aan de Kinderen. De onrechtstreekse schenking wordt niet gekoppeld aan enige opschortende voorwaarde of termijn die wordt vervuld ingevolge het overlijden van de heer X en/of mevrouw Y.

10. De fictiebepaling van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF werd destijds ingevoerd kort na de introductie van de lage vlakke tarieven van 3% en 7% bij schenkingen van roerende goederen. Deze verlaagde tarieven hadden als doelstelling om gelden sneller door te geven aan de volgende generaties.

Van de vlakke tarieven zou echter eenvoudig misbruik kunnen worden gemaakt door roerende goederen te schenken onder opschortende voorwaarde van het vooroverlijden van de schenker. Zonder specifieke antimisbruikbepaling zou bij registratie van dergelijke schenkingsakte enkel het algemeen vast recht verschuldigd zijn. Bij overlijden van de schenker zou enkel de schenkbelasting van 3% of 7% verschuldigd zijn. Omdat zo’n schenking burgerrechtelijk quasi dezelfde gevolgen heeft als een legaat, is toen beslist om ze fiscaalrechtelijk gelijk te stellen met een legaat (MvT, Parl.St. Vl.Parl. 2004-05, nr. 124/1, 11-12).

Niettegenstaande het arrest van het hof van beroep van Gent (Gent 1 december 2020, 2018/AR/1269) waarin het Hof bevestigt dat het aan de Vlaamse belastingdienst toekomt om aan te tonen dat een welbepaalde verrichting ingaat tegen de doelstelling van een fiscale bepaling, wenst de aanvrager er nu reeds op te wijzen dat er in casu geenszins wordt ingegaan tegen doelstelling van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF, aangezien:

  • de Kinderen onmiddellijk zullen beschikken over het volle eigendomsrecht van de aandelen. De Maatschap zal de aandelen immers onmiddellijk en rechtstreeks uitgeven aan de Kinderen, zonder dat er aan de verkrijging enige opschortende voorwaarde of termijn wordt gekoppeld;
  • de Maatschap zal worden bestuurd door de zaakvoerder(s) die de aandeelhouders in onderling overleg zullen aanduiden en waarvan de bevoegdheden beperkt zullen zijn tot hetgeen bepaald wordt in de statuten. De zaakvoerder zal hoe dan ook geen volledig vrije beschikkingsbevoegdheid over het vermogen van de Maatschap hebben, maar zal bij de uitoefening van zijn mandaat gebonden zijn door het maatschaps-/lastgevingscontract en slechts daden van beheer en beschikking kunnen stellen die kaderen binnen het welomschreven voorwerp van de Maatschap;
  • beslissingen op de algemene vergadering altijd minstens een meerderheid van stemmen binnen elke aandelensoort vereisen, waardoor beslissingen steeds ook het akkoord van de Kinderen behoeven.

11. Artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF kan bij overlijden van de heer X en/of mevrouw Y noch rechtstreeks, noch in samenlezing met de algemene antimisbruikbepaling uit artikel 3.17.0.0.2. VCF, toegepast worden op de beoogde en hierboven omschreven verrichtingen.

ii. Artikel 2.7.1.0.7 VCF (gesplitste inschrijving) al dan niet in samenlezing met de algemene antimisbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF

12. Artikel 2.7.1.0.7. VCF luidt als volgt:

“De roerende en onroerende goederen die wat betreft het vruchtgebruik door de erflater en wat betreft de blote eigendom door een derde onder bezwarende titel zijn verkregen, worden, voor de heffing van de erfbelasting, geacht in volle eigendom in zijn nalatenschap aanwezig te zijn en als legaat door die derde te zijn verkregen. Hetzelfde geldt voor effecten aan toonder of op naam en voor geldbeleggingen die voor het vruchtgebruik ingeschreven zijn op naam van de erflater en voor de blote eigendom op naam van een derde.

