Gedaan met laden. U bevindt zich op: eraan / er aan Taaladviezen

eraan / er aan

We schrijven eraan aan elkaar als de combinatie een voornaamwoordelijk bijwoord is. Dat is het geval als u de combinatie kunt vervangen door het oorspronkelijke voorzetsel en een naamwoord.

  • Ze denkt eraan. (= ze denkt aan iets, bijvoorbeeld aan het ongeluk)
  • Hoe ben je eraan begonnen? (= hoe ben je aan iets begonnen, bijvoorbeeld aan een puzzel)
  • Hij heeft eraan meegewerkt. (= hij heeft meegewerkt aan iets, bijvoorbeeld aan een project)
  • Je moet je eraan houden. (= je moet je aan iets houden, bijvoorbeeld aan een afspraak)
  • Hij is eraan onderdoor gegaan. (= hij is aan iets onderdoor gegaan, bijvoorbeeld aan die beproevingen)

Na eraan kan ook een dat-zin of een beknopte bijzin volgen. De dat-zin of de beknopte bijzin heeft in zulke zinnen dezelfde functie als een naamwoord.

  • Ik erger me eraan dat hij zo onzeker is. (= ik erger me aan iets, zoals in: ik erger me aan zijn onzekerheid)
  • Ik wil je eraan herinneren dat die rekening nog onbetaald is. (= ik wil je aan iets herinneren, zoals in: ik wil je aan die onbetaalde rekening herinneren)
  • Hij denkt eraan te stoppen. (= hij denkt aan iets, zoals in: hij denkt aan zijn ontslag)
  • Hij was eraan toe om het wat kalmer aan te doen. (= hij was aan iets toe, zoals in: hij was aan wat rust toe)

Eraan wordt ook aan elkaar geschreven in enkele vaste combinaties. In die combinaties kunt u het voornaamwoordelijk bijwoord niet vervangen door een voorzetsel en een naamwoord omdat het samen met het werkwoord een eenheid vormt met een specifieke betekenis.

  • eraan gaan (= doodgaan): De prooi van de kat ging eraan.
  • eraan komen (= al onderweg zijn, meteen komen): Ik kom eraan! De zomer komt eraan.
  • eraan komen fietsen, lopen, hollen, zwemmen enzovoort (= op de genoemde wijze onderweg zijn): Ze komen eraan lopen.
  • eraan moeten geloven (= niet gespaard worden, doodgaan): Je zult eraan moeten geloven.
  • eraan toegaan (= er goed/slecht aan toegaan): We weten niet hoe het eraan toe zal gaan. Het is er prettig aan toegegaan.
  • eraan toe zijn (= het goed/slecht hebben): Hoe ben je eraan toe?
  • eraan zijn voor de moeite (= moeite voor niets gedaan hebben): Ze waren eraan voor de moeite.
  • eraan in de combinatie met alles erop en eraan (= met alles wat bij iets hoort): Het was een hotelkamer met alles erop en eraan.

In andere gevallen schrijven we er aan in twee woorden. Er en aan zijn dan woorden die tot een verschillend zinsdeel behoren.

  • Wie gaat er aan het roer staan? (aan hoort bij het roer)
  • Gisteren was er aan de kust meer zon dan in het binnenland. (aan hoort bij de kust)
  • Wie er aankomt, voelt zich meteen welkom. (aan en komt vormen samen het werkwoord aankomen)

De delen van het voornaamwoordelijk bijwoord eraan zijn ook van elkaar gescheiden als er tussen er en aan een ander zinsdeel staat. De volgorde met de gesplitste vorm is vaak gebruikelijker dan die met de ongesplitste vorm. Soms is de ongesplitste vorm uitgesloten.

  • Hij heeft er gratis aan / gratis eraan meegewerkt.
  • Ik wil je er nogmaals aan herinneren / nogmaals eraan herinneren dat die rekening nog onbetaald is.