Pitsen, afpitsen en uitpitsen zijn standaardtaal in België. Pitsen betekent ‘knijpen met de nagels van duim en wijsvinger, hard knijpen’. Standaardtaal in het hele taalgebied zijn knijpen, uitknijpen en afknijpen. De werkwoorden pitsen, afpitsen en uitpitsen wordt vooral in informele taal gebruikt.
- Pits / knijp niet zo in mijn arm, straks heb ik een blauwe plek!
- Op tijd en stond puistjes uitpitsen / uitknijpen hoort bij het leven van menig tiener.
- Je moet de verdorde bloemetjes van de struik afpitsen / afknijpen.
Het woord afpitsen kan ook ‘beknibbelen, minder besteden, verminderen’ betekenen. Standaardtaal in het hele taalgebied is, afhankelijk van de context, afdingen of afpeuteren.
- Het was een dure kast, maar ik heb toch enkele tientallen euro’s van de prijs afgepitst / afgedongen.
- Ik denk dat ik nog wel enkele uren van de reistijd kan afpitsen / afpeuteren.