Gedaan met laden. U bevindt zich op: VB 24004 - Schenking via beding ten behoeve van derde via maatschap Vlaamse Belastingdienst

VB 24004 - Schenking via beding ten behoeve van derde via maatschap

Voorafgaande beslissing
Nummer
24004
Datum beslissing
25 maart 2024
Publicatiedatum
19 april 2024

Heffing

  • Erfbelasting

Wettelijke basis

  • art. 2.7.1.0.3. VCF
  • art. 2.7.1.0.5. VCF
  • art. 2.7.1.0.6. VCF
  • art. 2.7.1.0.7. VCF
  • art. 2.7.1.0.9. VCF
  • art. 3.17.0.0.2. VCF

I. Voorwerp van de aanvraag

1. De aanvraag strekt ertoe de bevestiging te krijgen dat, gelet op de argumentatie en motivering zoals uiteengezet:

  • de onrechtstreekse en niet geregistreerde schenking van vermogensbestanddelen in volle eigendom door inbreng van vermogensbestanddelen in de Maatschap, die uitsluitend toekomt aan de kinderen van de inbrengers, zonder uitgifte van nieuwe aandelen (mits een onderhands bewijsdocument), bij overlijden van één van de ouders niet aan erfbelasting zal worden onderworpen:
    • op grond van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF al dan niet in samenlezing met artikel 3.17.0.0.2 VCF;
    • op grond van artikel 2.7.1.0.7 VCF al dan niet in samenlezing met artikel 3.17.0.0.2 VCF;
    • op grond van artikel 2.7.1.0.9 VCF al dan niet in samenlezing met artikel 3.17.0.0.2 VCF;
    • op grond van artikel 2.7.1.0.5 VCF, althans indien de schenkers nog minstens 3 jaar leven; artikel 2.7.1.0.5, §2 VCF is niet van toepassing;
    • op grond van artikel 2.7.1.0.6 VCF, althans indien de schenker nog minstens 3 jaar leven na de onrechtstreekse schenking, al dan niet in samenlezing met artikel 3.17.0.0.2 VCF;
    • op grond van enige andere bepaling.

De winstreservatie in hoofde van de Maatschap niet aan erfbelasting zal worden onderworpen op grond van artikel 2.7.1.0.5 VCF, al dan niet in samenlezing met artikel 3.17.0.0.2 VCF.

II. Omschrijving van de verrichting(en)

II.A. Identiteit van de aanvrager en de partijen

2. De aanvraag wordt ingediend door […], namens:

De heer X, geboren te […] op xx.xx.1958 en wonende te […], ingeschreven in het rijksregister onder het nummer […] (hierna “X” genoemd);

Mevrouw Y, geboren te […] op xx.xx.1959 en wonende te […], ingeschreven in het rijksregister onder het nummer […] (hierna “Y” genoemd).

X en Y worden hierna samen de “ouders” genoemd.[1]

X en Y zijn gehuwd onder het wettelijk stelsel en hebben twee kinderen zijnde:

  • De heer A, geboren te […] op xx.xx.1984 en wonende te […], ingeschreven in het rijksregister onder het nummer […] (hierna “A” genoemd);
  • De heer B, geboren te […] op xx.xx.1986 en wonende te […], ingeschreven in het rijksregister onder het nummer […] (hierna “B” genoemd).

A en B worden hierna samen de “kinderen” genoemd.[2]

Volgende vennootschappen zij tevens betrokken bij de verrichting:

De Belgische naamloze vennootschap C, met zetel te […], ingeschreven in het rechtspersonenregister […], afdeling […] onder het nummer […] (hierna “NV C” genoemd).

II.B. Beschrijving van de voorgenomen verrichting(en)

1. Feiten

3. De familie X-Y zijn samen de aandeelhouders van NV C. De aandelen NV C worden actueel als volgt aangehouden:[3]

  • X en Y zijn eigenaar van 880 van de in totaliteit 3.500 aandelen (25,14%) in volle eigendom die huwelijksvermogensrechtelijk tot hun gemeenschappelijk huwvermogen behoren;
  • X is eigenaar van 192 van de in totaliteit 3.500 aandelen (5,48%) in volle eigendom die tot zijn eigen vermogen behoren;
  • Y is eigenaar van 688 van de in totaliteit 3.500 aandelen (19,66%) in volle eigendom die tot haar eigen vermogen behoren;
  • A is eigenaar van 870 van de in totaliteit 3.500 aandelen (24,86%) in volle eigendom die tot zijn eigen vermogen behoren;
  • B is eigenaar van 870 van de in totaliteit 3.500 aandelen (24,86%) in volle eigendom die tot zijn eigen vermogen behoren.

4. NV C oefent twee onderscheiden activiteiten in haar schoot uit.

Enerzijds fungeert NV C als holdingvennootschap en houdt zij participaties aan in diverse actieve vennootschappen:[4]

  • De naamloze vennootschap […], met zetel te […], ingeschreven in het rechtspersonenregister […], afdeling […] BTW […];
  • De naamloze vennootschap […], met zetel te […], ingeschreven in het rechtspersonenregister […], afdeling […] BTW […];
  • De besloten vennootschap […], met zetel te […], ingeschreven in het rechtspersonenregister […], afdeling […] BTW […];
  • De besloten vennootschap […], met zetel te […], ingeschreven in het rechtspersonenregister […], afdeling […] BTW […];
  • De besloten vennootschap […], met zetel te […], ingeschreven in het rechtspersonenregister […], afdeling […] BTW […].

Anderzijds fungeert NV C als patrimoniumvennootschap van de familie X-Y. NV C bezit onder meer diverse niet-bedrijfsgebonden gebouwen, beleggingsportefeuilles en diverse vorderingen op diverse groepsvennootschappen.

5. Omdat de verschillende activiteiten, de activiteit als holdingvennootschap en de activiteit als patrimoniumvennootschap, momenteel binnen één juridische entiteit plaatsvindt, verhindert dit een gedifferentieerde aanpak qua successieplanning.

Op vandaag zijn X en Y nog voor meer dan 50% eigenaar van C, en sturen zij nog de beslissingen van zowel de holdingactiviteit als de patrimoniumactiviteit.

