Bindend advies over een opeenvolgende herstelvordering
Herstelbevoegde overheden (stedenbouwkundige inspecteur, burgemeester) moeten de Raad om advies vragen wanneer zij een opeenvolgende herstelvordering wensen in te dienen bij het Openbaar Ministerie of de burgerlijke rechtbank.
Deze pagina behandelt het advies bij een opeenvolgende herstelvordering. Wanneer de herstelbevoegde overheid nooit eerder een herstelvordering heeft ingediend bij het Openbaar Ministerie of de burgerlijke rechtbank, vindt u info op de pagina over het Bindend advies over het inleiden van een herstelvordering bij het Openbaar Ministerie of de burgerlijke rechtbank.
Wat is een opeenvolgende herstelvordering?
Er is sprake van een opeenvolgende herstelvordering wanneer de herstelbevoegde overheid (stedenbouwkundige inspecteur, burgemeester) de herstelvordering eerst heeft ingediend bij het Openbaar Ministerie en deze nadien wenst in te dienen bij de burgerlijke rechtbank of omgekeerd.
Kortom, wanneer voor een andere weg wordt gekozen om de herstelvordering in te dienen (‘verandering van rechtsingang’), is er sprake van een opeenvolgende herstelvordering.
Dit kan bv. het geval zijn als het Openbaar Ministerie beslist het dossier zonder gevolg te rangschikken (een sepot) of als de burgerlijke rechter definitief de herstelvordering heeft afgewezen.
Verplicht advies door de Hoge Raad voor de Handhavingsuitvoering
Herstelbevoegde overheden (stedenbouwkundige inspecteur, burgemeester) moeten de Raad om advies vragen wanneer zij een opeenvolgende herstelvordering wensen in te leiden bij het Openbaar Ministerie of de burgerlijke rechtbank
Wanneer de herstelbevoegde overheid een advies hierover vraagt zijn er 2 mogelijkheden:
- De Raad geeft een positief advies: de herstelbevoegde overheid kan de opeenvolgende herstelvordering dan indienen bij het Openbaar Ministerie of bij de burgerlijke rechtbank.
- De Raad geeft een negatief advies: de herstelbevoegde overheid kan de opeenvolgende herstelvordering niet op ontvankelijke wijze indienen bij het Openbaar Ministerie of bij de burgerlijke rechtbank.
De Raad moet dit advies geven binnen een termijn van 60 dagen. Doet hij dit niet, dan kan de herstelbevoegde overheid eraan voorbij gaan en de opeenvolgende herstelvordering zonder advies indienen bij het Openbaar Ministerie of bij de burgerlijke rechtbank.
Deze termijn van 60 dagen is een vervaltermijn, die ingaat de dag na deze van de betekening van de adviesaanvraag. De Raad respecteert deze vervaltermijn
Beoordelingskader
Het beoordelingskader omvat drie elementen:
1. De drievoudige toets
De Raad houdt bij zijn advisering rekening met de weerslag van de wederrechtelijke handeling(en) op de plaatselijke ordening.
De plaatselijke ordening wordt omschreven als het niveau van de ‘goede ruimtelijke ordening’ van naburige percelen dat zou worden behaald indien zich geen schade ingevolge het betrokken stedenbouwkundig misdrijf of de betrokken stedenbouwkundige inbreuk zou hebben voorgedaan.
Hierbij moet abstractie worden gemaakt van de wederrechtelijke handeling(en). Er moet worden nagegaan wat het niveau van de goede ruimtelijke ordening zou zijn, zou het stedenbouwkundig misdrijf of de stedenbouwkundige inbreuk niet zijn gepleegd. Dit is de referentietoets.
Het niveau van de goede ruimtelijke ordening van de thans bestaande toestand wordt vergeleken met de referentietoestand voorafgaand aan de wederrechtelijke handeling(en).
Deze referentietoestand is meestal de feitelijke toestand voorafgaand aan de wederrechtelijke handeling(en) waarbij – in voorkomend geval – rekening wordt gehouden met de eerder vergunde toestand.
Wat betreft ‘de goede ruimtelijke ordening’ hanteert de Raad hetzelfde begrip als bij de vergunningverlening. De appreciatiebevoegdheid van de bij het handhavingsbeleid betrokken overheden is dus analoog aan deze van de vergunningverlenende overheid bij de beoordeling van een vergunningsaanvraag.
De overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening wordt beoordeeld met inachtneming van de volgende beginselen (zie ook artikel 4.3.1, § 2, eerste lid Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening):
1° het aangevraagde wordt, voor zover noodzakelijk of relevant, beoordeeld aan de hand van aandachtspunten en criteria die betrekking hebben op de functionele inpasbaarheid, de mobiliteitsimpact, de schaal, het ruimtegebruik en de bouwdichtheid, visueel-vormelijke elementen, cultuurhistorische aspecten en het bodemreliëf, en op hinderaspecten, gezondheid, gebruiksgenot en veiligheid in het algemeen, in het bijzonder met inachtneming van de doelstellingen van artikel 1.1.4;
2° het vergunningverlenende bestuursorgaan houdt bij de beoordeling van het aangevraagde rekening met de in de omgeving bestaande toestand, doch het kan ook de volgende aspecten in rekening brengen:
a) beleidsmatig gewenste ontwikkelingen met betrekking tot de aandachtspunten, vermeld in punt 1° ;
b) de bijdrage van het aangevraagde aan de verhoging van het ruimtelijk rendement voor zover:
1) de rendementsverhoging gebeurt met respect voor de kwaliteit van de woon- en leefomgeving;
2) de rendementsverhoging in de betrokken omgeving verantwoord is;
3° indien het aangevraagde gelegen is in een gebied dat geordend wordt door een ruimtelijk uitvoeringsplan, een gemeentelijk plan van aanleg of een omgevingsvergunning voor het verkavelen van gronden waarvan niet op geldige wijze afgeweken wordt, en in zoverre dat plan of die vergunning voorschriften bevat die de aandachtspunten, vermeld in 1°, behandelen en regelen, worden deze voorschriften geacht de criteria van een goede ruimtelijke ordening weer te geven. Het vergunningverlenende bestuursorgaan kan gemotiveerd beslissen dat bepaalde voorschriften van verkavelingen ouder dan vijftien jaar, zoals bedoeld in paragraaf 1, eerste lid, 1°, c), of voorschriften van bijzondere plannen van aanleg ouder dan vijftien jaar, waarvan op grond van artikel 4.4.9/1 op rechtsgeldige wijze kan worden afgeweken, nog steeds de criteria van goede ruimtelijke ordening weergeven.
Voor meer informatie kan worden verwezen naar de verslagboeken.
Aan de hand van de beginselen vermeld in artikel 4.3.1, § 2, eerste lid VCRO wordt door de Raad concreet getoetst aan de hand van concentrische cirkels die vertrekken bij de wederrechtelijke handeling zelf en steeds verder uit elkaar liggen.
Dit betekent dat de Raad eerst de toestand op de plaats van de wederrechtelijke handeling zelf vergelijkt met de toestand voorafgaand aan de handeling. Deze toestand is ofwel de feitelijke toestand, ofwel de eerder vergunde toestand.
Vervolgens worden de gevolgen van de wederrechtelijke handeling op de onmiddellijke omgeving, d.w.z. links, rechts, voor en achter de geviseerde handeling onderzocht.
Pas nadien wordt onderzocht wat de gevolgen zijn van de handeling op de verdere en ruimere omgeving.
Let wel: de vaststelling dat er geen of weinig gevolgen zijn op de verdere en ruimere omgeving is niet van aard de gevolgen op de onmiddellijke omgeving en op de plaats van de handeling zelf buitenspel te zetten.
Ja. In zijn besluitvorming houdt de Raad ook rekening met een duidelijke, recente beoordeling van de goede ruimtelijke ordening door de vergunningverlenende overheid (in de mate dat de aanvraag hierbij werd getoetst aan het begrip “goede ruimtelijke ordening”).
