Financiering en programmatie woningbouw
De Vlaamse Regering hechtte op 19 december 2025 haar principiële goedkeuring aan het voorontwerp van besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van het Besluit Vlaamse Codex Wonen van 2021, wat betreft de huurprijsberekening voor sociale huurwoningen, de herinvesteringsverplichting en de financiering van sociale woonprojecten.
Deze beslissing is nog niet definitief. Over dit voorontwerp van besluit moet de Raad van State nog advies geven, voor de Vlaamse Regering een definitieve beslissing kan nemen en het besluit in werking kan treden. We verwachten de definitieve goedkeuring tegen eind januari 2026.
Aanpassingen in de financiering bij de bouw en renovatie van sociale huurwoningen
Voor de basisfinanciering van een sociaal huurproject verstrekt de VMSW een marktconforme lening met een looptijd van 33 jaar met een tussenkomst in de rentelasten (de huidige FS3-lening). Deze tussenkomst verhoogt waardoor de lening met tussenkomst uitkomt op een rentevoet van -2% in de plaats van -1%. Deze nieuwe regeling is van toepassing op alle toewijzingen met ingang vanaf 12 september 2025. Om spraakverwarring te vermijden wijzigt de naam van het financieringssysteem naar FS4 (afkorting van FinancieringsSysteem 4).
Concreet betekent dit dat de VMSW alle FS3-leningen die zijn toegewezen vanaf 12 september 2025 zal omzetten naar een FS4-lening. We communiceren na de definitieve goedkeuring nog concreter over de omzetting van de bestaande leningen naar FS4 én de toewijzing van nieuwe FS4-leningen.
Prefinanciering aankoop gronden
Voor de verwerving van een onroerend goed, bedoeld voor de realisatie van sociale huurwoningen, basiskoten of kamers, kan een woonmaatschappij een FS4-lening opnemen. Dit kan van zodra de bouw- of investeringsverrichting principieel in aanmerking komt voor opname in de meerjarenplanning (MJP). Deze lening is renteloos gedurende de opnamefase van de lening, tot en met de uitvoering van de werken. Tijdens deze periode gebeuren geen aflossingen op deze leningen. De omzetting naar een annuïteitenlening met negatieve rente gebeurt bij de consolidatie van de lening, die plaatsvindt na de voorlopige oplevering van de werken.
Ter vergelijking: op dit moment geeft de VMSW vanaf MJP een tussenkomst van 40% van het subsidiabele bedrag in de rentelast op een bulletlening, die ze vanaf de start van de werken omzet in een renteloze prefinanciering en na oplevering van de werking in een annuïteitenlening met negatieve rente. Nu zal de prefinanciering meteen renteloos worden vanaf opname in de MJP, voor 100% van het subsidiabele bedrag.
Deze wijziging start vanaf 1 januari 2026 maar over de precieze uitrol van deze maatregel communiceren we nog.
Aanpassing berekening prijsplafond bij de aankoop van onroerende goederen
Voor de aankoop van een onroerend goed stellen we het subsidiabel prijsplafond (FS4-plafond) vast in functie van het aantal te realiseren huurwoningen, basiskoten of kamers. Vanaf 1 januari 2026 passen we in de berekening van het maximale bedrag een bijkomende correctiefactor toe, afhankelijk van het aantal slaapkamers waaruit de sociale huurwoning bestaat, met name:
- 1 slaapkamer (inclusief kamer of basiskot): 0,8
- 2 slaapkamers (inclusief aangepaste sociale huurwoning met één slaapkamer): 1
- 3 slaapkamers: 1,2
- 4 slaapkamers: 1,4
- 5 of meer slaapkamers: 1,6.
Ondertekende u een verkoopovereenkomst vanaf 1 januari 2026, dan geldt de nieuwe berekening (toepassing van de correctiefactor op basis van het aantal slaapkamers) om het FS4-plafond te bepalen.
