Destijds en indertijd zijn allebei correct. Destijds verwijst vaak naar een precies tijdstip of een bepaalde periode in het verleden. Indertijd betekent ‘vroeger’ in het algemeen. In de praktijk wordt dat onderscheid steeds minder vaak gemaakt en zijn het synoniemen.
- Ze was student in de jaren zestig. Destijds / indertijd was Leuven nog een tweetalige universiteit.
- Ik heb indertijd / destijds nog aan judo gedaan.
- Destijds / indertijd gebruikten we een wegenatlas om de route naar onze vakantiebestemming te vinden.