Afhankelijk van de betekenis wordt plegen anders vervoegd.
Vervoeging in de betekenis ‘zich met iets bezighouden, iets uitoefenen of uitvoeren’:
- Ik pleeg, jij pleegt, wij plegen
- Ik pleegde, hij pleegde, wij pleegden
- Ik heb gepleegd
- De gepleegde feiten.
Vervoeging in de betekenis ‘gewend zijn’:
- Ik pleeg, jij pleegt, wij plegen
- Ik placht, hij placht, wij plachten
In de betekenis ‘gewend zijn, gewoonlijk gebeuren’ is er geen voltooid deelwoord.