Ja, de Raad houdt hiermee rekening. Let wel: het moet gaan om een voorwaarde zonder dewelke de stedenbouwkundige vergunning of omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen om redenen die verband houden met de goede aanleg van de plaats niet zou zijn afgeleverd.
Zo zal de Raad bv. geen rekening houden met de voorwaarde dat het akkoord van de nabuur moet verkregen worden of de voorwaarde dat het bouwplan moet worden gevolgd.
De Raad zal wel rekening houden met bv. een uitdrukkelijke vergunningsvoorwaarde dat “de boom in de voortuinstrook niet wordt gerooid”.
Ja, de Raad houdt hiermee rekening. Let wel: het moet gaan om voorschriften die bepalend zijn voor het analyseren van de goede ruimtelijke ordening (de voorschriften moeten de decretale aandachtspunten vermeld in artikel 4.3.1, § 2, eerste lid, 1° Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening regelen) en die bovendien dermate gedetailleerd zijn dat ze geen ruimte laten bij beoordeling van de goede ruimtelijke ordening.
Zo zal de Raad bv. oordelen dat een verkavelingsvoorschrift dat bepaalt dat de keuze van de materialen ‘in harmonie’ moet zijn met het karakter en het uitzicht van de omgeving onvoldoende gedetailleerd is om bepalend te zijn voor het analyseren van de goede ruimtelijke ordening. Dit voorschrift laat immers ruimte voor interpretatie.
Een verkavelingsvoorschrift dat bepaalt dat constructies in de tuinzone verboden zijn, is daarentegen wel voldoende gedetailleerd.
Wanneer er een schending is van een dergelijk voorschrift, zal de Raad in de regel besluiten dat de wederrechtelijke handeling schade toebrengt aan de plaatselijke ordening.
Sinds 30 december 2017 kan onder bepaalde voorwaarden worden afgeweken van een voorschrift van een verkaveling ouder dan 15 jaar of van een voorschrift van een bijzonder plan van aanleg ouder dan 15 jaar.
Is voldaan aan de voorwaarden, dan zal de Raad in zijn advies bijkomend de geviseerde handeling toetsen aan de weerslag op de goede ruimtelijke ordening en zich niet beperken tot een toetsing aan het (stedenbouwkundig) voorschrift van de verkaveling of het bijzonder plan van aanleg.
Ja. Let wel: om rekening te kunnen houden met beleidsmatig gewenste ontwikkelingen, moet het gaan om een recente, duidelijke (planologische) beleidsoptie.
Zo zal bv. een beleidssuggestie aan de hogere, planologische overheid die verdere concretisering behoeft door het hogere, planologische niveau, door de Raad niet worden aanvaard als een duidelijke beleidsoptie.
Dit is bijvoorbeeld het geval bij een suggestie in een gemeentelijk ruimtelijk structuurplan voor een “uitdoofbeleid” voor “niet-vergunde weekendverblijven”.
Wat bv. wel als een duidelijke beleidsoptie kan worden aanvaard, is de beleidsoptie dat binnen de betreffende K.M.O.-zone het bedrijventerrein beter visueel gebufferd moet worden, terwijl de wederrechtelijke handeling het plaatsen van keerwanden en storten van grond en puin in de 3-m groene bufferzone betrof.
De Raad houdt rekening met gelijkaardige feiten binnen de onmiddellijke omgeving van de kwestieuze wederrechtelijke handeling. Het is steeds een basisdoelstelling geweest van de Raad om te streven naar een gelijke behandeling van gelijkaardige zaken en feiten.
De toetsing in functie van een gelijke behandeling van gelijkaardige feiten en gelijkaardige zaken is uitdrukkelijk bevestigd in het Omgevingshandhavingsprogramma.
De Raad houdt rekening met hinderaspecten, gezondheid, gebruiksgenot en veiligheid in het algemeen.
2. Onderzoek naar de keuze van de herstelmaatregel
Er geldt een rangorde wat de keuze van de herstelmaatregel betreft.
Welke herstelmaatregel in welk geval mogelijk is, ligt vast:
- de te vorderen herstelmaatregel is de meerwaarde als het gevolg van het misdrijf kennelijk verenigbaar is met een goede ruimtelijke ordening.
- de te vorderen herstelmaatregel is de uitvoering van bouw- of aanpassingswerken, zo die kennelijk volstaan om de plaatselijke ordening te herstellen.
- in alle andere gevallen is de te vorderen herstelmaatregel het herstel van de plaats in de oorspronkelijke toestand of de staking van het strijdige gebruik.
De meerwaarde is geen speciaal geval meer van een zogenaamde vermogensvermeerdering zonder oorzaak. De meerwaarde is van rechtsaard sinds 1 maart 2018 omgevormd tot een zogenaamde ‘forfaitaire gedoogvergoeding’.
Een ‘forfaitaire gedoogvergoeding’ betekent dat een onwettige toestand die niet in overeenstemming is met de geldende bepalingen, mag blijven zoals die is – dus wordt ‘gedoogd’, als een bepaalde geldsom wordt betaald.
Die geldsom is de meerwaarde.
De berekening van de meerwaarde ligt vast. Vanaf 1 maart 2018 geldt het ‘besluit van de Vlaamse Regering van 9 februari 2018 betreffende de handhaving van de ruimtelijke ordening en tot wijziging en opheffing van diverse besluiten’.
Voor de diverse onderdelen van eenzelfde misdrijf kunnen verschillende herstelmaatregelen worden gecombineerd.
Het moet gaan om diverse, en als dusdanig herkenbare onderdelen van eenzelfde misdrijf. Wanneer voor elk onderdeel een eigen herstelmaatregel wordt beoogd, moet die herstelmaatregel per onderdeel van het misdrijf voldoen aan de rangorde.
Het vorderen van bouw- of aanpassingswerken en een aanvullende meerwaarde voor de toestand nadat die bouw- of aanpassingswerken zijn uitgevoerd, is een combinatie van herstelmaatregelen die niet mogelijk is.
Deze combinatie doorstaat immers niet de vereiste dat het moet gaan om diverse onderdelen van eenzelfde misdrijf. De meerwaarde betreft niet het gevolg van het misdrijf zelf, maar heeft betrekking op de toestand ná de aanpassingswerken, en dus op een beweerdelijk (deels) hersteld misdrijf.
Een meerwaarde voor een met stakingsbevel stilgelegde en dus onafgewerkte toestand is niet mogelijk.
Hiervoor kan worden verwezen naar de verslagboeken.
Neen, de keuze van de herstelmaatregel komt aan de herstelbevoegde overheid toe. De herstelvordering moet in het licht van het rechtszekerheids- en vertrouwensbeginsel daarenboven voldoende duidelijk zijn.
Dit houdt concreet in dat wanneer een herstelmaatregel wordt gevorderd, deze – omwille van de rechtszekerheid – voldoende precies en op zichzelf uitvoerbaar moet zijn, zonder bv. de concrete appreciatie aan de uitvoerder te laten.
Een herstelvordering kan ook niet ‘optioneel’ zijn: de herstelbevoegde overheid kan bv. niet twee herstelmaatregelen aan de Raad voor advies voorleggen met de vraag dat de Raad zou ‘kiezen’ voor de meest passende herstelmaatregel.
Neen. De herstelbevoegde overheid moet een bij decreet voorziene herstelmaatregel vorderen. Het indienen van een regularisatieaanvraag maakt geen deel uit van de bij decreet voorziene herstelmaatregelen, zodat de Raad hieromtrent niet nuttig om advies kan worden verzocht. De Raad is dus niet bevoegd om hierover advies te verlenen.
Opdat een meerwaarde voldoet aan de rangorde, moet het gevolg van het misdrijf kennelijk verenigbaar zijn met een goede ruimtelijke ordening.