X en Y zijn nog niet klaar om de sturing en het zeggenschap van de holdingactiviteit aan de kinderen af te geven. Dit gegeven staat in contrast met het zeggenschap en de sturing van de patrimoniumactiviteit, waar de beslissingen veel minder strategisch zijn. Al willen ze wel bepaalde key-beslissingen die zij onverstandig achten kunnen tegenhouden, doch de patrimoniumactiviteit wensen zij over te dragen.

2. Voorgenomen verrichtingen

6. A en B zullen op eigen initiatief hun aandelen NV C inbrengen in een nieuw op te richten Belgische maatschap (hierna de “Maatschap” genoemd).

Naar aanleiding van de oprichting van de Maatschap zullen 10.000 aandelen op naam worden gecreëerd die als volgt zullen worden toebedeeld:

  • A krijgt 5.000 aandelen in volle eigendom die ingevolge zaakvervanging tot zijn eigen vermogen behoren;
  • B krijgt 5.000 aandelen in volle eigendom die ingevolge zaakvervanging tot zijn eigen vermogen behoren.

Elk aandeel krijgt 1 stem. De algemene vergadering zal beslissen met unanimiteit.

De ouders zullen geen partij zijn bij de oprichtingsakte, noch zullen zij enig zeggenschap hebben in de Maatschap. Wel worden volgende specifieke afspraken gemaakt tussen B en A:

  • Het zaakvoerderschap wordt waargenomen door B en A. Indien één van hen komt te overlijden, wordt hun zitje in het zaakvoerderschap waargenomen door (één van hun) respectievelijke kinderen vanaf het bereiken van een bepaalde leeftijd, al dan niet samen X en/of Y die enkel in het belang van de betrokken familietak zal beslissen;
  • Er wordt voorzien in een specifieke uitstapregeling voor het geval een niet-bloedverwant in het aandeelhouderschap van de Maatschap komt

Deze specifieke afspraken hebben als doelstelling het maximaal samenhouden en beschermen van het familiepatrimonium binnen de eigen familie.[5]

7. Na de oprichting van de Maatschap zal de holdingactiviteit van NV C worden afgezonderd van het patrimonium van NV C, door een met een splitsing gelijkgestelde verrichting zoals gedefinieerd in artikel 2, §1, 6°/1, g), 2) WIB ’92 (partiële splitsing) door oprichting van een nieuwe (Belgische) vennootschap (hierna “NewCo” genoemd). NewCo zal na de partiële splitsing de activiteiten van holdingvennootschap onveranderd verderzetten.

NewCo (zuivere holdingvennootschap) zal 3.500 aandelen uitgeven aan de bestaande aandeelhouders van NV C, die pro rata het aandeelhouderschap in NV C zullen toebedeeld worden.

8. Een statutenwijziging zal plaatsvinden in NV C (zuivere patrimoniumvennootschap) waarbij twee soorten van aandelen worden gecreëerd:

  • 4 aandelen van de soort A;
  • 3.496 aandelen van de soort B.

De creatie van soorten van aandelen houdt in dat de aandeelhouders van soort A het recht hebben om bestuurskandidaten voor te dragen waaruit de algemene vergadering twee bestuurders kiest, tenzij de aandeelhouders van soort A aangeven dat er maar één bestuurder uit hun kandidaten moet aangesteld worden.

De aandeelhouders van soort B hebben ook het recht om bestuurskandidaten voor te dragen, waaruit de algemene vergadering twee bestuurders kiest, tenzij de aandeelhouders van soort B aangeven dat er maar één bestuurder uit hun kandidaten moet aangesteld worden.

De aandelen soort A zullen toebedeeld worden aan X en Y.

Na de creatie van soorten van aandelen zullen de aandelen als volgt worden aangehouden:

aandeelhouder

aantal A-Aandelen

aantal B-Aandelen

X & Y (huwvermogen)

880

X

2

190

Y

2

686

Maatschap

1.740

Totaal

4

3.496

Daarnaast zal ter gelegenheid van deze statutenwijziging in de statuten opgenomen worden dat volgende beslissingen (al dan niet onder de vorm van het verkrijgen van voorafgaand akkoord door de raad van bestuur) met unanimiteit door de algemene vergadering van NV C zullen genomen worden:

  • Overdracht van aandelen van de NV C aan personen die geen afstammelingen in rechte nederdalende lijn van X en Y zijn;
  • Verkoop van participaties van NV C;
  • Beslissingen om een kapitaalverhoging of een kapitaalvermindering te doen;
  • Investeringen door NV C die een waarde van € 500.000,00 overstijgen;
  • Het verstrekken van zekerheden, hypotheken of panden door NV C;
  • Aangaan van leningen en/of financieringen door NV C voor een bedrag van minstens € 500.000,00;
  • Aan- en verkopen van een zakelijk recht op onroerende goederen door NV C;
  • Aantrekken van een extern aandeelhouder, d.i. een aandeelhouder die geen rechtstreekse afstammeling is van X en Y .

9. Daarna zullen X en Y – via tussenkomst op de buitengewone algemene vergadering van de Maatschap – volgende bijkomende inbrengen verrichten in de Maatschap zonder uitgifte van nieuwe aandelen:[6]

  • X brengt 190 aandelen (soort B) van de in totaliteit 3.500 aandelen NV C in die tot zijn eigen vermogen behoren;
  • Y brengt 686 aandelen (soort B) van de in totaliteit 3.500 aandelen NV C in die tot haar eigen vermogen behoren;
  • X en Y brengen 880 aandelen (soort B) van de in totaliteit 3.500 aandelen NV C in die huwelijksvermogensrechtelijk tot hun gemeenschappelijk huwvermogen behoren:

10. X en Y bewerkstelligen middels een inbreng zonder uitgifte van aandelen een onrechtstreekse schenking, waarvan naderhand een pacte adjoint zal worden opgemaakt, strekkende tot bewijs van deze onrechtstreekse schenking.

Een onrechtstreekse schenking wordt gekenmerkt door haar autonoom en neutraal karakter.

Het autonoom karakter houdt in dat de gestelde rechtshandeling aan een eigen specifieke reglementering onderworpen is en op zichzelf staat. De bijkomende inbreng in een maatschap is aan de eigen specifieke reglementering van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen onderworpen. De bijkomende inbreng heeft bijgevolg een autonoom statuut, waaraan een onmiddellijke en definitieve vermogensoverdracht gekoppeld is.

