Gedaan met laden. U bevindt zich op: EPC NR: Geometrie Gebouweigenschappen voor een EPC NR

EPC NR: Geometrie

Voor het EPC NR worden het energielabel en de bijhorende eisen bepaald op basis van het gemeten energiegebruik. Dit biedt de mogelijkheid om de rekenmethode voor de energiescore te vereenvoudigen, door abstractie te maken van gebouwgeometrie en -gebruik.

In EPB, EPC voor woongebouwen en EPC kNR is het berekende energiegebruik het enige beoordelingscriterium voor het energielabel en het aftoetsen van de eisen. Bij deze methodieken moet u de geometrie van de gebouweenheid dan ook steeds gedetailleerd invoeren. Deze waarheidsgetrouwe invoer vraagt een detailinspectie die vaak erg tijdrovend is.

De werkelijke geometrie van een gebouweenheid wordt niet in detail ingevoerd voor de bepaling van de energiescore. Het EPC NR gebruikt een vereenvoudigd geometrisch model.

Vereenvoudigd geometrisch model

Voor de bepaling van de energiescore wordt elk gebouw herleid tot een vereenvoudigd geometrisch model (blok).

Hieronder vindt u voor enkele gebouwen de werkelijke geometrie en de geometrie die vereenvoudigd verondersteld wordt voor de bepaling van de energiescore. De vormgeving van het werkelijk gebouw (links) wordt vereenvoudigd naar een kubus (rechts).

Gebouw 1 - Open bebouwing

Gebouw 2 - Open bebouwing

Gebouw 3 - Halfopen bebouwing

Het vereenvoudigd model betekent onder andere het volgende.

  • Er wordt gewerkt met een standaardgeometrie voor alle gebouwen, er is geen differentiatie op basis van bestemming van het gebouw.
  • De nodige invoer van gebouwparameters wordt tot een minimum beperkt:
    • bruto vloeroppervlakte van de eenheid
    • aantal bouwlagen
    • oppervlaktefracties van vensters, gevels, daken, vloeren, … (bv. 70% vloer op volle grond, 30% vloer boven kelder). Absolute oppervlaktes van deze delen moet u niet invoeren (en dus ook niet bepalen).
  • Er wordt een totale abstractie gemaakt van het gebouwgebruik:
    • zelfde gebruiksparameters voor alle niet-residentiële eenheden. Er werd gekozen voor het profiel van een kantoor als meest representatief voor niet-residentiële gebouwen
    • geen indeling in functionele delen.

Het resultaat van deze aanpak is een energiescore die louter gebouwafhankelijk is en dus los van de niet-residentiële functie van het gebouw staat. De energiescore beoordeelt uitsluitend de ‘hardware’ van het gebouw.

Naast grote voordelen, zoals een sterke vermindering van invoergegevens, heeft deze vereenvoudigde aanpak ook enkele belangrijke beperkingen, waarmee u als energiedeskundige rekening dient te houden bij de interpretatie en vergelijkbaarheid van de resultaten:

  • Deze manier van invoer van geometrie is anders dan bestaande methodieken waardoor ook een directe vergelijkbaarheid van de berekende energiescores van bv. een EPC kNR en EPC NR niet mogelijk is.
  • De toepassingsmogelijkheden van de rekenmethodiek zijn beperkt. Het is niet mogelijk om de effectiviteit van één renovatiemaatregel t.o.v. een andere te beoordelen via deze methodiek.

Beschermd volume

Het beschermd volume van de gebouweenheid is het volume dat thermisch afgeschermd wordt van de buitenomgeving, de grond en alle aangrenzende ruimten die niet tot een beschermd volume behoren.

Het beschermd volume zelf is dus geen invoerparameter, maar moet wel bepaald worden als basis voor het berekenen van de bruikbare vloeroppervlakte.

In vele gevallen zal het beschermd volume begrensd worden door de contouren van het gebouw. Vaak zal dit dus in één oogopslag kunnen bepaald worden. Ook is ook de aanwezigheid van een isolatielaag een belangrijke factor.