Het eerste lid is niet van toepassing :

1° als wordt bewezen dat de verkrijging geen bedekte bevoordeling van de derde is;

2° als de erflater langer heeft geleefd dan de derde of als de derde niet behoort tot de personen, vermeld in artikel 2.7.3.4.4, eerste, tweede en derde lid.”

13. De onrechtstreekse schenking van de techniek van inbreng ten behoeve van een derde frustreert deze bepaling niet omdat de aandelen die de Maatschap uitgeeft aan de Kinderen ingevolge de inbreng door de heer X en mevrouw Y aandelen in volle eigendom betreffen, en van een gesplitste inschrijving aldus geen sprake is.

14. Zelfs indien men zou oordelen dat de inbreng ten behoeve van een derde in combinatie met een recht op preferentiële winstuitkering een gesplitste inschrijving creëert – quod certe non –, gaat de schenking ontegensprekelijk vooraf aan het recht op preferentiële winstuitkering en aldus ‘gesplitste inschrijving’, zodat artikel 2.7.1.0.7. VCF ook in dat geval geen toepassing kan vinden.

De aanvrager wenst daarbij op te merken dat de Raad van State in zijn arrest van 12 juni 2018 heeft bevestigd dat de gesplitste inschrijving in combinatie met een voorafgaande schenking geen fiscaal misbruik vormt (ook niet indien de voorafgaande schenking niet ter registratie wordt aangeboden). De wijze waarop de blote eigenaar de nodige middelen verzamelt – aldus de Raad – is immers niet relevant zolang er maar geen sprake is van een bedekte bevoordeling (RvS 12 juni 2018, nr. 219.405/XIV-37.059, randnrs. 29 en 30).

15. Artikel 3.17.0.0.2 VCF in samenlezing met artikel 2.7.1.0.7 VCF kan dan ook niet worden toegepast op de voorgenomen verrichting.

iii; Artikel 2.7.1.0.9 VCF (voorbehouden van levenslang recht) al dan niet in samenlezing met de algemene antimisbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF

16. Artikel 2.7.1.0.9. VCF luidt als volgt:

“Als de roerende of onroerende goederen door de erflater onder bezwarende titel zijn verkocht of afgestaan, worden ze voor de heffing van de erfbelasting geacht deel uit te maken van zijn nalatenschap en als legaat te zijn verkregen door de verkrijger of door de overnemer als de erflater zich volgens de overeenkomst ofwel een vruchtgebruik heeft voorbehouden op de afgestane goederen of op andere goederen, ofwel de afstand van om het even welk ander levenslange recht in zijn voordeel heeft bedongen.

Het eerste lid is niet van toepassing als :

1° wordt bewezen dat de verkoop of de afstand geen bedekte bevoordeling is van de verkrijger of van de overnemer;

2° de erflater langer heeft geleefd dan de verkrijger of de overnemer, of als de verkrijger of de overnemer niet behoort tot de personen, vermeld in artikel 2.7.3.4.4, eerste, tweede en derde lid.”

17. Artikel 2.7.1.0.9 VCF is niet van toepassing op de voorgenomen verrichting aangezien de techniek van inbreng ten behoeve van een derde niet aanzien kan worden als een overeenkomst onder bezwarende titel. In de relatie tussen de schenker en de begiftigde is er immers – bij het gebrek aan een tegenprestatie in hoofde van de begiftigde (laat staan een gelijkwaardige tegenprestatie) – sprake van een overeenkomst ten kosteloze titel.[7]

iv. Artikel 2.7.1.0.5 VCF al dan niet in samenlezing met de algemene antimisbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF

18. Artikel 2.7.1.0.5. VCF luidt als volgt:

“§ 1. De goederen waarvan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie het bewijs levert dat de erflater er kosteloos over beschikte gedurende de drie jaar vóór zijn overlijden, worden geacht deel uit te maken van zijn nalatenschap, tenzij de bevoordeling onderworpen is aan de schenkbelasting of het registratierecht op de schenkingen onder de levenden. De erfgenamen of legatarissen hebben een verhaalsrecht ten aanzien van de begiftigde voor de successierechten die op die goederen voldaan zijn.

