Gedaan met laden. U bevindt zich op: Standaardwerkwijzen en monitoring in een slachthuis

Standaardwerkwijzen en monitoring in een slachthuis

Elk slachthuis stelt standaardwerkwijzen op en werkt een monitoringsprocedure uit.

Standaardwerkwijzen

De standaardwerkwijzen moeten het welzijn van de dieren tijdens het slachtproces zoveel mogelijk garanderen. Ze bevatten instructies voor de werknemers met alle stappen vanaf de aankomst van het dier tot aan de dood.

Ze beschrijven o.a. hoe de dieren moeten worden bedwelmd en welke maatregelen moeten worden genomen indien blijkt dat een dier niet voldoende is bedwelmd, of wanneer een dier nog tekenen van leven vertoont in het geval van een slachting zonder bedwelming.

Dit betekent dat het personeel dat de dieren bedwelmt, optakelt of doodt op de hoogte moet zijn van de tekenen die kunnen wijzen op een mislukte bedwelming of een mogelijke terugkeer naar bewustzijn.

Cruciale parameters per bedwelmingsmethode die moeten opgenomen worden, zijn beschreven in bijlage I van de Verordening 1099/2009 bedwelmingsmethoden(PDF bestand opent in nieuw venster).

De standaardwerkwijzen moeten zijn aangepast aan de specifieke situatie en de activiteiten van het slachthuis. Ze houden rekening met de recentst beschikbare wetenschappelijke kennis en met de aanbevelingen van de producenten van de gebruikte toestellen.

Monitoringsprocedure

Doel: systematisch de effectiviteit van de bedwelming nagaan bij een representatief aandeel van de dieren

Wie: de functionaris van dierenwelzijn of de persoon die door hem/haar wordt aangeduid voor deze taak

De monitoringsprocedure beschrijft:

  • de indicatoren die tekenen van bewusteloosheid, bewustzijn of gevoeligheid detecteert
  • de omstandigheden, het tijdstip en het aantal dieren waarbij de monitoring moet gebeuren

Representatief aandeel van dieren

Het minimum aantal dieren voor de steekproef is gebaseerd op het aantal geslachte dieren en de gebruikte indicatoren voor het bewustzijnsverlies.

De berekening van het aantal dieren kan via:

Indien er gedurende minstens twee weken geen problemen met de bedwelming worden vastgesteld, kan de steekproefgrootte steeds met 10% verminderd worden. Deze mag echter nooit minder dan 5% bedragen. Vanaf het moment dat vastgesteld wordt dat een dier niet goed bedwelmd is, moet de steekproefgrootte terug opgedreven worden naar de oorspronkelijke omvang.