De lokale en provinciale besturen maken vandaag al gebruik van de keuzemogelijkheden in de bestaande rechtspositieregelingsbesluiten, maar vinden die nog te beperkt (het besluit van de Vlaamse Regering van 7 december 2007 houdende de minimale voorwaarden voor de personeelsformatie, de rechtspositieregeling en het mandaatstelsel van het gemeentepersoneel en het provinciepersoneel en houdende enkele bepalingen betreffende de rechtspositie van de secretaris en de ontvanger van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn (hierna besluit van 7 december 2007) en het besluit van de Vlaamse Regering van 12 november 2010 houdende de minimale voorwaarden voor de personeelsformatie en het mandaatstelsel van het personeel van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn en houdende de minimale voorwaarden voor sommige aspecten van de rechtspositieregeling van bepaalde personeelsgroepen van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn (hierna het besluit van 12 november 2010)). Er is vraag naar meer flexibiliteit met het oog op een eigen invulling op maat van de organisatie en op maat van bepaalde functies. Diverse besturen geven hiernaast ook aan dat er minimale regels moeten zijn om te voorkomen dat grotere en sterkere besturen de beste kandidaten binnenhalen.
In overeenstemming met de vrijheidsgraden die in het regeerakkoord zijn aangekondigd, moet het bestuur ook de mogelijkheid worden geboden om zelf de graden binnen het niveau vast te stellen, rekening houdend met de minimale vereiste dat een bestuur de graden hiërarchisch rangschikt in basisgraden en hogere graden. Deze hiërarchische benadering volgt uit de bepaling in de organieke decreten dat het organogram de organisatiestructuur van de diensten van het bestuur weergeeft, alsook de gezagsverhoudingen en de functies waaraan het lidmaatschap van het managementteam is verbonden (artikel 161 DLB en artikel 73 Provinciedecreet).
Hoewel de dwingende voorschriften voor de personeelsformatie verdwenen zijn uit dit besluit van de Vlaamse Regering, wordt van de besturen nog altijd verwacht dat ze een instrument ontwikkelen om de personeelskost en -evolutie te monitoren.
De indeling in vijf niveaus (of vier als ervoor geopteerd wordt het E-niveau af te schaffen) moet behouden blijven, evenals de koppeling aan de diplomavereiste. Besturen krijgen wel de mogelijkheid om ook ervaring als gelijkwaardig te beschouwen aan een diploma. Dat kan een hulpmiddel zijn in het plaatselijk diversiteitsbeleid, aangezien diploma’s een struikelblok kunnen vormen voor sommige bevolkingsgroepen. Ook mensen die ervaring hebben opgedaan als vrijwilliger of in het kader van een stage, zouden op die manier in aanmerking kunnen komen. Ten slotte biedt dit ook meer mogelijkheden om mensen met ervaring in de private sector aan te trekken die niet over het vereiste diploma beschikken, wat belangrijk is in de huidige “war for talent”.
Ook mensen die niet over een diploma beschikken, maar wel over een geldig ervaringsbewijs (EVC-attest) voor de functie, uitgereikt overeenkomstig de Vlaamse regelgeving over de titels van beroepsbekwaamheid of een specifiek attest van een beroepsopleiding, gevolgd bij een door de Vlaamse Regering erkende instelling voor beroepsopleiding, zoals de VDAB, komen voor aanwerving in aanmerking.
EVC staat voor ‘Erkennen van Verworven Competenties’ en tijdens een EVC-traject kan iemand een praktische proef afleggen, waarbij een erkende beoordelaar nagaat of die persoon beschikt over de vereiste competenties om het beroep uit te oefenen. Wanneer iemand slaagt voor de proef, dan krijgt hij een officieel certificaat dat zijn beroepsbekwaamheid bewijst. Zo’n certificaat is evenveel waard als een diploma. De lijst met functies waarvoor een EVC-attest kan behaald worden, is terug te vinden op de website van de VDAB.
De raad kan bepalen dat evenwaardige ervaring, vermeld in het eerste lid, in aanmerking wordt genomen en bepaalt in dat geval via welke selectietechniek wordt beoordeeld of de kandidaat op het vooropgestelde niveau kan functioneren.
Een loutere CV-screening volstaat niet.
Uiteraard moeten hierbij ook steeds het gelijkheidsbeginsel, de andere algemene beginselen van behoorlijk bestuur en de motiveringsplicht gerespecteerd worden.