Onder “kennelijk” moet worden verstaan dat het voor de hand ligt dat het gevolg van het misdrijf kan worden gedoogd, dit wil zeggen dat ieder met de betrokken reglementering vertrouwd persoon na een eerste aanblik van de huidige toestand tot de conclusie komt dat deze toestand verenigbaar is met een goede ruimtelijke ordening (cf. RvS 1 december 1998, nr. 77.276, Catteeuw). De huidige toestand, die het “gevolg van het misdrijf is”, moet dus na een eerste aanblik, dus op zichzelf, kunnen worden gedoogd. Dit gedogen moet evident zijn, dus voor de hand liggen.
Elke ruimtelijke schade die verhindert dat het voor de hand ligt dat na een eerste aanblik van de onwettige toestand, een met de reglementering vertrouwd persoon besluit dat die toestand kan worden gedoogd na de betaling van een meerwaarde, leidt tot de uitsluiting van de meerwaarde.
Opdat de uitvoering van bouw- of aanpassingswerken voldoet aan de rangorde, moeten ze kennelijk volstaan om de plaatselijke ordening te herstellen.
Onder kennelijk moet worden verstaan dat het voor de hand ligt dat de bouw- of aanpassingswerken volstaan om de plaatselijke ordening te herstellen, dit wil zeggen dat ieder met de reglementering vertrouwd persoon na een eerste aanblik van de toestand na de uitvoering van de bouw- of aanpassingswerken tot de conclusie komt dat deze toestand, op zichzelf dus want na een eerste aanblik, verenigbaar is met een goede ruimtelijke ordening (RvS 1 december 1998, nr. 77.276, Catteeuw). De toestand verkregen na de uitvoering van de bouw- of aanpassingswerken moet dus na een eerste aanblik, dus op zichzelf, volstaan om de plaatselijke ordening te herstellen. Dit moet bovendien evident zijn, dus voor de hand liggen.
Wanneer een stedenbouwkundige handeling is verricht in strijd met een gedetailleerd stedenbouwkundig voorschrift of verkavelingsvoorschrift, is een meerwaarde uitgesloten.
Een meerwaarde is immers enkel mogelijk als het gevolg van het misdrijf kennelijk verenigbaar is met een goede ruimtelijke ordening.
Werd de geviseerde handeling verricht in strijd met zo’n gedetailleerd stedenbouwkundig voorschrift of verkavelingsvoorschrift, dan ligt het voor geen enkele met de reglementering vertrouwd persoon, na een eerste aanblik ervan, voor de hand dat de onwettige toestand kan worden gedoogd na de betaling van een meerwaarde.
Wel moet worden rekening gehouden met de omstandigheid dat sinds 30 december 2017 onder bepaalde voorwaarden kan worden afgeweken van een voorschrift van een verkaveling ouder dan 15 jaar of van een voorschrift van een bijzonder plan van aanleg ouder dan 15 jaar.
Zijn die voorwaarden vervuld, dan zal de loutere strijdigheid met de (stedenbouwkundige) voorschriften van een verkaveling of een bijzonder plan van aanleg van ouder dan 15 jaar, niet volstaan om te besluiten dat een meerwaarde is uitgesloten.
Vanuit een aanvullende toetsing aan de goede ruimtelijke ordening wordt in dat geval concreet onderzocht of het gevolg van het misdrijf kennelijk verenigbaar is met een goede ruimtelijke ordening.
3. Het tijdsverloop: aanvullende beleidscriteria voor de Raad
Ja, de Raad houdt rekening met het tijdsverloop tussen het initiële feit (de oprichting van een constructie of de uitvoering van een handeling) en de datum van het inleiden van een adviesaanvraag over een herstelvordering. Het tijdsverloop is immers een belangrijke indicator om de ernst van de weerslag op rechten van derden en belanghebbenden te beoordelen.
In het Omgevingshandhavingsprogramma bevestigt de Vlaamse Regering in dat verband de vaste adviespraktijk van de Raad, die inhoudt dat de Raad de volgende aanvullende criteria in acht neemt wanneer de herstelvordering de drievoudige toets doorstaat:
- voor recente overtredingen: de Raad zal positief advies verlenen wanneer de herstelvordering de drievoudige toets doorstaat. Ter zake heeft de Raad geen bestuurlijke beoordelingsmarge meer indien de herstelvordering de drievoudige toets doorstaat.
- voor niet-recente, doch geconsolideerde overtredingen: de Raad zal positief advies verlenen wanneer de herstelvordering de drievoudige toets doorstaat. Ter zake heeft de Raad geen bestuurlijke beoordelingsmarge meer indien de herstelvordering de drievoudige toets doorstaat.
- voor wederrechtelijke toestanden met een voortschrijdend karakter: de Raad zal positief advies verlenen wanneer de herstelvordering de drievoudige toets doorstaat. Ter zake heeft de Raad geen bestuurlijke beoordelingsmarge meer indien de herstelvordering de drievoudige toets doorstaat.
- voor niet-recente, niet-geconsolideerde overtredingen: de Raad kan negatief advies verlenen, zelfs wanneer de herstelvordering de drievoudige toets doorstaat. Ter zake heeft de Raad een bestuurlijke beoordelingsmarge.
Is de overtreding begaan in ruimtelijk kwetsbaar gebied of in open ruimtegebied, dan hanteert de Raad als beleidsregel dat wanneer het initiële feit dateert van niet meer dan vijf jaar geleden deze overtreding als recent wordt gekwalificeerd. Dateert het initiële feit daarentegen van meer dan vijf jaar geleden, dan wordt een overtreding in deze gebieden als niet-recent gekwalificeerd.
Is de overtreding begaan in een gebied ander dan ruimtelijk kwetsbaar of open ruimtegebied, dan hanteert de Raad als beleidsregel dat wanneer het initiële feit dateert van niet meer dan drie jaar geleden deze overtreding als recent wordt gekwalificeerd. Dateert het initiële feit daarentegen van meer dan drie jaar geleden, dan wordt een overtreding in deze gebieden als niet-recent gekwalificeerd.
De termijn begint te lopen vanaf het initiële feit (de oprichting van de constructie of de uitvoering van de handeling) en niet vanaf de feitelijke kennisname van het strafbare feit door de herstelbevoegde overheid.
Die bestuurlijke praktijk van de Raad werd bevestigd door de Vlaamse Regering in het Omgevingshandhavingsprogramma.
Ligt de overtreding in ruimtelijk kwetsbaar gebied of in open ruimtegebied, dan hanteert de Raad als beleidsregel dat wanneer het initiële feit dateert van meer dan vijf jaar geleden deze overtreding als niet-recent wordt gekwalificeerd.
Ligt de overtreding in een gebied ander dan ruimtelijk kwetsbaar of open ruimtegebied, dan hanteert de Raad als beleidsregel dat wanneer het initiële feit dateert van meer dan drie jaar geleden deze overtreding als niet-recent wordt gekwalificeerd.
In het geval de overtreding een niet-recente overtreding betreft die niet tijdig werd vastgesteld, dan is er in principe sprake van een niet-recente, niet-geconsolideerde overtreding. Op basis van het Omgevingshandhavingsprogramma kan de Raad overtredingen met een ‘verborgen en moeilijk te ontdekken karakter’ in aanmerking nemen als een ‘recente’ overtreding.
In het geval de overtreding een niet-recente overtreding betreft die wél tijdig werd vastgesteld, dan betekent dit nog niet dat de overtreding geconsolideerd is. In dat geval zal de Raad aan de hand van de beschikbare stukken, gegevens en/of inlichtingen nagaan of de herstelbevoegde overheid sinds de vaststelling van de overtreding de nodige stappen heeft gezet tot het bekomen van herstel. Oordeelt de Raad dat dit het geval is, dan betreft het een geconsolideerde overtreding.