Als door de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie of door de erfgenamen en legatarissen bewezen wordt dat de bevoordeling toekwam aan een bepaalde persoon, wordt die als legataris van de geschonken zaak beschouwd.

Voor de toepassing van deze paragraaf wordt een bevoordeling waarvoor een vrijstelling van de schenkbelasting is toegepast, gelijkgesteld met een bevoordeling die aan de schenkbelasting of aan het registratierecht op de schenkingen onder de levenden is onderworpen.

§ 2. De termijn van drie jaar, vermeld in paragraaf 1, wordt evenwel op zeven jaar gebracht als het gaat om aandelen en activa als vermeld in artikel 2.8.6.0.3.

De termijn van zeven jaar, vermeld in het eerste lid, wordt teruggebracht tot drie jaar als de kosteloze beschikking dagtekent van voor 1 januari 2012.”

19. Via de techniek van inbreng ten behoeve van een derde realiseren de heer X en mevrouw Y een onrechtstreekse schenking aan hun Kinderen, waarop artikel 2.7.1.0.5. VCF van toepassing is. Indien de heer X en/of mevrouw Y komt te overlijden binnen de door dit artikel geviseerde risicotermijn na de onrechtstreekse schenking, zal deze schenking als fictief legaat aan erfbelasting onderworpen zijn, tenzij het bewijsdocument voorafgaand aan het overlijden van de heer X en/of mevrouw Y ter registratie wordt aangeboden.

b. Winstreservatie door de algemene vergadering is geen onrechtstreekse schenking

Artikel 2.7.1.0.5 VCF al dan niet in samenlezing met de algemene antimisbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF

20. Voor wat betreft de winstreservatie door de algemene vergadering kan tot slot nog worden verwezen naar standpunt nr. 20067 d.d. 21 juni 2021. Hierin stelt de administratie dat “De beslissing van de algemene vergadering tot incorporatie van de vruchten wordt beschouwd als een onrechtstreekse schenking die onder toepassing van art. 2.7.1.0.5 VCF valt indien de vruchtgebruiker binnen de 3 jaar na de beslissing van de algemene vergadering overlijdt.”.

21. Vermits de aandelen in volle eigendom toebehoren aan de Kinderen, is de beslissing van de algemene vergadering om winsten te reserveren geen onrechtstreekse schenking in de zin van standpunt nr. 20067 d.d. 21 juni 2021. Het feit dat de aandelen van soort A preferentieel winstgerechtigd zijn t.b.v. 75% van de jaarlijkse uitkeerbare winsten is hiervoor irrelevant.

22. Artikel 2.7.1.0.5 VCF, al dan niet in samenlezing met artikel 3.17.0.0.2 VCF, kan dan ook niet worden toegepast op de gereserveerde winsten.

IV. Beslissing

23. Gelet op artikel 3.22.0.0.1 VCF komt het besluitvormingsorgaan tot de volgende voorafgaande beslissing:

24. Onder voorafgaande beslissing wordt verstaan de juridische handeling waarbij de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie overeenkomstig de bepalingen die van kracht zijn, vaststelt hoe de bepaling van de VCF wordt toegepast op een bijzondere situatie of verrichting, die op fiscaal vlak nog geen uitwerking heeft gehad. De Vlaamse Belastingdienst doet bijgevolg geen uitspraak over de rechtsgeldigheid van overeenkomsten op burgerrechtelijk vlak.

Voor de beoordeling van de aanvraag tot voorafgaande beslissing toetst het besluitvormingsorgaan op basis van de burgerrechtelijke kwalificatie die door de aanvrager aan de verrichting wordt gegeven, zonder dat het besluitvormingsorgaan uitspraak doet over de burgerrechtelijke geldigheid van de verrichting, in casu is dit de inbreng in een vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid die door de aanvragers als een (onrechtstreekse) schenking wordt gekwalificeerd.