Het neutraal karakter van de gestelde rechtshandeling houdt in dat een onrechtstreekse schenking tot stand komt via een neutrale en definitieve rechtshandeling, die niet aangeeft of ze ten kosteloze titel of ten bezwarende titel is aangegaan, m.a.w. de notulen van de algemene vergadering houdende bijkomende inbreng vermelden niet dat het om een schenking gaat.

De pacte adjoint zal voorzien in een beding van terugkeer bij vooroverlijden en een verbod van inbreng in de huwgemeenschap. Deze voorwaarden en modaliteiten aan de onrechtstreekse schenking zullen met andere woorden uitdrukkelijk schriftelijk bevestigd worden.[7]

11. De aandelen van NewCo (holdingvennootschap waar de ouders strategische beslissingen alleen kunnen blijven nemen) zullen niet geschonken worden.

III. Motivering van de aanvraag

1. Vooraf

12. De aanvraag betreft enkel de overdracht van de aandelen NV C, op dat moment geëvolueerd naar een zuivere patrimoniumvennootschap.

2. Artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF (schenking onder opschortende voorwaarde of termijn) al dan niet in samenlezing met de algemene antimisbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF

13. Artikel 2.7.1.0.3,3° VCF luidt als volgt:

Worden met oog op de heffing van het successierecht als legaten beschouwd:

1° […]

2° […]

3° alle schenkingen van roerende goederen die de erflater heeft gedaan onder de opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt ingevolge het overlijden van de schenker.

Het eerste lid, 3°, is niet van toepassing bij de realisatie van een beding van terugval die de erflater heeft bedongen in het voordeel van een derde voor een vruchtgebruik dat de erflater zich heeft voorbehouden.

De aandelen in NV C worden (op de 4 aandelen soort A na) door de ouders definitief en onherroepelijk overgedragen aan de Maatschap die 100% in volle eigendom is van de kinderen. Met andere woorden worden deze voormelde vermogensbestanddelen (onrechtstreeks) meteen geschonken door de ouders aan de kinderen.

De eigendom wordt definitief en in volle eigendom overgedragen door de ouders aan de kinderen. De schenking wordt niet gekoppeld aan enige opschortende voorwaarde of termijn die wordt vervuld ingevolge het overlijden van de schenker.

Artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF kan dan ook niet worden toegepast op de voorgenomen verrichting.

14. Artikel 3.17.0.0.2 VCF luidt als volgt:

Aan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie kan niet worden tegengeworpen, de rechtshandeling noch het geheel van rechtshandelingen dat een zelfde verrichting tot stand brengt, wanneer die entiteit door vermoedens of door andere bewijsmiddelen, vermeld in artikel 3.17.0.0.1, en aan de hand van objectieve omstandigheden aantoont dat er sprake is van fiscaal misbruik.

Er is sprake van fiscaal misbruik wanneer de belastingplichtige door middel van de door hem gestelde rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen één van de volgende verrichtingen tot stand brengt:

1° hetzij een verrichting waarbij hij zichzelf in strijd met de doelstellingen van een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten buiten het toepassingsgebied van die bepaling plaatst;

2° hetzij een verrichting waarbij aanspraak wordt gemaakt op een belastingvoordeel voorzien door een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten en de toekenning van dit voordeel in strijd zou zijn met de doelstellingen van die bepaling en die in wezen het verkrijgen van dit voordeel tot doel heeft.

Het komt aan de belastingplichtige toe te bewijzen dat de keuze voor zijn rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen door andere motieven verantwoord is dan het ontwijken van de belasting. Als de belastingplichtige het tegenbewijs niet levert, dan wordt de verrichting aan een belastingheffing overeenkomstig het doel van deze codex onderworpen alsof het misbruik niet heeft plaatsgevonden.”

15. De fictiebepaling van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF werd destijds ingevoerd kort na de invoering van de lage vlakke tarieven van 3% en 7% bij schenking van roerende goederen. De lage tarieven hadden als doelstelling roerende kapitalen sneller te laten doorvloeien naar de jongere generatie. Van de vlakke tarieven zou echter eenvoudig misbruik kunnen gemaakt worden door te schenken onder opschortende voorwaarde van het vooroverlijden van de schenker. Daardoor wordt de overdracht van het vermogen uitgesteld tot op het ogenblik van het overlijden, waardoor toch van de lage schenkingstarieven gebruik gemaakt kan worden. Bij het overlijden werden dan immers enkel schenkingsrechten opeisbaar (en niet de vaak veel hogere successierechten), vermits de schenking van roerende goederen onder opschortende voorwaarde van het overlijden de schenkingsrechten maar opeisbaar maakte bij het voltrekken van de voorwaarde, zijnde het overlijden. Omdat zo’n schenking burgerrechtelijk quasi dezelfde gevolgen heeft als een legaat, is toen beslist om ze fiscaalrechtelijk gelijk te stellen met een legaat (MvT, Parl.St. Vl.Parl. 2004-05, nr. 124/1, 11-12).

Het hof van beroep Gent heeft in haar arrest benadrukt dat het in het kader van de toepassing van de algemene antimisbruikbepaling aan de Vlaamse belastingdienst is om aan te tonen dat een welbepaalde verrichting ingaat tegen de doelstelling van een fiscale bepaling (Gent 1 december 2020, 2018/AR/1269).

16. In casu wordt niet ingegaan tegen doelstelling van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF, onder meer om volgende redenen:

Bovendien kan de algemene antimisbruikbepaling geen toepassing vinden wanneer reeds een specifieke antimisbruikbepaling bestaat om bepaalde misbruiken (in casu schenken onder opschortende voorwaarde of termijn) tegen te gaan.[8]

Artikel 2.7.1.0.3,3° VCF in samenlezing met artikel 3.17.0.0.2 VCF kan dan ook niet worden toegepast op voorgenomen verrichting.

3. Artikel 2.7.1.0.7 VCF (gesplitste inschrijving) al dan niet in samenlezing met de algemene antimisbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF

17. Artikel 2.7.1.0.7 VCF luidt als volgt:

De roerende en onroerende goederen die wat betreft het vruchtgebruik door de erflater en wat betreft de blote eigendom door een derde onder bezwarende titel zijn verkregen, worden voor de heffing van de erfbelasting, geacht in volle eigendom in de nalatenschap aanwezig te zijn en als legaat door die derde te zijn verkregen. Hetzelfde geldt voor effecten aan toonder of op naam en voor geldbeleggingen die voor het vruchtgebruik zijn ingeschreven op naam van de erflater en voor de blote eigendom op naam van een derde.