Het criterium aan de hand waarvan de Raad oordeelt of de herstelbevoegde overheid de nodige stappen heeft gezet tot het bekomen van herstel, is dat er geen bewezen vertraging is bij het bekomen van herstel.
Onder het tijdig vaststellen van een overtreding moet worden begrepen dat deze is vastgesteld binnen de periode van:
- drie jaar na het initiële feit, wanneer de overtreding ligt in een gebied ander dan ruimtelijk kwetsbaar of open ruimtegebied;
- vijf jaar na het initiële feit, wanneer de overtreding ligt in open ruimtegebied of ruimtelijk kwetsbaar gebied.
In het geval de overtreding een niet-recente overtreding betreft die wél tijdig werd vastgesteld, dan betekent dit nog niet dat de overtreding geconsolideerd is. In dat geval zal de Raad aan de hand van de beschikbare stukken, gegevens en/of inlichtingen nagaan of de herstelbevoegde overheid sinds de vaststelling van de bouwovertreding de nodige stappen heeft gezet tot het bekomen van herstel. Oordeelt de Raad dat dit het geval is, dan betreft het een geconsolideerde overtreding.
Onder het tijdig vaststellen van een overtreding moet worden begrepen dat deze is vastgesteld binnen de periode van:
- drie jaar na het initiële feit, wanneer de overtreding ligt in een gebied ander dan ruimtelijk kwetsbaar of open ruimtegebied;
- vijf jaar na het initiële feit, wanneer de overtreding ligt in open ruimtegebied of ruimtelijk kwetsbaar gebied.
Uit de adviespraktijk van de Raad kan afgeleid worden dat bij het beoordelen van het al dan niet geconsolideerd karakter van de overtreding onder meer rekening wordt gehouden met de volgende handelingen gericht op een handhavend optreden:
- het opstellen van een proces-verbaal;
- het indienen van een herstelvordering bij het Openbaar Ministerie;
- in tussentijd afgeleverde beslissingen over een regularisatieaanvraag of een stedenbouwkundige aanvraag;
- omstandigheden waarbij een herstelvordering tijdig werd voorgelegd aan de strafrechter maar deze geen uitspraak deed over de herstelvordering en in het kader van opeenvolgende herstelvorderingen een herstelprocedure zal worden ingeleid voor de burgerlijke rechter;
- het indienen van een (eerdere) adviesaanvraag bij de Hoge Raad voor het Herstelbeleid, de Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid, of thans de Hoge Raad voor de Handhavingsuitvoering.
Ter zake kan worden verwezen naar de verslagboeken.
Het criterium aan de hand waarvan de Raad oordeelt of de herstelbevoegde overheid de nodige stappen heeft gezet tot het bekomen van herstel, is dat er geen bewezen vertraging is bij het bekomen van herstel. De Raad neemt om dit te beoordelen de volgende elementen in acht:
- De herstelbevoegde overheid heeft de plicht om op diligente wijze het dossier aanhangig te maken bij de Raad, het Openbaar Ministerie of de burgerlijke rechtbank eenmaal alle noodzakelijke gegevens daartoe bekend zijn. Zo is het determineren van de (mede)dader(s) niet van belang met het oog op de advisering door de Raad van de herstelvordering;
- De termijnen die deze overheden nodig hebben voor hun eigen onderzoek en beslissingen of adviezen kan in beginsel de herstelbevoegde overheid niet worden aangerekend en heeft geen invloed op de beoordeling van het geconsolideerde karakter van de overtreding;
- Wanneer de herstelbevoegde overheid een herstelmaatregel beoogt, moet zij op regelmatige wijze informeren naar de stand van het onderzoek bij deze overheden;
- De beoordeling van de regelmaat waarmee dit gebeurt, staat in functie van de aantasting van de goede ruimtelijke ordening en de beoogde herstelmaatregel. Zo zal wanneer het herstel van de plaats in de oorspronkelijke toestand wordt beoogd, deze regelmaat strakker worden beoordeeld;
- De bewijslast dat de herstelbevoegde overheid het nodige heeft gedaan, ligt bij deze herstelbevoegde overheid.
Dit wordt geval per geval bekeken, maar uit de beschikbare stukken, gegevens en/of inlichtingen moet wel blijken dat de herstelbevoegde overheid sinds de vaststelling van de overtreding zonder bewezen vertraging de nodige stappen heeft gezet met het oog op het bekomen van herstel.
Opdat er sprake is van een wederrechtelijke toestand met een voortschrijdend karakter moet er sprake zijn van “een wederrechtelijke toestand die een steeds voortschrijdend karakter kent en (waarbij) de goede ruimtelijke ordening steeds verder en verder bezwaard wordt” (bevestigd door het Omgevingshandhavingsprogramma).
Het voortschrijdend karakter veronderstelt een aaneenschakeling van een bepaald aantal wederrechtelijke handelingen die gesitueerd zijn op het (de) kwestieuze perce(e)l(en) of in de onmiddellijke omgeving ervan. Of er al dan niet sprake is van een voldoende continuïteit tussen deze handelingen, is een feitenkwestie die de Raad concreet beoordeelt. De Raad benadert de actuele toestand eerder ruimtelijk in functie van de schadelijke gevolgen op de plaatselijke ordening.
In het geval van een gewoontemisdrijf, bv. het gewoonlijk gebruiken van de grond voor het opslaan van allerhande materiaal, oordeelt de Raad in principe dat er sprake is van een voortschrijdende toestand.
Neen. Er kunnen steeds tegen-indicatoren zijn, zoals bv. het geconsolideerde karakter van een overtreding.
Is er sprake van een niet-recente, niet-geconsolideerde overtreding, dan kan de Raad negatief advies verlenen, zelfs wanneer de herstelvordering de drievoudige toets doorstaat. Ter zake heeft de Raad een bestuurlijke beoordelingsmarge. De Raad zal in dat geval een afweging maken tussen de weerslag van de geviseerde handeling(en) op de rechten van derden in functie van het tijdsverloop sinds het initiële feit en de weerslag van de geviseerde handeling(en) op de plaatselijke ordening.
Indien uit de concrete, feitelijke toedracht van de zaak blijkt dat de concrete weerslag van de wederrechtelijke toestand op de plaatselijke ordening opweegt tegen de weerslag ervan op de rechten van derden in functie van het tijdsverloop, waardoor de beoogde herstelmaatregel vanuit het oogpunt van de goede ruimtelijke ordening nog steeds noodzakelijk is, dan zal de Raad een positief advies verlenen.
Alleen het Openbaar Ministerie en, indien de zaak voor de rechter wordt gebracht, de rechter kunnen met voldoende kennis van zaken oordelen over de verjaring van zowel de strafvordering als de herstelvordering.
Hoewel de Raad bij het verlenen van advies, indien aan de orde, mee rekening houdt met het tijdsverloop, spreekt de Raad zich niet uit over de mogelijke verjaring.
Adviesprocedure
Adviesaanvragen betreffende (opeenvolgende) herstelvorderingen moeten worden gevraagd bij beveiligde zending.
Gezien de Raad in de administratieve praktijk voluit de kaart trekt van de elektronische communicatie, kunnen de herstelbevoegde overheden bij een papieren kennisgeving tevens een gehele of gedeeltelijke digitale kopie voegen van de adviesaanvraag.
Een adviesaanvraag moet worden verstuurd naar de Hoge Raad voor de Handhavingsuitvoering op het volgende adres:
Hoge Raad voor de Handhavingsuitvoering
Koning Albert II-laan15 bus 490
1210 Brussel
Bij adviesaanvragen over een (opeenvolgende) herstelvordering uitgaande van de burgemeester en/of de stedenbouwkundige inspecteur geldt een adviestermijn van 60 dagen. De voorziene termijn van 60 dagen is een vervaltermijn, die ingaat de dag na deze van de betekening van de adviesaanvraag.