Ondertekende u een verkoopovereenkomst vóór 1 januari 2026, dan geldt de volgende regeling:
- Was de bouw- of investeringsverrichting voor het verworven onroerend goed vóór 1 januari 2026 vatbaar voor toewijzing op het jaarbudget? Dan geldt de oude berekening (geen toepassing van de correctiefactor op basis van het aantal slaapkamers) om het FS4-plafond te bepalen.
- Is de bouw- of investeringsverrichting voor het verworven onroerend goed vanaf 1 januari 2026 vatbaar voor toewijzing op het jaarbudget? Dan hangt de berekening van het FS4-plafond af van de datum waarop de eerste bouw- of investeringsverrichting principieel in aanmerking komt voor de opname in de meerjarenplanning:
- Komt de verrichting vóór 1 januari 2031 principieel in aanmerking voor de opname in de meerjarenplanning? Dan geldt de oude berekening, tenzij de nieuwe berekening gunstiger is.
- Komt de verrichting vanaf 1 januari 2031 principieel in aanmerking voor de opname in de meerjarenplanning? Dan geldt de nieuwe berekening.
Voor verwervingen voor CBO, geldt een specifieke overgangsregeling voor projecten met een datum opening bieding vóór 1 januari 2026:
- Ondertekende u een verkoopovereenkomst vóór 1 januari 2026? Dan geldt de oude berekening om het FS4-plafond te bepalen.
- Ondertekent u een verkoopovereenkomst vanaf 1 januari 2026? Dan geldt de nieuwe berekening, tenzij de oude berekening gunstiger is.
Voor CBO-projecten met een datum opening bieding vanaf 1 januari 2026 geldt de nieuwe berekening om het FS4-plafond te bepalen.
Prefinanciering van studiekosten
Voor de prefinanciering van studiekosten kan uw woonmaatschappij een FS4-lening aanvragen. Dit kan van zodra het project is opgenomen in de Projectenlijst. Hierdoor moet uw woonmaatschappij bij de opstart van een nieuwbouw- of renovatieproject de studiekosten niet meer met eigen middelen of een marktconforme lening prefinancieren. Studiekosten die gemaakt worden voordat het project is opgenomen op de Projectenlijst, moet u wel nog tijdelijk met eigen middelen of een marktconforme lening prefinancieren.
Het bedrag van de FS4-lening voor de prefinanciering van studiekosten wordt beperkt tot 12.000 euro (jaarlijks te indexeren) per sociale huurwoning als het gaat over een nieuwbouw, een vervangingsbouw of een totaalrenovatie. Bij een deelrenovatie berekenen we het maximumbedrag van de lening door het bedrag van 12.000 euro te vermenigvuldigen met een percentage dat overeenkomt met het aandeel deelwerken dat is opgenomen in de FS4 simulatietabel. Bij de toewijzing op het jaarbudget van de werken zullen we bijkomend FS4 voor studiekosten toewijzen in functie van het FS4-studiekostenplafond (10% van het prijsplafond in de simulatietabel, of 12% voor kleine projecten, zie verder onder titel 1.3.2).
Deze wijziging gaat in vanaf 1 januari 2026 maar over de precieze uitrol van deze maatregel communiceren we nog.
Verhoging forfait studiekosten voor kleine projecten
Bij de berekening van het subsidiabel bedrag voor bouw- of renovatieprojecten wordt een forfait bijgerekend voor studiekosten. Dit forfait bedraagt maximaal 10% van het berekende prijsplafond. Voor kleine projecten trekken we dit forfait met ingang van 1 januari 2026 op naar 12%. Onder ‘kleine projecten’ verstaan we: een nieuwbouwproject, een totaalrenovatie of een vervangingsbouw met een totale woonoppervlakte kleiner dan 500m2.
Uitbreiding kostenposten
Ten slotte breiden we de lijst van mogelijke studiekosten die u in rekening kunt brengen uit. Vanaf 1 januari 2026 kan uw woonmaatschappij ook voor de volgende kosten een FS4-lening opnemen:
- Kosten van de expertisepool bij nieuwbouw- of renovatieprojecten: dit gaat over kosten die uw woonmaatschappij betaalt voor de diensten van de expertisepool, voor de realisatie van een sociaal woonproject, zoals voorzien in de beleidsnota.
