voornaamwoordelijk bijwoord (taalkundige term)
Een voornaamwoordelijk bijwoord is een combinatie van een van de bijwoorden van plaats er, hier, daar, waar, ergens, nergens en overal, en een of meer voorzetselbijwoorden (bijvoorbeeld af, aan, achter, door, heen, in, mee, op, toe, uit, van, voor).
U kunt een voornaamwoordelijk bijwoord herkennen aan het feit dat u het kunt vervangen door het oorspronkelijke voorzetsel en naamwoord.
- Hij zit erop. (= hij zit ergens op, bijvoorbeeld op de stoel)
- Ik denk eraan. (= ik denk aan iets, bijvoorbeeld aan de vakantie)
- Hij rijdt eroverheen. (= hij rijdt over iets heen, bijvoorbeeld over de hindernis heen)
Na een voornaamwoordelijk bijwoord kan ook een dat-zin of een beknopte bijzin volgen. De dat-zin of de beknopte bijzin heeft in zulke zinnen dezelfde functie als een naamwoord.
- Het lijkt erop dat het gaat regenen. (= het lijkt op iets, zoals in: het lijkt op regenweer)
- Ze dringt erop aan snel een beslissing te nemen. (= ze dringt aan op iets, zoals in: ze dringt aan op een snelle beslissing)
In de regel worden de delen van het voornaamwoordelijk bijwoord aaneengeschreven, behalve als het de bijwoorden ergens, nergens en overal betreft.
- Ik wil me nergens mee bemoeien.
Voornaamwoordelijke bijwoorden worden vaak in twee delen gesplitst doordat er een zinsdeel tussen staat.
- Dit is niet datgene waarover het gaat.
- Dit is niet datgene waar het over gaat.