In de mate dat de verrichting die door de aanvragers wordt voorgesteld burgerrechtelijk geldig is en bovendien burgerrechtelijk kan kwalificeren als een schenking, en meer bepaald als een onrechtstreekse schenking, zal deze kwalificatie doorwerken in het fiscaal recht.

25. Artikel 3.22.0.0.1, §2, eerste lid, 3° VCF stelt duidelijk dat de aanvraag de verwijzing moet bevatten naar de wettelijke of reglementaire bepalingen waarop de beslissing moet slaan.

De voorafgaande beslissing heeft bijgevolg enkel betrekking op die specifieke artikelen waarnaar in de aanvraag uitdrukkelijk verwezen wordt. Er kan niet worden ingegaan op een vraag tot toepassing van “enige andere bepaling” in het algemeen.

Onderzoek artikelen VCF

26. Volgende artikelen uit de VCF worden onderzocht, zoals in de aanvraag vermeld:

  • Artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF, dat luidt als volgt:

Worden met het oog op de heffing van het successierecht als legaten beschouwd:

3° alle schenkingen van roerende goederen die de erflater heeft gedaan onder de opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt ingevolge het overlijden van de schenker.

  • Artikel 2.7.1.0.5 VCF, dat luidt als volgt:

§ 1. De goederen waarvan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie het bewijs levert dat de erflater er kosteloos over beschikte gedurende de drie jaar vóór zijn overlijden, worden geacht deel uit te maken van zijn nalatenschap, tenzij de bevoordeling onderworpen is aan de schenkbelasting of het registratierecht op de schenkingen onder de levenden. De erfgenamen of legatarissen hebben een verhaalsrecht ten aanzien van de begiftigde voor de successierechten die op die goederen voldaan zijn.

Als door de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie of door de erfgenamen en legatarissen bewezen wordt dat de bevoordeling toekwam aan een bepaalde persoon, wordt die als legataris van de geschonken zaak beschouwd.

Voor de toepassing van deze paragraaf wordt een bevoordeling waarvoor een vrijstelling van de schenkbelasting is toegepast, gelijkgesteld met een bevoordeling die aan de schenkbelasting of aan het registratierecht op de schenkingen onder de levenden is onderworpen.

§ 2. De termijn van drie jaar, vermeld in paragraaf 1, wordt evenwel op zeven jaar gebracht als het gaat om aandelen en activa als vermeld in artikel 2.8.6.0.3.

De termijn van zeven jaar, vermeld in het eerste lid, wordt teruggebracht tot drie jaar als de kosteloze beschikking dagtekent van voor 1 januari 2012.

  • Artikel 2.7.1.0.7 VCF luidt als volgt:

De roerende en onroerende goederen die wat betreft het vruchtgebruik door de erflater en wat betreft de blote eigendom door een derde onder bezwarende titel zijn verkregen, worden, voor de heffing van de erfbelasting, geacht in volle eigendom in zijn nalatenschap aanwezig te zijn en als legaat door die derde te zijn verkregen. Hetzelfde geldt voor effecten aan toonder of op naam en voor geldbeleggingen die voor het vruchtgebruik ingeschreven zijn op naam van de erflater en voor de blote eigendom op naam van een derde.

Het eerste lid is niet van toepassing :

1° als wordt bewezen dat de verkrijging geen bedekte bevoordeling van de derde is;

2° als de erflater langer heeft geleefd dan de derde of als de derde niet behoort tot de personen, vermeld in artikel 2.7.3.4.4, eerste, tweede en derde lid.

  • Artikel 2.7.1.0.9 VCF, dat luidt als volgt:

Als de roerende of onroerende goederen door de erflater onder bezwarende titel zijn verkocht of afgestaan, worden ze voor de heffing van de erfbelasting geacht deel uit te maken van zijn nalatenschap en als legaat te zijn verkregen door de verkrijger of door de overnemer als de erflater zich volgens de overeenkomst ofwel een vruchtgebruik heeft voorbehouden op de afgestane goederen of op andere goederen, ofwel de afstand van om het even welk ander levenslange recht in zijn voordeel heeft bedongen.