Het eerste lid is niet van toepassing:

1° als wordt bewezen dat de verkrijging geen bedekte bevoordeling van de derde is;

2° als de erflater langer heeft geleefd dan de derde of als de derde niet behoort tot de personen, vermeld in artikel 2.7.3.4.4, eerste, tweede en derde lid.

Voor de toepassing van art. 2.7.1.0.7 VCF blijkt de gesplitste inschrijving van een effectenportefeuille of geldbelegging die door een maatschap wordt aangehouden uit:

  • Ofwel de vermeldingen in het matenregisters;
  • Ofwel de vermeldingen in de documenten zoals door de financiële instellingen bijgehouden (SP 20067 dd. 21 juni 2021).

18. In casu ligt geen gesplitste inschrijving voor, vermits geen enkel deel van de Maatschap aangehouden wordt in vruchtgebruik door de ouders en in blote eigendom door de kinderen. De bijkomende inbreng vindt plaats zonder uitgifte van aandelen waardoor ook hier geen gesplitste inschrijving kan plaatsvinden.

Alle aandelen van de Maatschap worden in volle eigendom aangehouden door de kinderen.

Artikel 2.7.1.0.7 VCF, al dan niet in samenlezing met artikel 3.17.0.0.2 VCF, kan dan ook niet worden toegepast op voorgenomen verrichting.

4. Artikel 2.7.1.0.9 VCF (voorbehouden van levenslang recht) al dan niet in samenlezing met de algemene antimisbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF

19. Artikel 2.7.1.0.9 VCF luidt als volgt:

Als de roerende of onroerende goederen door de erflater onder bezwarende titel zijn verkocht of afgestaan, worden ze voor de heffing van de erfbelasting geacht deel uit te maken van zijn nalatenschap en als legaat te zijn verkregen door de verkrijger of door de overnemer als de erflater zich volgens de overeenkomst ofwel een vruchtgebruik heeft voorbehouden op de afgestane goederen of op andere goederen, ofwel de afstand van om het even welk ander levenslange recht in zijn voordeel heeft bedongen.

Het eerste lid is niet van toepassing als:

1° wordt bewezen dat de verkoop of de afstand geen bedekte bevoordeling is van de verkrijger of van de overnemer;

2° de erflater langer heeft geleefd dan de verkrijger of de overnemer, of als de verkrijger of de overnemer niet behoort tot de personen, vermeld in artikel 2.7.3.4.4, eerste, tweede en derde lid.

De aandelen in NV C worden door de ouders definitief en onherroepelijk overgedragen aan de Maatschap die voor 100% in volle eigendom van de kinderen is, door middel van een inbreng zonder uitgifte van nieuwe aandelen aan de inbrengers. Met andere woorden worden deze vermogensbestanddelen (onrechtstreeks) meteen geschonken door de ouders aan de kinderen.

De aandelen van NV C worden door de ouders in volle eigendom geschonken.

Deze voornoemde (onrechtstreekse) schenking van de aandelen NV C door de ouders aan de kinderen kan niet worden gekwalificeerd als een overeenkomst ten bezwarende titel, vermits de rechtshandeling de kwalificatie schenking moeten verkrijgen. Er bestaat geen (en minstens geen gelijkwaardige) tegenprestatie van de kinderen aan de ouders.

Aan de schenking wordt geen enkele last tot uitkering van een periodieke (jaarlijkse) rente gekoppeld.

Artikel 2.7.1.0.9 VCF kan dan ook niet worden toegepast op voorgenomen verrichting.

20. De aanvragers zijn van mening dat de voorgenomen verrichting ook niet middels een gecombineerde toepassing van de artikelen 2.7.1.0.9 en 3.17.0.0.2 VCF aan erfbelasting kan worden onderworpen.

De algemene antimisbruikbepaling kan enkel worden toegepast indien de gewone interpretatiemethode, de technische bepalingen van de fiscale wetgeving, de simulatieleer en de bijzondere fiscale misbruikbepalingen (de fictiebepalingen vervat in de artikelen 2.7.1.0.3 en volgende VCF) geen oplossing meer kunnen bieden. Het Grondwettelijk Hof heeft, in haar arrest van 30 oktober 2013, geoordeeld dat er rekening moet worden gehouden met het eventuele bestaan van specifieke bepalingen die reeds ertoe strekken bepaalde misbruiken van de fiscale wetgeving tegen te gaan. Eén en ander noopt, naar de mening van de aanvragers, tot een mate van “terughoudendheid” bij een gecombineerde toepassing van een specifieke en de algemene antimisbruikbepaling.

Artikel 2.7.1.0.9 VCF in samenlezing met artikel 3.17.0.0.2 VCF kan dan ook niet worden toegepast op voorgenomen verrichting.

5. Artikel 2.7.1.0.5 VCF al dan niet in samenlezing met de algemene antimisbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF

A. Winstreservatie door de algemene vergadering is geen onrechtstreekse schenking

21. Artikel 2.7.1.0.5 VCF luidt als volgt:

§ 1 De goederen waarvan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie het bewijs levert dat de erflater er kosteloos over beschikte gedurende de drie jaar vóór zijn overlijden, worden geacht deel uit te maken van zijn nalatenschap, tenzij de bevoordeling onderworpen is aan de schenkbelasting of het registratierecht op de schenkingen onder de levenden. De erfgenamen of legatarissen hebben een verhaalsrecht ten aanzien van de begiftigde voor de successierechten die op die goederen voldaan zijn.

Als door de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie of door de erfgenamen en legatarissen bewezen wordt dat de bevoordeling toekwam aan een bepaalde persoon, wordt die als legataris van de geschonken zaak beschouwd.

Voor de toepassing van deze paragraaf wordt een bevoordeling waarvoor een vrijstelling van de schenkbelasting is toegepast, gelijkgesteld met een bevoordeling die aan de schenkbelasting of aan het registratierecht op de schenkingen onder de levenden is onderworpen.

