Publicatiedatum: 2023-03-23T10:00:00+01:00
De soorten van het landbouwgebied fluctueerden in de periode 2007-2012, waarna een significante afname volgde. In 2022 namen bijna alle soorten af, vooral bij Wulp en Graspieper was er een forse daling. De afname van landbouwvogels in Vlaanderen is al decennia lang aan de gang en past in een veel wijdere, Europese context.
Gebruikte drempelwaarden classificatie: referentie = 0%, ondergrens = -7.2% en bovengrens = +7.7%.
De index van de algemene broedvogels beschrijft de trend van een selectie van algemene vogelsoorten sinds de start van het Algemene Broedvogels Vlaanderen (ABV)-meetnet in 2007. De index berekent de procentuele wijziging t.o.v. een referentiejaar. De indicator is gebaseerd op het geometrische gemiddelde van de indices van zijn afzonderlijke soorten: Boerenzwaluw, Geelgors, Gele kwikstaart, Grasmus, Graspieper, Grutto, Kievit, Kneu, Patrijs, Ringmus, Roodborsttapuit, Scholekster, Torenvalk, Veldleeuwerik, Wulp.
Sedert 2014 wordt de index enkel berekend op de data bekomen via het speciaal hiervoor ontworpen ABV-meetnet. De besproken trends hebben betrekking op de periode 2007-2022.
De soorten van het landbouwgebied fluctueerden in de periode 2007-2012, waarna een significante en nog steeds verdere afname volgde. De afname van landbouwvogels in Vlaanderen is al decennia lang aan de gang en past in een veel wijdere, Europese context. Vooral soorten die in de teelten zelf hun broedplaats vinden, staan onder grote druk, terwijl soorten die eerder in de perceelsranden broeden eveneens afnemen, maar aan een lagere snelheid. Voorafgaand aan de analyse van 2022 werd de soortenlijst van de indicator aangepast op vraag van Europa. Zwarte Roodstaart, Witte Kwikstaart en Spotvogel, alle soorten met een veel ruimere verspreiding dan enkel landbouwgebied, werden eruit gehaald zodat de resulterende set soorten conform de soortenlijst is van de Europese ‘farmland indicator’. Met uitzondering van Roodborsttapuit en Grasmus zijn alle soorten gedaald in 2022. Bovendien is er een forse daling bij Wulp en Graspieper, terwijl die soorten in 2021 net een kleine opleving hadden. Tussen 2007 en 2022 zien we de sterkste wijziging: -29% (-34%; -24%), “sterke afname”. De aantallen in 2022 bedragen -29% (-34%; -24%) van de aantallen in het referentiejaar 2007. Dit interpreteren we als “sterke afname.”
Gebruikte drempelwaarden classificatie: referentie = 0%, ondergrens = -7.2% en bovengrens = +7.7%.
Publicatiedatum: 2023-03-23T10:00:00+01:00
We verwijzen naar Onkelinx, Vermeersch, en Devos (2023) voor een gedetailleerde beschrijving van de wijze waarop ze de indicatoren berekenen.
Broncode indicator: indicator.Rmd
Basisdata: De eigenlijke analyse van de ruwe gegevens gebeurt bij de publicatie van het technisch achtergrondrapport (Onkelinx, Vermeersch, en Devos 2023). Dit rapport levert rechtstreeks het nodige cijfermateriaal voor de indicator. Onkelinx, Vermeersch, en Devos (2023) beschrijven hoe ze de reproduceerbaarheid en traceerbaarheid van de cijfers garanderen.
Broncode indicator: indicator.RmdBeschrijving | Gegevens | Metadata |
---|---|---|
Paarsgewijze verschil in indicatorwaarde tussen jaren | abv_akkervogels_indicator.tsv | abv_akkervogels_indicator.yml |
Soortenlijst voor de indicator | abv_akkervogels_soorten.tsv | abv_akkervogels_soorten.yml |
Publicatiedatum: 2020-01-01T10:00:00+01:00
Om de interpretatie makkelijker te maken, delen we de wijzigingen op in tien klassen door hun 90% interval te vergelijken met een referentie, onder- en bovengrens.
We beschouwen een effect als significant wanneer de referentie buiten het 90% interval ligt. We spreken over een toename (afname) als het interval volledig boven (onder) de referentie ligt. Niet-significante effect is ook informatief wanneer het bijhorende interval voldoende smal is. Bijvoorbeeld als het interval volledig tussen een onder- en bovengrens ligt. In dat geval kunnen we stellen dat het effect niet-significant en klein is, het immers zeker minder sterk dan de ondergrens en minder sterk dan de bovengrens. Dergelijk effect krijgt de naam stabiel.
Heeft het effect een breed interval dat zowel de boven- als ondergrens bevat, spreken we over een onduidelijk effect. Daarnaast is er nog de mogelijkheid dat het interval zowel de bovengrens (ondergrens) als de referentie bevat maar niet de ondergrens (bovengrens). Dan spreken we over een mogelijke toename (mogelijke afname).
We kunnen de boven- en ondergrens eveneens gebruiken om een verder onderscheid te maken binnen de significante effecten. Een interval volledig boven (onder) de bovengrens (ondergrens) wordt dan een sterke toename (sterke afname). Een interval volledig tussen de referentie en de de bovengrens (ondergrens) wordt dan een matige toename (matige afname). Een interval dat de referentie niet bevat maar wel de bovengrens (ondergrens) blijft een toename (afname).
Merk op dat de indeling volledig gebaseerd is op de onzekerheid rond het effect en niet op de puntschatting van het effect zelf. We vatten de opdeling met bijhorende afkortingen en regels samen in onderstaande tabel. De figuur geeft een grafische voorstelling waarbij we de afkortingen in combinatie met aangepaste symbolen gebruiken. De afkortingen zelf zijn te fijn om als symbool te gebruiken. Als bovengrens gebruiken we toename met van +33% (vier derde van de referentie) en als ondergrens een afnamen met -25% (drie kwart van de referentie).
benaming | afkorting | regels |
---|---|---|
sterke toename | ++ |
\(B < l\) |
toename | + |
\(R < l < B\) en \(B < b\) |
matige toename | +~ |
\(R < l < B\) en \(b < B\) |
stabiel | ~ |
\(L < l < R\) en \(R < b < B\) |
matige afname | -~ |
\(L < l < R\) en \(b < R\) |
afname | - |
\(l < L\) en \(L < b < R\) |
sterke afname | -- |
\(l < L\) |
mogelijke toename | ?+ |
\(L < l < R\) en \(B < b\) |
mogelijke afname | ?- |
\(l < L\) en \(R < b < B\) |
onduidelijk | ? |
\(l < L\) en \(B < b\) |
Voorbeeld van de tien mogelijke interpretaties van een effect door het 90% interval te vergelijken met een referentie, ondergrens en bovengrens.