- Externe communicatiekosten naar aanleiding van nieuwbouw- of renovatieprojecten: een goede en proactieve communicatie bij ingrijpende renovatie- en nieuwbouwwerken vormt een essentieel element om het draagvlak bij bewoners en omwonenden te helpen bevorderen. Een dergelijke aanpak blijkt in de praktijk ook voor minder tegenstand te zorgen in vergunningsprocedures, wat de doorlooptijd bij sociale woonprojecten ten goede kan komen. Werken aan draagvlak en participatie kan heel veel verschillende vormen aannemen, maar communicatie zal daarin altijd centraal staan. De grote renovatie-uitdagingen brengen bovendien heel grote verhuisbewegingen mee waarbij een goede communicatie en ondersteuning van de sociale huurders ook bijdraagt tot een vlotter verloop en daardoor een beperking van de leegstand, die tot op zekere hoogte onvermijdbaar is bij renovaties.
Voor elk sociaal huisvestingsproject bepalen we op basis van een rekenblad een maximum kostprijs, waarvoor uw woonmaatschappij een gesubsidieerde lening kan aangaan. De kostprijzen in deze simulatietabel zijn variabel op basis van onder andere de maximumoppervlakte volgens woningtype, extra voorzieningen en gebruikte technieken, en uiteraard enkel voor woningen waarvan het ontwerp in overeenstemming is met de bouwtechnische en conceptuele richtlijnen voor sociale woningbouw.
Evoluties in bouwtechniek en prijswijzigingen die hiervan het gevolg zijn (dus buiten ABEX) zorgen dat een regelmatige actualisatie van de simulatietabel nodig is. De laatste actualisatie gebeurde in 2022.
Op 1 januari 2026 introduceren we een nieuwe FS4-simulatietabel. U leest hierover meer op de webpagina over de simulatietabel 2026 wijzigingen.
In december 2025 organiseerden we hierrond al infosessies voor de woonmaatschappijen. In het voorjaar van 2026 vullen we dit aan met opleidingen voor de ruimere sector.
Mocht u met specifieke vragen zitten over uw projecten, dan kunt u onze diensten altijd contacteren.
Aanpassing Gewestelijke Sociale Correctie (GSC)
De Vlaamse Regering heeft beslist het forfait voor de werkings- en onderhoudskosten, waarmee in de GSC-berekening wordt rekening gehouden, aanzienlijk te verhogen.
Geïndexeerd bedraagt het forfait in 2025 1.600 euro voor een appartement en 1.380 euro voor een eengezinswoning of een duplex. De Vlaamse Regering trekt deze bedragen op tot respectievelijk 2.100 en 1.820 euro. Tegelijk integreren we in dit bedrag ook het huidige forfait voor de organisatie van de sociale dienst, die in de GSC-berekening nog als een aparte uitgave wordt geteld. Het verhoogde forfait is van toepassing vanaf de berekening van de GSC voor het referentiejaar 2025. De indexering van deze bedragen zal voor de helft gebeuren via de gezondheidsindex en voor de andere helft aan de ABEX-index.
Artikel 5.72, §1, van het BVCW stelt dat bij de berekening van de GSC van een woonmaatschappij alle inkomsten en uitgaven van niet-residentiële ruimten worden meegenomen. Daarbij gaat de besluitgever uit van het vermoeden dat deze ruimten altijd gesubsidieerd zijn door het Vlaamse Gewest. Het is aan de woonmaatschappij om het tegendeel aan te tonen. In de praktijk is het voor woonmaatschappijen moeilijk om aan te tonen dat deze ruimtes werden gefinancierd zonder tussenkomsten van het Gewest. Bovendien neemt de GSC de kosten ook niet eenduidig op.
Daarom voeren we een ingrijpende administratieve vereenvoudiging door: we nemen in de GSC forfaitair altijd 50% van de huurinkomsten uit niet-residentiële ruimten, zoals opgenomen in de jaarrekening van de woonmaatschappij, op. Dit is van toepassing vanaf de berekening van de GSC voor het referentiejaar 2025.