§ 2 De termijn van drie jaar, vermeld in paragraaf 1, wordt evenwel op zeven jaar gebracht als het gaat om aandelen en activa als vermeld in artikel 2.8.6.0.3.

De termijn van zeven jaar, vermeld in het eerste lid, wordt teruggebracht tot drie jaar als de kosteloze beschikking dagtekent van voor 1 januari 2012.

Standpunt nr. 20067 dd. 21 juni 2021 vermeldt evenwel het volgende: “De beslissing van de algemene vergadering tot incorporatie van de vruchten wordt beschouwd als een onrechtstreekse schenking die onder toepassing van art. 2.7.1.0.5 VCF valt indien de vruchtgebruiker binnen de 3 jaar na de beslissing van de algemene vergadering overlijdt.

Vermits de aandelen in volle eigendom toebehoren aan de kinderen en de ouders niets te maken hebben met de Maatschap, en zelfs geen vennoot of zaakvoerder van de Maatschap zijn, is de keuze van de zaakvoering of de algemene vergadering om de winsten te reserveren geen onrechtstreekse schenking in de zin van standpunt nr. 20067 dd. 21 juni 2021.

We verwijzen voorts naar de voorafgaande beslissing nummer 22009 dd. 25 april 2022, waarbij wordt bevestigd dat de winstreservatie door de algemene vergadering door de algemene vergadering geen onrechtstreekse schenking is in de zin van het standpunt nr. 20067 dd. 21 juni 2021, aangezien er in casu geen sprake is van een gesplitste aankoop of inschrijving. De winstreservatie in hoofde van de maatschap zal bijgevolg niet aan erfbelasting worden onderworpen op grond van artikel 2.7.1.0.5 VCF.

Artikel 2.7.1.0.5 VCF al dan niet in samenlezing met artikel 3.17.0.0.2 VCF kan dan ook niet worden toegepast op de gereserveerde winsten.

B. Onrechtstreekse schenking door inbreng zonder uitgifte van nieuwe aandelen wel een onrechtstreekse schenking

22. De inbreng in natura van de aandelen in NV C zonder uitgifte van nieuwe aandelen vormt een onrechtstreekse schenking die niet a priori ter registratie zal aangeboden worden.

Op deze onrechtstreekse schenking door de ouders aan de kinderen zal artikel 2.7.1.0.5 VCF van toepassing zijn. Indien (één van de) ouders komt te overlijden binnen de drie jaar na de onrechtstreekse schenking, zal deze schenking als fictief legaat aan erfbelasting onderworpen zijn, tenzij het bewijsdocument van de onrechtstreekse schenking voorafgaand aan het overlijden van één van de ouders ter registratie wordt aangeboden.

6. Artikel 2.7.1.0.6 VCF al dan niet in samenlezing met de algemene antimisbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF

23. Artikel 2.7.1.0.6 VCF luidt als volgt:

Ҥ1. De sommen, renten of waarden die kosteloos aan een persoon kunnen toekomen bij het overlijden van de erflater, ingevolge een contract dat een door de erflater of door een derde in het voordeel van die persoon gemaakt beding bevat, worden geacht als legaat te zijn verkregen door die persoon.

Ook de sommen, renten of waarden die kosteloos aan een persoon zijn toegekomen, binnen drie jaar vóór het overlijden van de erflater, ingevolge een contract dat een door de erflater in het voordeel van die persoon gemaakt beding bevat, worden geacht als legaat te zijn verkregen door die persoon.

Als de erflater een contract had afgesloten op grond waarvan er pas een uitkering kan gebeuren na het overlijden van de erflater, worden de sommen, renten of waarden geacht kosteloos te worden verkregen, en geacht als legaat te zijn verkregen, naar gelang van het geval:

1° door de persoon die het levensverzekeringscontract afkoopt na het overlijden van de erflater, op het tijdstip van de afkoop;

2° door de persoon die de sommen, renten of waarden effectief verkrijgt na het overlijden van de erflater, op het tijdstip dat er een uitkering gebeurt.

Wanneer een overledene gehuwd was onder een stelsel van gemeenschap, gelden de bepalingen van het eerste, het tweede en het derde lid ook voor de sommen, renten of waarden die kosteloos aan de langstlevende echtgenoot toekomen ingevolge een levensverzekeringscontract of een contract met vestiging van rente dat door die langstlevende echtgenoot is gesloten.

§2. Dit artikel is van toepassing op de sommen of waarden die kosteloos aan een persoon kunnen toekomen bij het overlijden van degene die een levensverzekering aan order of aan toonder is aangegaan.

De persoon, vermeld in dit artikel, wordt vermoed kosteloos te ontvangen, behoudens tegenbewijs. Dit tegenbewijs kan niet worden geleverd door aan te tonen dat het contract werd geschonken aan deze persoon.

Dit artikel is niet van toepassing op:

1° de sommen, renten of waarden die verkregen zijn ingevolge een beding dat aan de schenkbelasting of het registratierecht op de schenkingen onder de levenden is onderworpen;

2° de renten en kapitalen die gevestigd zijn ter uitvoering van een wettelijke verplichting;

3° de renten en kapitalen die door tussenkomst van de werkgever van de erflater, of door tussenkomst van de werkgever van de langstlevende echtgenoot van de erflater die met de erflater gehuwd was onder een stelsel van gemeenschap, gevestigd zijn in het voordeel van de langstlevende echtgenoot van de erflater of zijn kinderen die de leeftijd van eenentwintig jaar niet hebben bereikt, tot uitvoering van hetzij een groepsverzekeringscontract, onderschreven ingevolge een bindend reglement van de onderneming dat beantwoordt aan de voorwaarden, gesteld door de reglementering betreffende de controle van dergelijke contracten, hetzij het bindend reglement van een voorzorgsfonds, opgericht in het voordeel van het personeel van de onderneming;

4° de sommen, renten of waarden die bij het overlijden van de erflater worden verkregen ingevolge een contract dat een door een derde in het voordeel van de verkrijger gemaakt beding bevat, als er bewezen wordt dat die derde kosteloos in het voordeel van de verkrijger heeft bedongen.”

Bij overlijden van de ouders zullen uit hoofde van de inbreng zonder uitgifte van aandelen geen sommen, renten of waarden toekomen aan de kinderen. De aandelen van de Maatschap staan reeds op naam van de kinderen, waardoor de bijkomende inbrengen onmiddellijk toekomen aan het vermogen van de kinderen.