Volgende essentiële elementen die noodzakelijk zijn om kennis te nemen van de aanvraag, zijn voorgeschreven op straffe van onontvankelijkheid:
- het voorwerp van de adviesaanvraag. Het volstaat dat dit duidelijk blijkt uit de aanvraag (bv. duidelijke vermelding in de aanhef of onderwerp,…);
2. de kadastrale identificatie van het perceel waarop de wederrechtelijk uitgevoerde handelingen zijn verricht op het ogenblik van de adviesaanvraag;
3. een beschrijving van de wederrechtelijke handelingen.
De wijze waarop de kadastrale identificatie en/of beschrijving van de wederrechtelijke handeling(en) geschiedt, is niet aan pleegvormen onderworpen. Het is voldoende dat deze gegevens duidelijk worden aangebracht.
Het informatiedossier moet in alle gevallen tenminste het volgende bevatten:
- het planologisch kader, nl. het grafisch plan en de erbij horende stedenbouwkundige voorschriften van het plan van aanleg of ruimtelijk uitvoeringsplan dat van toepassing is op het ogenblik van de adviesaanvraag op het perceel waarop de wederrechtelijk uitgevoerde handelingen zijn gesitueerd en in voorkomend geval, de vaststaande toekomstige ruimtelijke ordening;
- een fotoreportage ter ondersteuning van de aanvraag;
- een gemotiveerde analyse bevattende de gronden om de initiële keuze van de bevoegde overheid te wijzigen;
- een afschrift van de gewone brief bedoeld in artikel 6.3.1, § 3 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening indien de herstelvordering werd ingeleid bij het Openbaar Ministerie, dan wel een afschrift van de gedinginleidende akte in de overige gevallen;
- indien de eerste vordering heeft geleid tot een rechterlijke uitspraak, een afschrift ervan.
In voorkomend geval moet het informatiedossier tevens het volgende bevatten:
- indien het perceel waarop de wederrechtelijk uitgevoerde handelingen zijn gesitueerd, gelegen is binnen de begrenzing van een behoorlijk vergunde, niet vervallen verkaveling: de verkavelingsvergunning met inbegrip van het verkavelingsplan en de erbij horende verkavelingsvoorschriften die van toepassing zijn op het ogenblik van de adviesaanvraag op het perceel waarop de wederrechtelijk uitgevoerde handelingen zijn gesitueerd;
2. indien het een inbreuk betreft op een verordening: de verordening zoals die geldt op het ogenblik van de adviesaanvraag.
Ja. Het is mogelijk dat de herstelbevoegde overheid oordeelt dat er redenen zijn om één of meer stukken, gegevens of inlichtingen die volgens het Procedure- en werkingsreglement van de Raad minimaal vereist zijn, niet in het informatiedossier op te nemen. In dat geval moeten de redenen daartoe worden uiteengezet.
Uiteraard kan de herstelbevoegde overheid aan het informatiedossier ook andere stukken, gegevens of inlichtingen dan deze voorzien in het Procedure- en werkingsreglement van de Raad toevoegen indien het dit nuttig acht.
De herstelbevoegde overheid kan deze opnemen in de aanvraag, ofwel voegen bij het informatiedossier zelf, ofwel kan de herstelbevoegde overheid verwijzen naar een elektronische vindplaats waarop deze rechtstreeks en integraal kunnen worden geraadpleegd.
Neen. In dat geval volstaat het dat de herstelbevoegde overheid verwijst naar een elektronische vindplaats waarop deze rechtstreeks en integraal kunnen worden geraadpleegd.
Artikel 15 van het Procedure- en werkingsreglement van de Raad regelt de minimaal vereiste samenstelling van het informatiedossier bij een adviesaanvraag betreffende een herstelvordering.
Wanneer na ontvangst van de adviesaanvraag blijkt dat het informatiedossier onvolledig is, krijgt de herstelbevoegde overheid overeenkomstig artikel 21, tweede lid van het Procedure- en werkingsreglement van de Raad de mogelijkheid om het dossier binnen de 8 dagen te vervolledigen.
De brief heeft tot doel de herstelbevoegde overheid in staat te stellen het informatiedossier nog aan te vullen met stukken, gegevens of inlichtingen die ontbreken.
In de brief die de herstelbevoegde overheid ontvangt, wordt gepreciseerd over welke stukken, gegevens of inlichtingen het gaat. De herstelbevoegde overheid bezorgt de gevraagde stukken, gegevens of inlichtingen binnen de acht dagen.
Er wordt ter zake een onderscheid gemaakt tussen stukken die betrekking hebben op het recht en andere stukken.
Indien het laattijdig bezorgd stuk betrekking heeft op het recht, zoals bv. de stedenbouwkundige voorschriften van een bijzonder plan van aanleg of uitvoeringsplan of bv. verkavelingsvoorschriften, dan houdt de Raad hiermee rekening in zijn besluitvorming.
Overeenkomstig artikel 6.3.7, § 2, tweede lid, 1° Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening toetst de Raad elke adviesaanvraag aan het recht. Artikel 21 van het Procedure- en werkingsreglement van de Raad moet samen gelezen worden met deze bepaling. Derhalve kan de Raad het geldende (objectief) recht niet naast zich neerleggen in zijn besluitvorming.
Let wel: een voorwaarde is wel dat de Raad nog in de mogelijkheid verkeert het dossier te behandelen zonder afbreuk te doen aan de vereiste van een zorgvuldige voorbereiding van het advies of aan de rechten van de belanghebbende(n) die door de Raad schriftelijk word(t)(en) gehoord.
Andere laattijdig bezorgde stukken worden geweerd uit de besluitvorming met toepassing van artikel 21, derde lid van het Procedure- en werkingsreglement van de Raad, dat bepaalt dat de adviesaanvraag moet worden beoordeeld aan de hand van het informatiedossier zoals het is samengesteld op het ogenblik dat de regularisatietermijn is verstreken.
Betreft het een stuk dat geen betrekking heeft op het recht, dan zal dit stuk met toepassing van artikel 21, derde lid van het Procedure- en werkingsreglement van de Raad uit de besluitvorming van de Raad moeten worden geweerd. Dit betreft bv. een stuk dat betrekking heeft op de feitenvinding (zoals bv. een fotoreportage).
Artikel 10, § 3 van het Procedure- en werkingsreglement van de Raad voorziet dat bij de herstelbevoegde overheden stukken, gegevens of inlichtingen kunnen worden opgevraagd nuttig voor de behandeling van het dossier.
De telefonische oproep, de e-mail, de gewone of aangetekende brief heeft tot doel bepaalde stukken, gegevens of inlichtingen te bezorgen aan de Raad, zodat met een zo groot mogelijke kennis van zaken advies wordt verleend.
In de hierboven vermelde vraag wordt gepreciseerd welke stukken, gegevens of inlichtingen die de herstelbevoegde overheid heeft, nuttig kunnen zijn bij de beoordeling van de adviesaanvraag.
De toezending van de stukken bij beveiligde zending is niet op straffe van onontvankelijkheid voorgeschreven en betreft derhalve geen substantiële pleegvorm.
In geval van een andere dan aangetekende zending kan de herstelbevoegde overheid bij betwisting van de ontvangst van stukken evenwel in bewijsnood komen te staven dat de gevraagde stukken werden overgelegd.
In de administratieve praktijk trekt de Raad voluit de kaart van de elektronische communicatie. De stukken mogen worden aangeleverd via e-mail, of via een melding van een link naar de elektronische vindplaats, of op papieren drager, of via een combinatie van één of meerdere van deze wijzen.