Aanpassingen aan de infrastructuursubsidies
We zetten tenlastenemingen voor de aanleg van wooninfrastructuur vanaf 1 juli 2026 stop. De VMSW zal voor nieuwe dossiers vanaf dan niet meer als bouwheer optreden.
De regelgeving voorziet hiervoor volgende overgangsmaatregelen:
- Een project waarvan uiterlijk op 30 juni 2026 een opdracht voor infrastructuurwerken is gepubliceerd door de VMSW, met uitzondering van de werken voor het bouwrijp maken van gronden (inclusief de eventuele sloop van de aanwezige constructies, de uitvoering van archeologisch vooronderzoek of de verplichte archeologische opgravingen), plaatsen van openbare verlichting, en werken aan het openbare water- en elektriciteitsvoorzieningsnet, kan worden verdergezet als een tenlastenemingsdossier.
- Een project waarvan uiterlijk op 30 juni 2026 een opdracht van diensten voor infrastructuurwerken is gepubliceerd, kan voor de diensten worden verdergezet als een tenlasteneming. In dit geval publiceert uw woonmaatschappij de werken en sluit u met de VMSW een samenwerkingsovereenkomst af om concrete afspraken te maken.
Nieuwe infrastructuurdossiers die u aanmeldt vanaf 1 juli 2026 of infrastructuurdossiers waarvoor geen dienstenopdracht is gepubliceerd uiterlijk op 30 juni 2026 worden opgestart met de woonmaatschappij als bouwheer.
De belangrijkste overgangsregeling zit in het volgende: de ervaring en expertise van woonmaatschappijen met de aanleg van wooninfrastructuur kan erg verschillend zijn, terwijl die expertise wel beschikbaar is en blijft bij Wonen in Vlaanderen. Woonmaatschappijen die dat wensen, blijven we daarom zeer concreet begeleiden bij de planning, aanbesteding en opvolging van de infrastructuurwerken waarvoor zij aangeven dat ze nog een ontwikkelingstraject moeten doorlopen. Om de optimale ondersteuning op maat van woonmaatschappijen te ontwikkelen, organiseert Wonen in Vlaanderen de komende maanden een traject via klankbordgroepen. Hieruit moet blijken welke ondersteuning het agentschap kan aanbieden.
De eerste 17.500 euro van het subsidiabele bedrag, als het gaat over het bouwrijp maken van gronden of de uitvoering van infrastructuurwerken voor sociale huurwoningen en basiskoten, schuift door van een SSI-subsidie naar een gesubsidieerde FS4-lening. Voor het resterende bedrag zal uw woonmaatschappij nog altijd een SSI-subsidie ontvangen tot aan het prijsplafond dat van toepassing is. Ook gemeenschapsvoorzieningen vallen onder een aparte regeling (zie ook item over gemeenschapsvoorzieningen later op deze webpagina).
Als een lokaal bestuur optreedt als opdrachtgever van werken voor het bouwrijp maken van gronden en de uitvoering van infrastructuurwerken voor sociale huurwoningen en basiskoten, sluit uw woonmaatschappij een overeenkomst af met het lokaal bestuur. De eerste 17.500 euro van het subsidiabele bedrag per sociale huurwoning of basiskot betaalt uw woonmaatschappij, die daarvoor een FS4-lening kan afsluiten.
Om de praktische aspecten van de berekening en uitbetaling van de subsidie, de overeenkomst tussen uw woonmaatschappij en lokaal bestuur en de opname van de lening te kunnen regelen, wordt aan de minister een delegatie verleend. Zo is al bepaald dat de uitbetaling mogelijk is door facturen voor te leggen, maar het kan nuttig zijn om daarbij ook de eventuele andere documenten te specifiëren die voor de VMSW noodzakelijk zijn om de controle op de overheidsuitgaven te kunnen doen.