Het voordeel is met andere woorden uitgekeerd op het ogenblik van de bijkomende inbreng in de Maatschap, waardoor deze meteen opeisbaar is (en niet slechts bij het overlijden van de erflater of op een later tijdstip). Overlijdt (één van de) schenkers (de ouders) binnen drie jaar na de bijkomende inbreng in de Maatschap, zal evenwel erfbelasting verschuldigd zijn o.b.v. artikel 2.7.1.0.6, §1, tweede lid VCF.

Een uitkering uit de Maatschap, zoals een dividend, gaat vennootschapsrechtelijk terug op een overeenkomst tussen de Maatschap en de aandeelhouders van de Maatschap. Een uitkering uit de Maatschap gaat dus niet terug op een contract afgesloten tussen de ouders en de Maatschap, maar om een overeenkomst tussen de aandeelhouders (de kinderen) en de Maatschap, waardoor ook na het overlijden van (één van de) schenkers geen erfbelasting kan geheven worden op een uitkering verkregen uit de Maatschap o.b.v. artikel 2.7.0.1.6 VCF.

24. De aanvragers zijn verder van mening dat de voorgenomen verrichting niet middels een gecombineerde toepassing van de artikelen 2.6.1.0.6 en 3.17.0.0.2 VCF aan erfbelasting kan worden onderworpen om de volgende reden:

De algemene antimisbruikbepaling kan enkel worden toegepast indien de gewone interpretatiemethode, de technische bepalingen van de fiscale wetgeving, de simulatieleer en de bijzondere fiscale misbruikbepalingen (de fictiebepalingen vervat in de artikelen 2.7.1.0.3 en volgende VCF) geen oplossing meer kunnen bieden. Het Grondwettelijk Hof heeft, in haar arrest van 30 oktober 2013, geoordeeld dat er rekening moet worden gehouden met het eventuele bestaan van specifieke bepalingen die reeds ertoe strekken bepaalde misbruiken van de fiscale wetgeving tegen te gaan. Eén en ander noopt, naar de mening van de aanvragers, tot een mate van “terughoudendheid” bij een gecombineerde toepassing van een specifieke en de algemene antimisbruikbepaling.

We verwijzen o.m. naar voorafgaande beslissing nr. 23059 dd. 25 september 2023.

Artikel 2.7.1.0.6 VCF in samenlezing met artikel 3.17.0.0.2 VCF kan dan ook niet worden toegepast op de voorgenomen verrichting.

IV. Beslissing

25. Gelet op artikel 3.22.0.0.1 VCF komt het besluitvormingsorgaan tot de volgende voorafgaande beslissing:

26. Onder voorafgaande beslissing wordt verstaan de juridische handeling waarbij de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie overeenkomstig de bepalingen die van kracht zijn, vaststelt hoe de bepaling van de VCF wordt toegepast op een bijzondere situatie of verrichting, die op fiscaal vlak nog geen uitwerking heeft gehad. De Vlaamse Belastingdienst doet bijgevolg geen uitspraak over de rechtsgeldigheid van overeenkomsten op burgerrechtelijk vlak.

Voor de beoordeling van de aanvraag tot voorafgaande beslissing toetst het besluitvormingsorgaan op basis van de burgerrechtelijke kwalificatie die door de aanvrager aan de verrichting wordt gegeven, zonder dat het besluitvormingsorgaan uitspraak doet over de burgerrechtelijke geldigheid van de verrichting, in casu is dit de inbreng van vermogensbestanddelen in een vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid, zonder creatie van nieuwe delen, die door de aanvragers als een (onrechtstreekse) schenking door X en Y aan A en B wordt gekwalificeerd.

In de mate dat de verrichting die door de aanvragers wordt voorgesteld burgerrechtelijk geldig is en bovendien burgerrechtelijk kan kwalificeren als een schenking, en meer bepaald als een onrechtstreekse schenking, zal deze kwalificatie doorwerken in het fiscaal recht.

27. Artikel 3.22.0.0.1, §2, eerste lid, 3° VCF stelt duidelijk dat de aanvraag de verwijzing moet bevatten naar de wettelijke of reglementaire bepalingen waarop de beslissing moet slaan.

De voorafgaande beslissing heeft bijgevolg enkel betrekking op die specifieke artikelen waarnaar in de aanvraag uitdrukkelijk verwezen wordt. Er kan niet worden ingegaan op een vraag tot toepassing van “enige andere bepaling” in het algemeen.

A. Onderzoek artikelen VCF

28. Volgende artikelen uit de VCF worden onderzocht, zoals in de aanvraag vermeld:

  • Artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF, dat luidt als volgt:

Worden met het oog op de heffing van het successierecht als legaten beschouwd:

3° alle schenkingen van roerende goederen die de erflater heeft gedaan onder de opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt ingevolge het overlijden van de schenker.

  • Artikel 2.7.1.0.5 VCF, dat luidt als volgt:

§ 1. De goederen waarvan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie het bewijs levert dat de erflater er kosteloos over beschikte gedurende de drie jaar vóór zijn overlijden, worden geacht deel uit te maken van zijn nalatenschap, tenzij de bevoordeling onderworpen is aan de schenkbelasting of het registratierecht op de schenkingen onder de levenden. De erfgenamen of legatarissen hebben een verhaalsrecht ten aanzien van de begiftigde voor de successierechten die op die goederen voldaan zijn.

Als door de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie of door de erfgenamen en legatarissen bewezen wordt dat de bevoordeling toekwam aan een bepaalde persoon, wordt die als legataris van de geschonken zaak beschouwd.

Voor de toepassing van deze paragraaf wordt een bevoordeling waarvoor een vrijstelling van de schenkbelasting is toegepast, gelijkgesteld met een bevoordeling die aan de schenkbelasting of aan het registratierecht op de schenkingen onder de levenden is onderworpen.

§ 2. De termijn van drie jaar, vermeld in paragraaf 1, wordt evenwel op zeven jaar gebracht als het gaat om aandelen en activa als vermeld in artikel 2.8.6.0.3.

De termijn van zeven jaar, vermeld in het eerste lid, wordt teruggebracht tot drie jaar als de kosteloze beschikking dagtekent van voor 1 januari 2012.