Zo volstaat het bv. dat de herstelbevoegde overheid:
- een e-mail stuurt met een link naar een website waar bepaalde stukken (bv. een grafisch plan van een plan van aanleg of ruimtelijk uitvoeringsplan) kunnen worden geraadpleegd;
- stukken op papieren drager via een klassieke verzending via de post bezorgt;
- stukken onder de vorm van gedigitaliseerde bestanden aanreikt als bijlagen bij een e-mail onder een gebruikelijk bestandsformaat zoals .pdf, .jpeg, .doc(x),…
Neen. Tenzij de Raad, de voorzitter of de vaste secretaris uitdrukkelijk om de overlegging ervan heeft verzocht, worden niet in de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening of in het Procedure- en werkingsreglement van de Raad voorziene stukken, gegevens en inlichtingen uit de besluitvorming geweerd. Het is derhalve niet aangewezen dat de herstelbevoegde overheid hangende de adviesprocedure voor de Raad uit eigen beweging nog bijkomende stukken, gegevens of inlichtingen aan de Raad bezorgt.
Heeft de herstelbevoegde overheid reeds een adviesaanvraag over een herstelvordering bij de Raad ingediend en dateert het advies van de Raad van ná 1 september 2009, dan kan de herstelbevoegde overheid zich beperken tot een verwijzing naar het destijds overgelegde informatiedossier, mits aanvulling/actualisering zodat voldaan is aan de in het Procedure- en werkingsreglement van de Raad voorziene minimale inhoud van het informatiedossier bij een adviesaanvraag over een opeenvolgende herstelvordering.
In dat geval is de herstelvordering zonder voorwerp geworden. Opdat de Raad niet onnodig advies zou verlenen, wordt aan de herstelbevoegde overheid gevraagd de Raad hiervan op de hoogte te brengen en uitdrukkelijke te bevestigen dat de adviesaanvraag zonder voorwerp is geworden
De mededeling hiervan mag gebeuren per e-mail of via de post.
In het geval de herstelbevoegde overheid bevestigt dat adviesaanvraag zonder voorwerp is geworden, zal de Raad hiervan akte nemen en vaststellen dat er geen aanleiding meer is om nog advies uit te brengen.
Neen. Tenzij de Raad, de voorzitter of de vaste secretaris uitdrukkelijk om de overlegging ervan heeft verzocht, worden niet in de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening of in het Procedure- en werkingsreglement van de Raad voorziene stukken, gegevens en inlichtingen uit de besluitvorming geweerd. Het is derhalve niet zinvol dat de herstelbevoegde overheid hangende de adviesprocedure voor de Raad schriftelijk reageert op een gemotiveerde nota.
Wel kan de herstelbevoegde overheid de plenaire vergadering van de Raad bijwonen om stemadvies te verlenen, zodat mondeling tijdens de vergadering desgevallend kan worden gereageerd op de in de gemotiveerde nota ontwikkelde argumentatie.
Ten slotte is het ook mogelijk dat de herstelbevoegde overheid stukken neerlegt op de vergadering, waaronder een pleit- of replieknota.
Het is evenwel niet mogelijk om zonder op de vergadering zelf aanwezig te zijn, enkel schriftelijk te reageren op de gemotiveerde nota van een vermoedelijke overtreder.
Op de website van de Raad kunt u zich aanmelden via het aanmeldformulier.
De aanmelding is niet verplicht, maar wordt sterk aanbevolen om praktische en organisatorische redenen.
Wie zich heeft aangemeld, krijgt in principe de dag vóór de vergadering via e-mail de agenda van de vergadering met daarop het uur waarop u verwacht wordt. U wordt ook tijdig verwittigd waar precies de vergadering van de Raad plaatsvindt.
De agenda wordt ook steeds uitgehangen in de wachtruimte naast de vergaderzaal.
De zaken worden behandeld in de volgorde van de agenda. U neemt plaats in de wachtruimte. Wanneer uw zaak wordt behandeld, wordt u binnen uitgenodigd door een secretariaatsmedewerker van de Raad.
Een secretariaatsmedewerker geeft eerst toelichting bij het dossier. Hierna krijgt u het woord. U kunt het standpunt van de herstelbevoegde overheid uiteenzetten om vervolgens stemadvies te geven. Indien u zich heeft aangemeld voor meerdere dossiers van de herstelbevoegde overheid, worden de dossiers aaneensluitend besproken.
Daarna neemt de Raad de zaak in beraad en wordt u gevraagd de vergadering te verlaten.
Doorgaans wordt de beslissing dezelfde dag genomen. Na administratieve verwerking wordt de beslissing aan de betrokken herstelbevoegde overheid en aan de belanghebbenden die in de zaak zijn gehoord of aan de personen die bij de Raad op grond van het dossier bekend zijn, toegestuurd.
Neen. In dit geval is er immers geen sprake van een verandering van rechtsingang en dus van een opeenvolgende herstelvordering, vermits de positief geadviseerde herstelvordering niet werd ingediend bij het Openbaar Ministerie. Er moet in dit geval dan ook niet opnieuw advies worden gevraagd aan de Raad.
De Raad kan beslissen belanghebbenden schriftelijk te horen. Belanghebbenden kunnen bv. zijn de vermoedelijke overtreder zelf, een buurman die hinder ondervindt van de overtreding of een lokale belangenvereniging.
De Raad beslist autonoom of iemand schriftelijk wordt gehoord.
U krijgt via een ter post aangetekende postzending een uitnodiging om een gemotiveerde nota in te dienen in het kader van het schriftelijk horen.
Dit betekent dat de Raad u de mogelijkheid biedt uw argumenten schriftelijk uiteen te zetten.
U kunt, maar hoeft niet, van deze mogelijkheid gebruik te maken. De door de Raad gehoorde belanghebbenden ontvangen steeds een afschrift van het advies, ook als zij geen gemotiveerde nota hebben ingediend.
U wordt uitgenodigd per aangetekende brief om een gemotiveerde nota in het kader van het schriftelijk horen in te dienen.
U kunt uiterlijk binnen de acht dagen een gemotiveerde nota indienen. Deze moet worden verstuurd naar de Raad voor de Handhavingsuitvoering op het volgende adres:
Hoge Raad voor de Handhavingsuitvoering
Koning Albert II-laan 15 bus 490
1210 Brussel
De nota moet binnen de acht dagen na de betekening van de beslissing tot schriftelijk horen worden bezorgd aan de Raad. Hoe u die termijn concreet berekent, wordt verderop verduidelijkt in de veel gestelde vragen. Indien u vaste datum wilt geven aan de indiening van uw nota, dit wil zeggen zekerheid wat het tijdstip betreft van de indiening, is het raadzaam dat u uw nota verstuurt met een ter post aangetekende zending. U kunt uw nota ook afgeven tegen ontvangstbewijs op het permanent secretariaat van de Raad. In dat geval kent de indiening van uw nota ook vaste datum, zoals bij een aangetekende zending. Om organisatorische redenen maakt u hiervoor een afspraak met het permanent secretariaat.
U kunt uw nota ook indienen met een gewone postzending of – in digitale vorm – per e-mail. In dat geval heeft de indiening van uw nota geen vaste datum.
U moet een afschrift (kopie) van deze nota bezorgen per aangetekende brief of via afgifte tegen ontvangstbewijs aan de herstelbevoegde overheid die wordt vermeld in de aangetekende brief die u van de Raad hebt gekregen.
U mag stukken voegen bij uw nota. Een afschrift (kopie) van deze stukken moet ook worden verstuurd aan de herstelbevoegde overheid die wordt vermeld in de aangetekende brief die u van de Raad hebt gekregen.
De gemotiveerde nota moet worden ondertekend door de belanghebbende die door de Raad werd uitgenodigd om te worden gehoord of door diens raadsman. Indien uw nota niet ondertekend is, dan kan geen rekening worden gehouden met uw nota.
Belangrijk!
U moet aan de Hoge Raad voor de Handhavingsuitvoering het bewijs van de aangetekende zending of het ontvangstbewijs bezorgen dat staaft dat u een afschrift (kopie) van de nota per aangetekende brief of via afgifte tegen ontvangstbewijs hebt bezorgd aan de herstelbevoegde overheid die het advies vraagt en die wordt vermeld in de aangetekende brief die u van de Raad hebt gekregen. Dit is dus uiteraard niet het ontvangstbewijs van de verzending van de brief aan de Raad!