Volgens de overgangsregeling blijven de huidige regels van toepassing op alle SSI-projecten, waarvan minstens één opdracht voor werken werd gepubliceerd vóór 1 juli 2026 door VMSW of door een andere initiatiefnemer, behalve als die opdracht de volgende deelwerken betreft:
- werken voor het bouwrijp maken, met inbegrip van eventuele sloop van de aanwezige constructies, de uitvoering van archeologisch vooronderzoek of de verplichte archeologische opgravingen
- werken aan de openbare verlichting, aan het openbaar watervoorzieningsnet en aan het openbaar elektriciteitsvoorzieningsnet
De SSI-subsidie (voor het bouwrijp maken van gronden of de uitvoering van infrastructuurwerken) in functie van geconventioneerde huurwoningen en sociale koopwoningen blijft ongewijzigd.
Met de introductie van een simulatietabel voor de berekening van het maximale subsidiabele prijsplafond bij een infrastructuurverrichting, willen we het subsidiabele bedrag meer diversifiëren op maat van het project. Vandaag bestaat de subsidie namelijk uit een vast forfait per woning. De diversifiëring is nodig omdat voor projecten met veel woningen en weinig infrastructuur dit forfait veel gunstiger uitvalt dan voor projecten met weinig woningen en veel infrastructuur. Een subsidie die rekening houdt met meerdere projectparameters zal tot een rationeler en efficiënter gebruik van de middelen leiden.
De minister voor Wonen stelt de nieuwe simulatietabel vast in het voorjaar van 2026. Ze zal worden gebruikt bij de berekening van het prijsplafond bij de uitvoering van infrastructuurwerken met ingang vanaf 1 juli 2026. Als minstens één opdracht van diensten voor het project is gepubliceerd vóór 1 juli 2026 kan de woonmaatschappij voor de berekening van het subsidiabele bedrag kiezen tussen de berekening zoals die momenteel van toepassing is of met uitvoering van de simulatietabel.
In de eerste jaarhelft van 2026 volgt nog een uitgebreide communicatie en opleidingen hierover.
Bij het vaststellen van het prijsplafond voor de aanleg of aanpassing van wooninfrastructuur houden we rekening met de algemene kosten die u in rekening kunt brengen. Dit is momenteel afgetopt op 10% van de kostprijs van de uitvoering van de infrastructuurwerken. Infrastructuurdossiers met een beperkte omvang overschreden dit plafond echter vaak. Om hieraan tegemoet te komen wordt het plafond van de algemene kosten berekend als de som van 15.000 euro, vermeerderd met 9% van de kostprijs van de uitvoering van de infrastructuurwerken, beperkt tot het prijsplafond. We voorzien een uitzondering voor projecten met enkel infrastructuurwerken aan nutsleidingen, waarvoor een plafond van 9% van toepassing is.
Ten slotte voegen we aan de algemene kosten enkele nieuwe uitgavensoorten toe die in aanmerking komen voor een subsidie en waar nu nog geen rekening mee wordt gehouden. Concreet gaat het dan over:
- de kosten van de omgevingsvergunning
- de kosten voor de expertisepool
- de opmaak van een sloopopvolgingsplan met inbegrip van de eventuele asbestinventaris
- externe communicatiekosten
- juridische kosten
Bijkomend voorzien we een delegatie aan de minister om andere kostenposten toe te voegen in de toekomst. Op die manier kunnen we snel anticiperen op nieuwe maatschappelijke evoluties.
Volgens de overgangsregeling blijven de huidige regels van toepassing op alle SSI-projecten, waarvan minstens één opdracht voor werken werd gepubliceerd vóór 1 juli 2026 door VMSW of door een andere initiatiefnemer, behalve als die opdracht dezelfde deelwerken betreft als vermeld in het item hierboven onder titel ‘financiering van infrastructuurwerken deels met FS4’.
Met de introductie van een SSI-simulatietabel voor de berekening van het prijsplafond van infrastructuurwerken, koppelen we subsidies voor gemeenschapsvoorzieningen los van deze verrichting. In de huidige regeling is het immers zo dat het resterende gedeelte binnen het prijsplafond, dat niet werd aangewend voor de uitvoering van infrastructuurwerken, kan worden aangewend voor de subsidiëring van de oprichting van gemeenschapsvoorzieningen. Omdat gemeenschapsvoorzieningen een volwaardige plaats verdienen in sociale woonprojecten, beschouwen we ze niet langer als residuair te subsidiëren investeringen.