  • Artikel 2.7.1.0.6 VCF, dat luidt als volgt:

§ 1. De sommen, renten of waarden die kosteloos aan een persoon kunnen toekomen bij het overlijden van de erflater, ingevolge een contract dat een door de erflater of door een derde in het voordeel van die persoon gemaakt beding bevat, worden geacht als legaat te zijn verkregen door die persoon.

Ook de sommen, renten of waarden die kosteloos aan een persoon zijn toegekomen, binnen drie jaar vóór het overlijden van de erflater, ingevolge een contract dat een door de erflater in het voordeel van die persoon gemaakt beding bevat, worden geacht als legaat te zijn verkregen door die persoon.

Als de erflater een contract had afgesloten op grond waarvan er pas een uitkering kan gebeuren na het overlijden van de erflater, worden de sommen, renten of waarden geacht kosteloos te worden verkregen, en geacht als legaat te zijn verkregen, naar gelang van het geval:

1° door de persoon die het levensverzekeringscontract afkoopt na het overlijden van de erflater, op het tijdstip van de afkoop;

2° door de persoon die de sommen, renten of waarden effectief verkrijgt na het overlijden van de erflater, op het tijdstip dat er een uitkering gebeurt.

Wanneer een overledene gehuwd was onder een stelsel van gemeenschap, gelden de bepalingen van het eerste, het tweede en het derde lid ook voor de sommen, renten of waarden die kosteloos aan de langstlevende echtgenoot toekomen ingevolge een levensverzekeringscontract of een contract met vestiging van rente dat door die langstlevende echtgenoot is gesloten.

§ 2. Dit artikel is van toepassing op de sommen of waarden die kosteloos aan een persoon kunnen toekomen bij het overlijden van degene die een levensverzekering aan order of aan toonder is aangegaan.

De persoon, vermeld in dit artikel, wordt vermoed kosteloos te ontvangen, behoudens tegenbewijs. Dit tegenbewijs kan niet worden geleverd door aan te tonen dat het contract werd geschonken aan deze persoon.

Dit artikel is niet van toepassing op :

1° de sommen, renten of waarden die verkregen zijn ingevolge een beding dat aan de schenkbelasting of het registratierecht op de schenkingen onder de levenden is onderworpen;

2° de renten en kapitalen die gevestigd zijn ter uitvoering van een wettelijke verplichting;

3° de renten en kapitalen die door tussenkomst van de werkgever van de erflater, of door tussenkomst van de werkgever van de langstlevende echtgenoot van de erflater die met de erflater gehuwd was onder een stelsel van gemeenschap, gevestigd zijn in het voordeel van de langstlevende echtgenoot van de erflater of zijn kinderen die de leeftijd van eenentwintig jaar niet hebben bereikt, tot uitvoering van hetzij een groepsverzekeringscontract, onderschreven ingevolge een bindend reglement van de onderneming dat beantwoordt aan de voorwaarden, gesteld door de reglementering betreffende de controle van dergelijke contracten, hetzij het bindend reglement van een voorzorgsfonds, opgericht in het voordeel van het personeel van de onderneming;

4° de sommen, renten of waarden die bij het overlijden van de erflater worden verkregen ingevolge een contract dat een door een derde in het voordeel van de verkrijger gemaakt beding bevat, als er bewezen wordt dat die derde kosteloos in het voordeel van de verkrijger heeft bedongen.

  • Artikel 2.7.1.0.7 VCF luidt als volgt:

De roerende en onroerende goederen die wat betreft het vruchtgebruik door de erflater en wat betreft de blote eigendom door een derde onder bezwarende titel zijn verkregen, worden, voor de heffing van de erfbelasting, geacht in volle eigendom in zijn nalatenschap aanwezig te zijn en als legaat door die derde te zijn verkregen. Hetzelfde geldt voor effecten aan toonder of op naam en voor geldbeleggingen die voor het vruchtgebruik ingeschreven zijn op naam van de erflater en voor de blote eigendom op naam van een derde.

Het eerste lid is niet van toepassing :

1° als wordt bewezen dat de verkrijging geen bedekte bevoordeling van de derde is;

2° als de erflater langer heeft geleefd dan de derde of als de derde niet behoort tot de personen, vermeld in artikel 2.7.3.4.4, eerste, tweede en derde lid.

  • Artikel 2.7.1.0.9 VCF, dat luidt als volgt:

Als de roerende of onroerende goederen door de erflater onder bezwarende titel zijn verkocht of afgestaan, worden ze voor de heffing van de erfbelasting geacht deel uit te maken van zijn nalatenschap en als legaat te zijn verkregen door de verkrijger of door de overnemer als de erflater zich volgens de overeenkomst ofwel een vruchtgebruik heeft voorbehouden op de afgestane goederen of op andere goederen, ofwel de afstand van om het even welk ander levenslange recht in zijn voordeel heeft bedongen.

Het eerste lid is niet van toepassing als :

1° wordt bewezen dat de verkoop of de afstand geen bedekte bevoordeling is van de verkrijger of van de overnemer;

2° de erflater langer heeft geleefd dan de verkrijger of de overnemer, of als de verkrijger of de overnemer niet behoort tot de personen, vermeld in artikel 2.7.3.4.4, eerste, tweede en derde lid.

  • Artikel 3.17.0.0.2 VCF (antimisbruikbepaling), dat luidt als volgt:

Aan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie kan niet worden tegengeworpen, de rechtshandeling noch het geheel van rechtshandelingen dat een zelfde verrichting tot stand brengt, wanneer die entiteit door vermoedens of door andere bewijsmiddelen, vermeld in artikel 3.17.0.0.1, en aan de hand van objectieve omstandigheden aantoont dat er sprake is van fiscaal misbruik.

Er is sprake van fiscaal misbruik wanneer de belastingplichtige door middel van de door hem gestelde rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen één van de volgende verrichtingen tot stand brengt:

1° hetzij een verrichting waarbij hij zichzelf in strijd met de doelstellingen van een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten buiten het toepassingsgebied van die bepaling plaatst;

2° hetzij een verrichting waarbij aanspraak wordt gemaakt op een belastingvoordeel, voorzien door een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten, en de toekenning van dit voordeel in strijd zou zijn met de doelstellingen van die bepaling en die in wezen het verkrijgen van dit voordeel tot doel heeft.