Het eerste lid is niet van toepassing als :

1° wordt bewezen dat de verkoop of de afstand geen bedekte bevoordeling is van de verkrijger of van de overnemer;

2° de erflater langer heeft geleefd dan de verkrijger of de overnemer, of als de verkrijger of de overnemer niet behoort tot de personen, vermeld in artikel 2.7.3.4.4, eerste, tweede en derde lid.

  • Artikel 3.17.0.0.2 VCF (antimisbruikbepaling), dat luidt als volgt:

Aan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie kan niet worden tegengeworpen, de rechtshandeling noch het geheel van rechtshandelingen dat een zelfde verrichting tot stand brengt, wanneer die entiteit door vermoedens of door andere bewijsmiddelen, vermeld in artikel 3.17.0.0.1, en aan de hand van objectieve omstandigheden aantoont dat er sprake is van fiscaal misbruik.

Er is sprake van fiscaal misbruik wanneer de belastingplichtige door middel van de door hem gestelde rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen één van de volgende verrichtingen tot stand brengt:

1° hetzij een verrichting waarbij hij zichzelf in strijd met de doelstellingen van een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten buiten het toepassingsgebied van die bepaling plaatst;

2° hetzij een verrichting waarbij aanspraak wordt gemaakt op een belastingvoordeel, voorzien door een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten, en de toekenning van dit voordeel in strijd zou zijn met de doelstellingen van die bepaling en die in wezen het verkrijgen van dit voordeel tot doel heeft.

Het komt aan de belastingplichtige toe te bewijzen dat de keuze voor zijn rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen door andere motieven verantwoord is dan het ontwijken van de belasting. Als de belastingplichtige het tegenbewijs niet levert, dan wordt de verrichting aan een belastingheffing overeenkomstig het doel van deze codex onderworpen alsof het misbruik niet heeft plaatsgevonden.

De te beoordelen verrichting

27. De aanvragers nemen zich voor volgende verrichtingen te doen:

  • bijkomende inbreng in een reeds door de drie kinderen van de inbrengers opgerichte maatschap, met als vergoeding toekenning:

1/ aan de inbrengers van elk 6 A-aandelen van de maatschap

2/ aan de niet-inbrengers, oorspronkelijke vennoten van de maatschap: van elk 281 B-aandelen van de maatschap.

  • gevolgd door een statutenwijziging van de maatschap, op grond waarvan een preferentiële winstgerechtigdheid van 75% van de winsten van het boekjaar worden gekoppeld aan de aandelen die worden aangehouden door de inbrengers-schenkers (A-aandelen)

Aanvragers verzoeken het besluitvormingsorgaan om deze verrichtingen te toetsen aan genoemde artikelen uit het VCF.

Beoordeling

1) Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF en artikel 3.17.0.0.2 VCF?

28. Artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF treft schenkingen van roerende goederen die door de erflater zijn gedaan onder een opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt door het overlijden van de schenker. De ratio legis van deze bepaling is dat de schenker niet de facto de overdracht van de geschonken goederen mag uitstellen tot op het ogenblik van het overlijden.

29. Gelet op de concrete feitenconstellatie zal geen toepassing gemaakt worden van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF, noch rechtstreeks, noch op basis van artikel 3.17.0.0.2 VCF.

2) Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.5 VCF en artikel 3.17.0.0.2 VCF?

Algemeen

30. Voor zover de door aanvragers voorgestelde verrichting een (onrechtstreekse) schenking uitmaakt, zal deze schenking onder het toepassingsgebied van artikel 2.7.1.0.5 VCF vallen.

Indien één van de ouders komt te overlijden binnen drie jaar na de schenking, wordt de begiftigde geacht het voorwerp van de schenking als legaat te hebben verkregen, tenzij het bewijsdocument voorafgaand aan het overlijden van de schenker ter registratie werd aangeboden.