Het subsidiebedrag, vastgesteld op datum van de opening van de bieding, wordt voortaan berekend door het bedrag van 2.490 euro te vermenigvuldigen met de som van:
- het aantal sociale huur- en koopwoningen binnen het project (met inbegrip van geconventioneerde huurwoningen);
- het aantal sociale huurwoningen (met inbegrip van het aantal geconventioneerde huurwoningen van de woonmaatschappij) dat ligt binnen een straal van één kilometer van het perceel waarop de gemeenschapsvoorziening wordt opgericht.
Het aantal sociale huurwoningen wordt bepaald op 31 december van het jaar voor het jaar waarin het project op het jaarbudget wordt toegewezen, rekening houdend met de vermindering en vermeerdering van het aantal sociale huurwoningen dat deel uitmaakt van het project. Verder kan het aantal geconventioneerde huurwoningen, sociale huur- en koopwoningen dat in rekening wordt gebracht niet meer dan 250 bedragen. Sociale huurwoningen en geconventioneerde huurwoningen die in het verleden al in rekening zijn gebracht bij de berekening van een prijsplafond voor de oprichting van een gemeenschapsvoorziening, kunnen niet meer in rekening worden gebracht.
Ten slotte kan de oprichting van de gemeenschapsvoorzieningen enkel gesubsidieerd worden als zich binnen een straal van één kilometer, gemeten vanaf het perceel waarop de gemeenschapsvoorziening wordt opgericht, geen andere gelijkaardige gemeenschapsvoorziening bevindt.
Enkel wanneer een grondige heraanleg een betekenisvolle verdichting of andere duidelijke voordelen oplevert, kan subsidiëring aan de voorwaarden van nieuwbouw worden overwogen bij een renovatiedossier. Daarom komen bij andere verrichtingen dan nieuwbouw en vervangingsbouw enkel infrastructuurwerken in aanmerking voor subsidiëring die technisch noodzakelijk zijn om de beoogde renovatie- en eventuele andere verrichtingen voor de sociale huurwoningen te kunnen realiseren. De minister kan nadere regels bepalen die invulling geven aan het begrip technische noodzakelijkheid. Dit treedt in werking op 1 juli 2026.
Overgangsregeling: als één verrichting die deel uitmaakt van het project is opgenomen in de meerjarenplanning vóór 1 juli 2026, blijft de regeling zoals van kracht op 30 juni 2026 van toepassing op het project. Op die manier kunt u projecten die al ver gevorderd zijn, uitvoeren zonder het risico te lopen dat ze niet meer in aanmerking zouden komen voor een infrastructuursubsidie.
Momenteel verloopt de uitbetaling van de SSI-subsidie aan de hand van een voorschotten- en afrekeningsregeling. In de reguliere bouw- en renovatieverrichtingen treedt de VMSW op als financiële tussenpersoon voor betalingen van woonmaatschappijen aan private partijen, die ze factuur per factuur afhandelt. Ook voor SSI schakelen we over op die werkwijze. Met deze uniformering van het betalingsproces voor alle verrichtingen van een woonmaatschappij streven we naar administratieve vereenvoudiging. De technische ontwikkeling hiervan hangt samen met een ruimer moderniseringstraject van de ICT-toepassingen die Wonen in Vlaanderen gebruikt bij haar opdrachten. Daarom zal die overschakeling pas gebeuren op het moment dat de technische ontwikkeling klaar is.
Bij lokale overheden ontbreekt het mechanisme van rekeningen-courant bij de VMSW, waardoor hun SSI-subsidies via vastleggingskredieten en de uitbetaling van schijven blijven werken. Dit systeem blijft ook van toepassing op woonmaatschappijen in afwachting van de oplevering van het ICT-systeem.