Het komt aan de belastingplichtige toe te bewijzen dat de keuze voor zijn rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen door andere motieven verantwoord is dan het ontwijken van de belasting. Als de belastingplichtige het tegenbewijs niet levert, dan wordt de verrichting aan een belastingheffing overeenkomstig het doel van deze codex onderworpen alsof het misbruik niet heeft plaatsgevonden.

B. Beoordeling

1) Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF en artikel 3.17.0.0.2 VCF?

29. Artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF treft schenkingen van roerende goederen die door de erflater zijn gedaan onder een opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt door het overlijden van de schenker. De ratio legis van deze bepaling is dat de schenker niet de facto de overdracht van de geschonken goederen mag uitstellen tot op het ogenblik van het overlijden.

30. Gelet op de concrete feitenconstellatie zal geen toepassing gemaakt worden van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF, noch rechtstreeks, noch op basis van artikel 3.17.0.0.2 VCF.

2) Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.5 VCF en artikel 3.17.0.0.2 VCF?

31. Voor zover de inbreng van vermogensbestanddelen in de maatschap door de ouders zonder uitgifte van maatschapsdelen inderdaad een (geldige) schenking uitmaakt aan hun kinderen, vennoten van de maatschap, zal deze schenking daarentegen wel onder het toepassingsgebied van artikel 2.7.1.0.5 VCF vallen.

Indien één van de ouders komt te overlijden binnen drie jaar na de schenking, wordt de begiftigde geacht het voorwerp van de schenking als legaat te hebben verkregen, tenzij het bewijsdocument voorafgaand aan het overlijden van de schenker ter registratie werd aangeboden.

Bij gebrek aan registratie van het bewijsdocument van een schenking, zal op het moment van overlijden dienen bewezen te worden dat meer dan drie jaar voor het overlijden een schenking, bevattende alle constitutieve elementen van een schenking, heeft plaatsgevonden.

32. Aanvragers verwijzen naar Standpunt nr. 20067 van 21 juni 2021 van de Vlaamse Belastingdienst om aan te geven dat de winstreservatie door de algemene vergadering van de maatschap niet valt onder de belastbaarheid van artikel 2.7.1.0.5 VCF. In casu is er inderdaad geen sprake van een gesplitste inschrijving van effecten of geldbeleggingen, waardoor de eventuele winstreservatie in hoofde van de maatschap geen onrechtstreekse schenking is in de zin van standpunt nr. 20067.

In het geval één van de schenkers komt te overlijden binnen de 3 jaar na de winstreservatie én de (geldige) schenking van de aandelen, en in de mate dat op dat moment aangetoond wordt dat de schenking van de aandelen plaatsgevonden heeft vóór de winstreservatie, is deze winstreservatie bijgevolg niet onderworpen aan artikel 2.7.1.0.5 VCF.

3) Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.6 VCF en artikel 3.17.0.0.2 VCF?

33. Een maatschap is fiscaal transparant. De Vlaamse Belastingdienst beoordeelt de overdracht van deelgerechtigdheden van een maatschap in het kader van de registratie- en erfbelasting als een overdracht van de respectievelijke goederen die in de maatschap werden ingebracht waarbij de aard van die goederen de belastbaarheid bepaalt.

Artikel 2.7.1.0.6 VCF treft bedingen ten behoeve van een derde.

Een beding ten behoeve van een derde is een beding in een contract waarbij een van de contractanten van de medecontractant bedingt dat deze laatste iets zal geven of iets zal doen in het voordeel van een derde, die vreemd is aan het contract en er niet in vertegenwoordigd is.

Gezien een maatschap geen rechtspersoonlijkheid heeft, kunnen de ouders geen contract met de maatschap sluiten. Artikel 2.7.1.0.6 VCF is hierop niet van toepassing.

34. Dezelfde redenering is van toepassing op de latere uitkeringen via het doelvermogen dat de maatschap is.

De uitkeringen uit dit doelvermogen worden fiscaal aanzien als uitkeringen uit de achterliggende goederen, zodat artikel 2.7.1.0.6 VCF niet van toepassing is.

4) Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.7 VCF en artikel 3.17.0.0.2 VCF?

35. Artikel 2.7.1.0.7 VCF is hier niet aan de orde, aangezien het niet gaat om roerende of onroerende goederen die gesplitst worden aangekocht noch om effecten of geldbeleggingen die gesplitst zijn ingeschreven, voor het vruchtgebruik op naam van de erflater en voor de blote eigendom op naam van een derde.

36. Er zal geen toepassing gemaakt worden van artikel 2.7.1.0.7 VCF, noch rechtstreeks, noch op basis van artikel 3.17.0.0.2 VCF.

5) Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.9 VCF en artikel 3.17.0.0.2 VCF?

37. Artikel 2.7.1.0.9 VCF is hier niet aan de orde, aangezien aanvragers aangeven dat voor de voormelde verrichting geen tegenprestatie verschuldigd is in hoofde van de kinderen waardoor de verrichting niet geherkwalificeerd kan worden in een contract ten bezwarende titel.

38. Er zal geen toepassing gemaakt worden van artikel 2.7.1.0.9 VCF, noch rechtstreeks, noch op basis van artikel 3.17.0.0.2 VCF.

39. Deze beslissing heeft alleen betrekking op de erfbelasting en doet geen uitspraak over andere belastingen.

Voetnoten

[1] Een kopie van de identiteitskaart van X en Y wordt gevoegd als bijlage bij de aanvraag.

[2] Een kopie van de identiteitskaart van A en B wordt gevoegd als bijlage bij de aanvraag.

[3] Een kopie van het uittreksel van het digitale aandelenregister (EStox) van de NV C wordt gevoegd als bijlage bij de aanvraag.

[4] Een overzicht van de groepsstructuur wordt gevoegd als bijlage bij de aanvraag.

[5] Het ontwerp van de oprichtingsakte wordt gevoegd als bijlage bij de aanvraag.

[6] Een ontwerp van de notulen van de algemene vergadering houdende bijkomende inbreng wordt gevoegd aan de aanvraag.

[7] Het ontwerp van de pacte adjoint wordt gevoegd aan de aanvraag.

[8] Vr. en Antw. Kamer, 2013-2014, 10 december 2013, 144 (Vr. Nr. 671 R. Mouton).