Indien u dit bewijs niet bezorgt aan de Raad, kan in de regel geen rekening worden gehouden met uw nota.
Indien dit bewijs ontbreekt bij uw nota, kunt u daarvoor een schriftelijke herinnering krijgen.
Let wel: voor de Raad tot zijn besluitvorming komt, moet dit bewijs bezorgd zijn aan de Raad. Ontvangt de Raad dit bewijs pas ná de vergadering, dan kan de Raad beslissen geen rekening te houden met uw nota.
Sinds 2020 is het zo dat de Raad ter zake ook toetst of het recht van verdediging niet in het gedrang komt.
Ter zake kan worden verwezen naar de verslagboeken.
Ja. U mag zich laten bijstaan en vertegenwoordigen door een raadsman naar keuze. Deze persoon kan in uw naam en voor uw rekening een gemotiveerde nota indienen.
Deze raadsman kan een vriend, een familielid, een advocaat, of eender welke andere persoon zijn.
Is uw raadsman advocaat of advocaat-stagiair, dan wordt hij geacht u te vertegenwoordigen en moet hij geen schriftelijke volmacht voorleggen.
Is uw raadsman geen advocaat of advocaat-stagiair (bv. een jurist die niet als advocaat is ingeschreven bij de balie, een architect, een familielid, een vriend, een kennis,…), dan moet hij beschikken over een schriftelijke volmacht van u. Deze door u ondertekende schriftelijke volmacht moet worden gevoegd bij uw nota.
U moet een afschrift (kopie) van uw nota bezorgen per aangetekende brief of via afgifte tegen ontvangstbewijs aan de herstelbevoegde overheid die het advies vraagt en die wordt vermeld in de aangetekende brief die u van de Raad hebt gekregen.
Om te kunnen nagaan of de aangewezen herstelbevoegde overheid wel degelijk een kopie van uw nota ontvangen heeft, moet u aan de Raad het bewijs van de aangetekende zending of het ontvangstbewijs bezorgen dat staaft dat u een afschrift (kopie) van de nota per aangetekende brief of via afgifte tegen ontvangstbewijs hebt bezorgd aan de herstelbevoegde overheid dat het advies vraagt en dat wordt vermeld in de aangetekende brief die u van de Raad hebt gekregen.
Indien dit bewijs ontbreekt bij uw nota, kunt u daarvoor een schriftelijke herinnering krijgen.
U moet dit bewijs dan zo snel mogelijk en uiterlijk vóór de geplande vergadering bezorgen. Ontvangt de Raad het bewijs pas ná de vergadering, dan kan de Raad beslissen geen rekening te houden met uw nota.
Ja, dit bewijs mag achteraf worden toegestuurd, zij het dat dit bewijs wel zo snel mogelijk moet worden bezorgd en uiterlijk vóór de geplande vergadering. Het bewijs van beveiligde zending kan per gewone of per aangetekende brief maar ook per e-mail worden bezorgd.
Belangrijk!
U moet steeds de referte van de Raad vermelden, zodat het voor de secretariaatsmedewerkers duidelijk is bij welke gemotiveerde nota dit bewijs van beveiligde zending hoort. Indien niet kan achterhaald worden bij welke gemotiveerde nota dit bewijs hoort, dan riskeert u dat geen rekening wordt gehouden met uw nota!
Ja. U of uw raadsman kunnen het dossier raadplegen.
Is uw raadsman geen advocaat, dan zal hij een schriftelijke volmacht moeten kunnen voorleggen waarmee hij staaft dat hij voor u optreedt.
Om inzage te nemen van het dossier neemt u of uw raadsman op voorhand telefonisch of via e-mail contact op met het secretariaat:
tel.: 02 553 17 93 of info.hrh@vlaanderen.be
Indien u dit verkiest, zal er u een elektronische link per e-mail worden bezorgd die u toelaat de stukken van het dossier te raadplegen. Om organisatorische redenen verdient dit de voorkeur.
U kunt inzage krijgen van alle stukken van het dossier, behalve van die stukken waarvan geen inzage kan worden verleend door de regelgeving inzake openbaarheid van bestuur. Ter zake kan worden verwezen naar de verslagboeken.
U kunt een (elektronische) kopie krijgen van alle stukken die u mag inzien, met uitzondering van de bouwplannen - tenzij u de betrokken architect of de opdrachtgever bent -, omdat deze auteursrechtelijk beschermd zijn.
De antwoordtermijn van 8 dagen begint te lopen vanaf de derde werkdag (geen zaterdag, zondag of feestdag) na de dag waarop de aangetekende brief van de Raad aan de postdiensten werd overhandigd.
Is de laatste dag van de antwoordtermijn een zaterdag, een zondag, een wettelijke feestdag of een nationale sluitingsdag van de postdiensten, dan wordt de antwoordtermijn verlengd tot de eerstvolgende werkdag.
De nota moet worden verstuurd uiterlijk op de laatste dag van de antwoordtermijn. De Raad houdt in de regel geen rekening met een nota die na afloop van de antwoordtermijn werd verstuurd.
| FICTIEF VOORBEELD 1 | FICTIEF VOORBEELD 2 | FICTIEF VOORBEELD 3 | |
| do | Raad bezorgt brief aan post | ||
| vr | werkdag 1 | Raad bezorgt brief aan post | |
| za | |||
| zo | |||
| ma | werkdag 2 | werkdag 1 | Raad bezorgt brief aan post |
| di | werkdag 3 = eerste dag van de antwoordtermijn | werkdag 2 | werkdag 1 |
| wo | tweede dag van de antwoordtermijn | werkdag 3 = eerste dag van de antwoordtermijn | werkdag 2 |
| do | derde dag van de antwoordtermijn | tweede dag van de antwoordtermijn | werkdag 3 = eerste dag van de antwoordtermijn |
| vr | vierde dag van de antwoordtermijn | derde dag van de antwoordtermijn | tweede dag van de antwoordtermijn |
| za | vijfde dag van de antwoordtermijn | vierde dag van de antwoordtermijn | derde dag van de antwoordtermijn |
| zo | zesde dag van de antwoordtermijn | vijfde dag van de antwoordtermijn | vierde dag van de antwoordtermijn |
| ma | zevende dag van de antwoordtermijn | zesde dag van de antwoordtermijn | vijfde dag van de antwoordtermijn |
| di FEESTDAG | normaal de laatste dag van de antwoordtermijn, maar valt niet op een werkdag: de antwoordtermijn wordt verlengd tot de eerstvolgende werkdag | zevende dag van de antwoordtermijn | zesde dag van de antwoordtermijn |
| wo | achtste dag van de antwoordtermijn = laatste antwoorddatum | achtste dag van de antwoordtermijn = laatste antwoorddatum | zevende dag van de antwoordtermijn |
| do | achtste dag van de antwoordtermijn = laatste antwoorddatum | ||
Laattijdige nota’s worden uit de besluitvorming geweerd, tenzij er sprake is van overmacht of onoverkomelijke dwaling.
De datum waarop de uitnodiging tot horen bij de postdiensten is afgehaald, speelt geen rol, behalve in het geval van overmacht of onoverkomelijke dwaling.
Overmacht betreft een onvoorzienbare en niet afwendbare gebeurtenis, die in casu het indienen van de nota binnen de voorziene termijn van 8 dagen onmogelijk maakt.
Onoverkomelijke dwaling houdt in dat elk redelijk en voorzichtig persoon deze dwaling zou hebben begaan.
In de nota zal een reden van overmacht of onoverkomelijke dwaling moeten worden opgegeven die ertoe heeft geleid dat de nota niet binnen de voorziene termijn van 8 dagen kon worden ingediend. Dit zal alleszins moeten worden gestaafd aan de hand van stukken. De Raad zal dan oordelen of er in voorkomend geval sprake is van overmacht of onoverkomelijke dwaling.