De huidige lijst van erkende diploma’s of getuigschriften werd vastgesteld met het ministerieel besluit van 19 februari 2013 tot vaststelling van de lijst van erkende diploma’s of getuigschriften per niveau ter uitvoering van artikel 11, § 2, tweede lid, van het besluit van 7 december 2007. Die lijst is vrijwel identiek aan die welke geldt voor het personeel van de Vlaamse overheid en is een compilatie van erkende diploma’s, gebaseerd op de onderwijswetgeving. De huidige lijst zelf bevat geen normatieve bepalingen. Die wordt dan ook regelmatig ingehaald door nieuwe onderwijswetgeving, waarbij nieuwe soorten diploma’s erkend worden, en moet dus regelmatig geactualiseerd worden. Aangezien er een grote uniformiteit is tussen de plaatselijke rechtspositieregeling en die van de Vlaamse overheid, wordt daarom voortaan voor de diplomavereisten verwezen naar het Vlaams Personeelsstatuut van 13 januari 2006. Op die manier zijn de diplomavereisten altijd up-to-date.
Bij vragen over de waarde van door sollicitanten voorgelegde binnenlandse diploma’s moet het lokaal bestuur zich wenden tot het departement Onderwijs en Vorming. Zie hiervoor de volgende linken:
Diploma’s en getuigschriften | Vlaanderen.be(opent in nieuw venster)
Getuigschriften, diploma’s en certificaten in het basis- en secundair onderwijs (vlaanderen.be)(opent in nieuw venster)
Getuigschriften, diploma’s en certificaten - voor cursisten (vlaanderen.be) – voor het volwassenenonderwijs
Thema’s A-Z: Diploma - erkenning, gelijkwaardigheid diploma (vlaanderen.be) (opent in nieuw venster)
Het NARIC is bevoegd voor de erkenning van buitenlandse diploma’s en voor toelichting hierover. U kan hiervoor terecht op de volgende link:
NARIC-Vlaanderen | NARIC-Vlaanderen (naricvlaanderen.be) (opent in nieuw venster)
Waar voorheen de diplomavereisten voor de maatschappelijk werker, bevoegd voor het sociaal onderzoek, vastgesteld werden in artikel 5 van het koninklijk besluit van 11 juli 2002 houdende het algemeen reglement betreffende het recht op maatschappelijke integratie, is dit een gewestelijke bevoegdheid geworden, aangezien het Vlaamse Gewest ondertussen bevoegd is om de diplomavereisten voor het lokaal personeel vast te stellen.
Op 11 januari 2024 stelde de minister bevoegd voor binnenlands bestuur, na advies van de onderwijsinstellingen (VLIR, VLHORA, ...), de diplomavereisten vast voor deze maatschappelijk werker. Dit ministerieel besluit trad in werking op 19 februari 2024 en bepaalt dat volgende diploma’s in aanmerking komen voor de functie van maatschappelijk werker, bevoegd voor het sociaal onderzoek:
- het diploma van master in het sociaal werk;
- het diploma van master in het sociaal werk en sociaal beleid;
- het diploma van master in de pedagogische wetenschappen, afstudeerrichting orthopedagogiek;
- het diploma van master in de agogische wetenschappen;
- het diploma van bachelor in het sociaal-agogisch werk met de titel van maatschappelijk assistent, of een daarmee gelijkgesteld diploma;
- het diploma van bachelor orthopedagogie;
- het diploma van bachelor sociale re-adaptatiewetenschappen;
- het diploma van bachelor gezinswetenschappen.
Ook de volgende (oude) diploma’s komen nog in aanmerking:
- het diploma van bachelor in de verpleegkunde, afstudeerrichting sociale verpleegkunde, of een daarmee gelijkgesteld diploma;
- het diploma van bachelor in de sociale gezondheidszorg, of een daarmee gelijkgesteld diploma;
- het diploma van maatschappelijk assistent, afgeleverd in het sociaal hoger onderwijs van het korte type of het hoger onderwijs van één cyclus studiegebied sociaal agogisch werk, of de buitenlandse diploma’s die gelijkwaardig zijn verklaard met een diploma van maatschappelijk assistent;
- het diploma van gegradueerde verpleger, gespecialiseerd in gemeenschapsgezondheid;
- het diploma van sociaal verpleegkunde met de titel van gegradueerde in de sociale verpleegkunde, dat behoort tot het vroegere paramedische hoger onderwijs van het korte type.
Dit ministerieel besluit is rechtstreeks uitvoerbaar en dwingend dus de raad moet hier geen beslissing over nemen. De lokale rechtspositieregeling moet hierop wel aangepast worden.