Winstreservatie in de maatschap zoals besproken in standpunt nummer 20067 van de Vlaamse Belastingadministratie

31. Aanvragers verwijzen naar standpunt nummer 20067 van 21 juni 2021 van de Vlaamse Belastingdienst en besluiten hieruit dat de winstreservatie door de algemene vergadering van de maatschap niet valt onder de belastbaarheid van artikel 2.7.1.0.5 VCF. In casu is er inderdaad geen gesplitste inschrijving van effecten of geldbeleggingen, waardoor de eventuele winstreservatie in hoofde van de maatschap geen onrechtstreekse schenking is in de zin van standpunt nr. 20067.

32. Indien deze winstreservatie echter zou plaatsvinden, hetzij voordat de schenking van de vermogensbestanddelen gerealiseerd is, hetzij niet evenredig zal zijn aan de aandelen die de vennoten in het onverdeeld vermogen zullen bezitten, kan deze winstreservatie wel onderworpen worden aan artikel 2.7.1.0.5 VCF. (Zoals voormeld is dit echter buiten de context van voormeld Standpunt nummer 20067).

3) Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.7 VCF en artikel 3.17.0.0.2 VCF?

33. Artikel 2.7.1.0.7 VCF is hier niet aan de orde, aangezien het niet gaat om roerende of onroerende goederen die gesplitst worden aangekocht noch om effecten of geldbeleggingen die gesplitst zijn ingeschreven.

34. Er zal geen toepassing gemaakt worden van artikel 2.7.1.0.7 VCF, noch rechtstreeks, noch op basis van artikel 3.17.0.0.2 VCF.

4) Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.9 VCF en artikel 3.17.0.0.2 VCF?

35. Aanvragers geven aan dat voor de voormelde verrichting geen tegenprestatie verschuldigd is in hoofde van de kinderen.

36. Het besluitvormingsorgaan aanvaardt dat voor zover voor de schenkingen geen tegenprestatie bestaat, deze schenkingen niet zullen geherkwalificeerd worden in een contract ten bezwarende titel, zodat geen toepassing gemaakt zal worden van artikel 2.7.1.0.9 VCF, noch rechtstreeks, noch op basis van artikel 3.17.0.0.2 VCF.

37. Deze beslissing heeft alleen betrekking op de erfbelasting en doet geen uitspraak over andere belastingen.

Voetnoten

[1] Een kopie van de huwelijksovereenkomst van xx.xx.1990 wordt als bijlage gevoegd bij de aanvraag.

[2] Een kopie van de maatschapsovereenkomst wordt als bijlage gevoegd bij de aanvraag.

[3] Per mailbericht van xx.xx.2023, werd een ontwerp van de intentieverklaring van de ouders aan de kinderen, toegevoegd aan de aanvraag. In dit ontwerp worden de voorwaarden van de inbreng als volgt gestipuleerd:

“Artikel 1. Voorschot op erfdeel en inbreng

Vermits de schenkers hun kinderen gelijk willen begiftigen, heeft de begiftigde de hem/haar geschonken aandelen als voorschot op zijn/haar erfdeel ontvangen, en zal hij/zij die dus in de respectieve nalatenschap van iedere schenker inbrengen.

Artikel 2. Uitsluiting huwelijks- of samenwoningscontract

De geschonken aandelen zijn uitgesloten van, en kunnen, tenzij met schriftelijke voorafgaande instemming van de schenkers of van de langstlevende van hen, niet worden betrokken in een kanscontract, vermogensgemeenschap, onverdeeldheid, verrekening of deelgenootschap van welke aard ook, ongeacht de verrekensleutel, -massa, -tijdstip of enige andere verrekenmodaliteit, die de begiftigde met zijn/haar echtgenoot, wettelijk samenwonende levensgenoot, deelgenoot van een levensgemeenschap of partner in een intieme relatie heeft gesloten of ooit zou sluiten.

Onder kanscontract wordt bijvoorbeeld begrepen een contract waarbij onder een aleatoire tegenprestatie wordt beschikt, zoals een tontine of een aanwas.