Ter zake kan worden verwezen naar de verslagboeken.
In beginsel niet. Noch de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening, noch het Procedure- en werkingsreglement van de Raad voorzien in het verlenen van uitstel.
Het is de uitdrukkelijke wil van de decreetgever om op korte termijn – dit is binnen de zestig dagen – uitspraak te doen over een voorgelegde adviesaanvraag.
Hieruit volgt dat in beginsel het toekennen van enig uitstel van de mogelijkheid om een gemotiveerde nota in te dienen in het kader van het schriftelijk horen, niet te verzoenen is met de voormelde, door de decreetgever gewilde spoedbehandeling van de voorliggende adviesaanvraag.
Er geldt enkel een uitzondering indien de persoon die werd uitgenodigd om een gemotiveerde nota in te dienen in het kader van het schriftelijk horen, aannemelijk maakt dat hij zich in een toestand van overmacht bevindt gedurende de termijn die hem is toegekend om zijn verweer in te dienen. De Raad zal dan oordelen of er in voorkomend geval sprake is van een dwingende omstandigheid die een uitstel of een verlenging van de termijn van acht dagen noodzaakt.
Ter zake kan worden verwezen naar de verslagboeken.
Neen. De Raad beschikt niet over de bevoegdheid om uitstel van de hersteltermijn te verlenen.
De Raad houdt onder andere geen rekening met de volgende argumenten:
- “Ik zal een regularisatieaanvraag indienen” of “De inbreuk is regulariseerbaar.” Immers, dit belet niet dat er op vandaag nog steeds sprake is van een bouwovertreding en de wederrechtelijke handeling(en) nog steeds strijdig zijn met de vergunningsplicht en/of de bestemmingsvoorschriften.
- “Ik zal de constructie afbreken” of “Ik zal de herstelmaatregel uitvoeren.” Met dergelijke intenties houdt de Raad geen rekening.
- “Ik was het niet. De bouwinbreuk werd begaan door een andere persoon.” Immers, een herstelvordering wordt “in rem” geformuleerd zodat deze argumenten van geen tel zijn in het kader van de adviesprocedure. “In rem” betekent dat de vordering slaat op het goed waarop het bouwmisdrijf rust en dus niet op de persoon. Wie de bouwinbreuk begaan heeft, is van geen belang in het kader van de adviesprocedure bij de Raad.
- Er was geen kwaad opzet” of “Ik ben niet te kwader trouw.” Immers, dit verhindert niet dat er een bouwovertreding werd vastgesteld en dat de wederrechtelijke handeling(en) nog steeds gepaard gaan met de niet-naleving van de vergunningsplicht en/of de bestemmingsvoorschriften.
- “De vergunningverlenende overheid heeft geen goede beoordeling van de goede ruimtelijke ordening gemaakt bij de weigering van een bouwaanvraag of regularisatieaanvraag.” Immers, de beoordeling of de vergunningverlenende overheid haar appreciatiebevoegdheid naar behoren heeft uitgeoefend, komt niet toe aan de Raad.
- “Ik wil uitstel om tegen een latere datum de constructie af te breken.” De hersteltermijn die in de herstelvordering wordt aangegeven, is een verzoek aan de rechter en wordt door de rechter bepaald in het vonnis. De Raad beschikt niet over de bevoegdheid om uitstel van de hersteltermijn te verlenen.
- “De redelijke termijn is overschreden.” Deze beoordeling komt niet toe aan de Raad maar aan de rechter.
- “De feiten zijn verjaard” of “De bouwovertreding is verjaard.” De Raad spreekt zich nooit uit over de strafrechtelijke verjaring van de feiten waarop de herstelmaatregel is geënt. De Raad heeft immers geen inzage in het volledige strafdossier en kan derhalve zelfs niet beoordelen of er sprake is van verjaring. Overigens behoort dit niet tot de essentie van de advisering.
- “De herstelvordering is verjaard”. De Raad doet geen uitspraak over de verjaring van het vorderingsrecht van de herstelbevoegde overheid, aangezien dit niet tot de essentie van de advisering behoort en deze beoordeling toekomt aan de rechter.
- “De feiten zijn nooit gebeurd” of “Er zijn geen inbreuken”. Gelet op de bijzondere bewijswaarde van een proces-verbaal overeenkomstig het toen geldende artikel 6.1.5 (thans artikel 6.2.4) Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening, moet worden aangenomen dat in het kader van de adviesprocedure het onderzoek naar de materialiteit van de feiten niet aan de Raad toekomt. Enkel als het tegendeel wordt bewezen, kunnen de vaststellingen van een proces-verbaal met bijzondere bewijswaarde worden ontkracht.
Ter zake kan worden verwezen naar de verslagboeken.
Neen. De Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening voorziet enkel de mogelijkheid om belanghebbenden schriftelijk te horen.
Neen. Dit is niet voorzien in de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening, noch in het Procedure- en werkingsreglement van de Raad. Enkel de herstelbevoegde overheden hebben de mogelijkheid om de vergadering van de Raad bij te wonen om een stemadvies te verlenen.
Ja. Er zal u een afschrift van het advies worden toegestuurd.
Indien u wenst dat het advies wordt betekend aan uw raadsman, dan zal uit uw gemotiveerde nota moeten blijken dat u woonplaatskeuze doet bij uw raadsman. In geval van woonplaatskeuze, zal het advies worden betekend op het adres waar u woonplaatskeuze doet. U ontvangt zelf geen afschrift meer van het advies op uw adres, dit gaat naar uw raadsman.
Doet u geen woonplaatskeuze, dan ontvangt u zelf op uw eigen adres een afschrift van het advies.
Zonder positief advies van de Raad kan de herstelvordering niet op ontvankelijke wijze worden ingediend bij het Openbaar Ministerie of de burgerlijke rechtbank.
De betrokken herstelbevoegde overheid of een derde-belanghebbende kan tegen de afgifte van een negatief advies door de Hoge Raad voor de Handhavingsuitvoering een gemotiveerd verzoek tot heroverweging indienen.
Let wel: opdat er sprake zou zijn van een verzoek tot heroverweging, moet het voorwerp van de adviesaanvraag hetzelfde zijn; m.a.w. het moet gaan om dezelfde herstelmaatregel en (in substantie) dezelfde feiten als deze die eertijds aan de orde waren.
Wenst de herstelbevoegde overheid na de afgifte van een negatief advies een aangepaste herstelvordering voor advies voor te leggen, waarbij een andere herstelmaatregel wordt beoogd of die (gedeeltelijk) geënt is op andere feiten, dan kan een nieuwe adviesaanvraag worden ingediend.
In dat geval is het dossier afgesloten bij de Hoge Raad en kan de herstelbevoegde overheid, die instaat voor de verdere opvolging, de herstelvordering indienen bij het Openbaar Ministerie of bij de burgerlijke rechtbank.
Een derde-belanghebbende kan tegen de afgifte van een negatief advies door de Hoge Raad voor de Handhavingsuitvoering een gemotiveerd verzoek tot heroverweging indienen.
De vermoedelijke overtreder zelf kan geen beroep doen op de rechtsfiguur van het gemotiveerd verzoek tot heroverweging en dit bij gebreke aan een decretale grondslag ter zake.
In theorie kan de vermoedelijke overtreder tegen een positief advies een willig beroep indienen. De Raad is niet verplicht om dit beroep te beantwoorden. In de regel besluit de Raad om op een willig beroep niet in te gaan. In het geval van een positief advies is het dossier immers afgesloten bij de Hoge Raad en kan de herstelbevoegde overheid, die instaat voor de verdere opvolging, de herstelvordering indienen bij het Openbaar Ministerie of bij de burgerlijke rechtbank.
Bij negatief advies: gemotiveerd verzoek tot heroverweging
Meer info op ‘Gemotiveerde verzoeken tot heroverweging’