voor zich / voor hem / voor haar / voor hen
Als het voorzetsel voor samen met het wederkerend voornaamwoord zich een vaste combinatie vormt met het werkwoord, kan zich niet vervangen worden door de persoonlijke voornaamwoorden hem, haar of hen.
- William probeerde Kate voor zich te winnen met zijn kookkunsten.
Om te achterhalen of het zinsdeel met zich een vaste combinatie vormt met een werkwoord, kunt u zich proberen te vervangen door een zelfstandig naamwoord. Als dat niet mogelijk is, is er sprake van een vaste combinatie. Voor zich winnen is bijvoorbeeld een vaste combinatie, want je kunt niet zeggen William probeerde Kate voor zijn vader te winnen met zijn kookkunsten.
Als het zinsdeel met zich geen vaste combinatie vormt met het werkwoord, kunnen het wederkerend voornaamwoord zich en de persoonlijke voornaamwoorden hem, haar en hen vaak allebei gebruikt worden om naar het onderwerp te verwijzen. Het persoonlijk voornaamwoord hem, haar of hen kan wel dubbelzinnig zijn omdat dat niet alleen naar het onderwerp, maar ook naar iets of iemand anders kan verwijzen.
- Ze zag een man voor zich / haar die stond te roepen.
Voor zich vormt geen vaste combinatie met het werkwoord zien, want je kunt zeggen Ze zag een man voor haar raam die stond te roepen.