erop na / er op na / eropna*
We schrijven erop aan elkaar en los van na als na deel uitmaakt van een afzonderlijk zinsdeel. Erop is dan een voornaamwoordelijk bijwoord dat we kunnen vervangen door het oorspronkelijke voorzetsel op en een naamwoord.
- Hij lette erop na de wedstrijd. (= hij lette op iets, bijvoorbeeld op zijn gedrag; na hoort bij de wedstrijd)
We schrijven erop ook aan elkaar en los van na in de vaste combinatie erop nahouden. Na is dan het eerste deel van het scheidbaar samengestelde werkwoord nahouden. In die combinatie is erop een voornaamwoordelijk bijwoord dat samen met het werkwoord nahouden een eenheid vormt met een specifieke betekenis (‘hebben’). De spellingen eropna houden* en erop na houden* zijn niet correct.
- Het zijn vreemde ideeën die ze erop nahouden.
- Zou hij vroeger ook die vreemde ideeën erop nagehouden hebben?
- Welke ideeën houdt hij erop na? (= welke ideeën heeft hij?)
De delen van het voornaamwoordelijk bijwoord erop zijn in de combinatie erop nahouden van elkaar gescheiden als er tussen er en op een ander zinsdeel staat. De volgorde met de gesplitste vorm is vaak gebruikelijker dan die met de ongesplitste vorm.
- Hield hij die vreemde ideeën er vroeger op na / vroeger erop na?
Een enkele keer wordt er op na in drie woorden geschreven. Er, op en na zijn dan woorden die tot een verschillend zinsdeel behoren.
- Wie treedt er op na de pauze? (op en treden vormen samen het werkwoord optreden; na hoort bij de pauze)