Artikel 3. Zaakvervanging

Het beginsel van de zaakvervanging is van toepassing op de geschonken aandelen en op de vruchten ervan.

Onder zaakvervanging dient begrepen te worden: de zakenrechtelijke subrogatie, de belegging en de wederbelegging, de vermogensverwisseling en -vervanging in de meest uitgebreide zin van het woord. Daartoe horen niet alleen de interne zaakvervanging (binnen een feitelijke of juridische algemeenheid van goederen), maar eveneens de externe zaakvervanging (vervanging van een niet-vervangbaar goed door een ander al dan niet-vervangbaar goed, al dan niet met eenzelfde functie of bestemming in het vermogen), niet alleen de rechtstreekse zaakvervanging (de zaakvervanging in de strikte zin van het woord, zoals onder meer de ruiling), maar ook de onrechtstreekse zaakvervanging (vervreemding van een goed en herbelegging van de opbrengst ervan bij de verkrijging van een ander goed).

Artikel 4. Ontbindende voorwaarde van vooroverlijden van de begiftigde

De schenking is gedaan onder de ontbindende voorwaarde van het vooroverlijden van de begiftigde: overlijdt de begiftigde terwijl een schenker nog leeft, dan kan de schenking aan de begiftigde ten aanzien van deze schenker worden ontbonden.

Deze optie oefent elke schenker uit door middel van een schriftelijke verklaring, afgelegd in een notariële akte of in een onderhands bij een notaris neergelegd document, uiterlijk binnen de honderdtwintig (120) kalenderdagen te rekenen vanaf de dag waarop de schenker bij aangetekend schrijven door een rechtsopvolger van de vóóroverleden begiftigde wordt aangemaand een keuze te doen. Oefent de schenker zijn/haar optierecht niet binnen deze termijn uit, dan heeft de ontbindende voorwaarde geen uitwerking.

Indien de begiftigde vooroverlijdt en voor zover de schenker dan ook uitdrukkelijk opteert voor de uitwerking van de ontbindende voorwaarde, dan wordt die schenking ten opzichte van de vooroverleden begiftigde integraal en retroactief ontbonden.

Indien de ontbinding bij toepassing van huidig artikel zou leiden tot terugkeer naar de schenker van onroerende goederen of rechten die in de plaats van de geschonken goederen zijn gekomen, dan heeft de schenker de keuze om ofwel die onroerende goederen of rechten te vorderen ofwel enkel de tegenwaarde ervan.”

[4] Per mailbericht van xx.xx.2023, werd een ontwerp van de notulen van de algemene vergadering van de vennoten van de maatschap met beoordeling van de vraag naar inbreng door de ouders, toegevoegd aan de aanvraag.

[5] Per mailbericht van xx.xx.2023 werd een ontwerp van de notulen houdende deze statutenwijziging toegevoegd aan de aanvraag.

[6] Per mailbericht van xx.xx.2023 werd een ontwerp van pacte adjoint toegevoegd aan de aanvraag.

[7] J. Ronse, K. Van Hulle, J-M. Nelissen en B. Van Bruystegem, “Overzicht van rechtspraak vennootschappen 1968-1977”, TPR 1978, nr. 2-3, 688-689, nr. 3 en 861, nr. 253; M. Wyckaert, Kapitaal in N.V. en B.V.B.A., Biblo, 1995, 241-243, nrs. 324-325; H. Braeckmans en R. Houben, Handboek Vennootschapsrecht, Intersentia, 2012, 167, nr. 298; D. Van Gerven, Handboek Vennootschappen - Algemeen Deel, Larcier, 2016, 126, nr. 73; E. Spruyt, “Inbreng ‘ten behoeve van een derde’ in een vennootschap – Kwalificatie als onrechtstreekse schenking voor vrijstelling familiale vennootschap: VLABEL stapt mee in het verhaal”, Nieuwsbrief Notariaat 2017, nr. 13, 3.