In sommige gevallen, bijvoorbeeld bij gebouwencomplexen of gebouwen met ondergrondse parkeergarages, technische ruimtes op het dak, … is het niet altijd in één oogopslag duidelijk waar de grenzen van het beschermde volume liggen. Ook voor oudere gebouwen, waar nog geen isolatie in daken, vloeren of muren aanwezig zijn, zijn de grenzen van het thermisch beschermde volume niet altijd onmiddellijk duidelijk en is een verdere analyse nodig. Dan dient het stappenplan zoals beschreven in paragraaf II.7.3.3 van het inspectieprotocol(PDF bestand opent in nieuw venster) als richtlijn gebruikt te worden om te bepalen welke ruimten al dan niet deel uitmaken van het beschermd volume.

Ga bij de bepaling van het beschermde volume steeds pragmatisch te werk. Vertrek vanuit het totale volume van de gebouweenheid waarvoor u een EPC opstelt. Bekijk welke ruimtes u op basis van de criteria in de beslissingsboom van het inspectieprotocol kunt uitsluiten, eerder dan te vertrekken vanuit 1 ruimte waarrond het totale beschermde volume stelselmatig wordt opgebouwd.

De grenzen van het beschermde volume zullen die schildelen zijn waarvoor aanbevelingen voor plaatsing van isolatie zullen geformuleerd worden. Stel uzelf de vraag “Waar ligt de gewenste thermische schil? Is het vanuit bouwfysisch standpunt niet logischer/eenvoudiger/goedkoper om deze ruimte mee ‘in te pakken’ dan hier en daar ruimte binnen het gebouw uit te sluiten?”

Bruikbare vloeroppervlakte

De bruikbare vloeroppervlakte is de enige oppervlakte die in m² in de software moet ingevoerd worden. Deze dient om het geometrisch model te bepalen en om het primair energieverbruik per m², zoals vermeld op het certificaat, te bepalen.

De bruikbare vloeroppervlakte is de som van de vloeroppervlakten van alle vloerniveaus (= bouwlagen) binnen het beschermde volume die aan volgende voorwaarden voldoen:

  • vrije hoogte bedraagt minstens 150 cm
  • toegankelijk
  • beloopbaar.

Hieronder vindt u nog enkele bijkomende richtlijnen om de bruikbare vloeroppervlakte te bepalen.

  • De geprojecteerde oppervlakte van de trappen (en eventuele liften) rekent u op elk vloerniveau door. U rekent ze dus mee in de bruikbare vloeroppervlakte.
  • De vloer van een zolderruimte (die wel deel uit maakt van het beschermde volume) maar waarvan op de houten spanten geen beloopbare afwerking is geplaatst (zoals beplating, planken, …) wordt niet als bruikbare vloeroppervlakte mee gerekend.
  • De oppervlakte van vides en schalmgaten groter dan 4 m² worden nooit mee geteld bij de bepaling van de bruikbare vloeroppervlakte. De laagste bouwlaag let nooit vides of schalmgaten. Hier rekent u die oppervlakten dus altijd in.

Vloeroppervlakten met een hoogte lager dan 150 cm, bijvoorbeeld onder een hellend dak, worden niet meegeteld. Op een plan met doorsnede van het dak kunt u meten welk vloergedeelte minstens 150 cm hoog is en dus wel meetelt als vloeroppervlakte.

Aantal bouwlagen

Voor de bepaling van het aantal bouwlagen gaat u steeds uit van het ‘maximaal’ aantal aanwezige bouwlagen, binnen het beschermd volume. Het gelijkvloers wordt hierbij steeds als één bouwlaag meegeteld. Verdiepingen die maar een deel van het grondoppervlak van het gebouw beslaan, telt u ook als volwaardige bouwlagen. Dit kan mogelijk als contra-intuïtief overkomen. Deze aanpak is echter een weloverwogen vereenvoudiging waarbij de balans werd gemaakt tussen enerzijds de eenvoud van de vaststelling en anderzijds de impact van deze vereenvoudiging op de berekende resultaten.