Technische vereisten voor een BACS (Building Automation and Control System)

Volgende energiegebruiken moeten gemonitord worden:

1. Elektriciteit:
   • Afname van het net
   • Injectie in het net
   • Eigen productie
   • Elke elektrische centrale opwekker
2. Aardgas:
   • Afname van het net
   • Indien meerdere aardgasverbruikers, meting per stookplaats
3. Andere brandstof:
   • Meting per stookplaats
4. Warmte:
   • Aftakking per gebouw van het warmtenet

De meters moeten voldoen aan de kwaliteitsvoorwaarden van het EPC NR.

De elektriciteitsmeters dienen minstens op kwartierbasis uitgelezen te worden, de andere meters dienen minstens op uurbasis uitgelezen te worden.

De data moeten minstens voor 5 jaar bewaard worden. De eerste 13 maanden moeten deze gegevens beschikbaar zijn in de granulariteit zoals hierboven beschreven. Nadien mag de data geaggregeerd worden op maandbasis.

Het gebouwautomatisering en –controlesysteem moet communicatie mogelijk maken met verbonden technische bouwsystemen in het gebouw. Het systeem moet bovendien interoperabel zijn met technische bouwsystemen van verschillende technologieën, toestellen en fabrikanten.

Concreet wordt interoperabiliteit geïmplementeerd via twee complementaire mechanismen voor gegevensuitwisseling:

• Gestandaardiseerde protocollen (ISO, EN, …)
• API’s, software of data-uitwisselingsstandaarden die definiëren hoe gegevens worden uitgewisseld.

1. Het energiegebruik moet gevisualiseerd worden per energiedrager en per meter voor verschillende periodes, bijvoorbeeld via grafieken of tabellen.
2. Het bovenstaande moet kunnen vergeleken worden met historische referenties, periodes, targets en andere meters of energiedragers van hetzelfde of andere gebouw(eenhed)en.
3. Er moet per energiemeter minstens één alarm voorzien worden, dat tijds- en/of gebruiksgebonden ingesteld kan worden (bijvoorbeeld ‘s nachts mag het elektriciteitsgebruik niet hoger oplopen dan xx kWh).
4. Er moet een procedure aanwezig zijn om met alarmen om te gaan. Deze procedure moet onder andere vermelden hoe de alarmen worden opgesteld, op welke manier, wanneer en naar wie deze alarmen verstuurd worden en welke acties er ondernomen worden wanneer deze persoon een alarm ontvangt.

1. Rendementsverliezen van technische bouwsystemen opsporen: de goede werking van de technische bouwsystemen moet geëvalueerd kunnen worden. Indien de opwekker zelf beschikt over metingen/diagnostische functies is het voldoende dat deze gegevens uitgelezen worden. Indien niet, dienen er bijkomende systemen/meters geïnstalleerd te worden die rendementsverliezen kunnen opsporen.
2. De technische bouwsystemen regelen zodat deze optimaal kunnen werken.
3. Wanneer er verschillende systemen aanwezig zijn die zorgen voor verwarming en koeling in dezelfde ruimte, dan moet er een regeling aanwezig zijn om energievernietiging te voorkomen.

Het gebouwautomatisering en –controlesysteem moet het eigen gebruik van hernieuwbare energie en/of restwarmte kunnen optimaliseren. Dit kan bijvoorbeeld door te werken met energieopslag en/of load-shifting.

De lichten schakelen automatisch uit wanneer er geen aanwezigheid is gedetecteerd. Het is niet noodzakelijk om deze verlichtingssystemen te koppelen met het gebouwautomatisering en –controlesysteem. De verplichting geldt voor alle ruimtes met uitzondering van technische ruimtes (open definitie) , bergingen en ruimtes waar automatische uitschakeling een veiligheidsrisico vormt.

Er dienen sensoren aanwezig te zijn die de binnenmilieukwaliteit monitoren. Wanneer de sensoren niet gebruikt worden voor sturing dienen deze te beschikken over een indicatielichtje of display die de binnenmilieukwaliteit toont (vb. groene/rode lichtjes op de sensoren). Het is niet noodzakelijk om de IEQ-sensoren te koppelen met het gebouwautomatisering en –controlesysteem.

1. Volgende parameters dienen opgemeten te worden:
   • Temperatuur
   • Relatieve vochtigheid
   • CO₂

     De CO2-meters dienen te voldoen aan de kwaliteitsvoorwaarden zoals bepaald in het KB tot bepaling van de voorwaarden voor het op de markt brengen van draagbare en vervoerbare CO2-meters voor opvolging van de binnenluchtkwaliteit van 7 februari 2024.

2. Er dient minimaal een meting te zijn in elk werklokaal (open definitie) en elke geklimatiseerde ruimte bestemd voor menselijke bezetting, groter dan 15m².
3. Wanneer er sensoren aanwezig zijn met display of een indicatielichtje, dan mogen de getoonde meetwaarden niet ouder zijn dan 5 minuten.
4. Bij sensoren gekoppeld aan het gebouwautomatiserings- en controlesysteem wordt de data per kwartier bijgehouden voor minimaal een periode van 13 maanden.