Tot eind 2018 legden de nutsmaatschappijen gratis de werken aan het openbare elektriciteitsvoorzieningsnet bij sociale woonprojecten aan. De uitbreidingskosten voor de sociale projecten werden tot dan over heel Vlaanderen aan alle private eindgebruikers doorgerekend. Hieraan kwam echter een einde waardoor woonmaatschappijen deze kosten moesten dragen. Deze kosten zullen nu in aanmerking komen voor een infrastructuursubsidie (FS4 of SSI) van zodra het besluit in werking treedt. We communiceren hierover nog na de definitieve goedkeuring.
Aanpassing programmatiecyclus
In de definitie van ‘deelrenovatie’ trekken we het bedrag van 10.000 euro op naar 15.000 euro (geïndexeerd naar 2026 is dit 20.500 euro). Zo stemmen we het af op het maximale investeringsbedrag voor werken dat subsidiabel is bij een aankoop van een goede woning. Het gevolg is dat uw woonmaatschappij pas vanaf een investeringsverrichting die hoger ligt dan 15.000 euro een renovatietoets zal moeten doorlopen, wat voor minder administratieve lasten zal zorgen.
Bij de realisatie van een project waarbij nieuwe sociale huurwoningen worden gerealiseerd in combinatie met de nodige infrastructuurwerken wordt momenteel een koppeling gemaakt tussen beide verrichtingen:
- Een infrastructuurverrichting kan pas opgenomen worden in de kortetermijnplanning als de bouwverrichting ten minste is opgenomen in de meerjarenplanning.
- De bouwverrichting kan pas opgenomen worden in de kortetermijnplanning als de infrastructuurverrichting ten minste is opgenomen in de meerjarenplanning.
Deze regeling was oorspronkelijk bedoeld om te vermijden dat er woningen zouden worden gebouwd en opgeleverd zonder dat er zicht is op de realisatie van de infrastructuur. In de praktijk blijkt de goed bedoelde voorzorgsmaatregel in sommige gevallen een efficiënte organisatie van het project net in de weg te staan. Daarom heffen we deze voorwaarde op.
Om in aanmerking te komen voor een subsidie bij de realisatie van een sociaal woonproject voor de bouw of renovatie van sociale huurwoningen, moet de verrichting van het project een programmatiecyclus doorlopen. Momenteel is in die procedure voorzien dat u het recht op de subsidie verliest wanneer u te vroeg bestelt* of wanneer we tekortkomingen vaststellen bij de uitvoering van de wetgeving overheidsopdrachten.
De aanpassing van de regelgeving zorgt ervoor dat het overtreden van deze twee voorwaarden niet langer automatisch leidt tot het verlies van uw subsidie. Tegelijk betekent dit niet dat u deze voorwaarden niet langer moet naleven. Dezelfde voorwaarden maken immers deel uit van de Vlaamse Codex Overheidsfinanciën en oneigenlijk aangewende subsidiegelden zullen nog steeds worden teruggevorderd. De wijziging van de regelgeving verduidelijkt dat meer aangepaste maatregelen mogelijk zijn, wanneer de Toezichthouder tekortkomingen vaststelt op de wetgeving overheidsopdrachten.
*Conform artikel 2.33/20, eerste lid, van het Besluit Vlaamse Codex Wonen van 2021 mag u verrichtingen niet bestellen voor ze in aanmerking komen voor toewijzing op het jaarbudget.
Vragen
- Voor vragen over verwervingen, contacteer helpdesk.vastgoed.wonen@vlaanderen.be(opent in uw e-mail applicatie).
- Voor vragen over de FS4-lening, de studiekosten en de financiering van infrastructuurdossiers, contacteer projectfinanciering.wonen@vlaanderen.be(opent in uw e-mail applicatie).
- Voor vragen over GSC, contacteer gsc.wonen@vlaanderen.be(opent in uw e-mail applicatie).
- Voor vragen over infrastructuur, contacteer infrastructuur.wonen@vlaanderen.be(opent in uw e-mail applicatie).
- Voor vragen over de programmatie, contacteer programmatie.wonen@vlaanderen.be(opent in uw e-mail applicatie).
Meer informatie over alle wijzigingen uit het voorontwerp van besluit (ook de andere thema’s) leest u op deze centrale webpagina.