Bestuurder en chauffeur zijn allebei correct in de betekenis ‘persoon die een voertuig bestuurt’. Een formeler woord is automobilist.
- Jonge bestuurders / chauffeurs moeten een hoge verzekeringspremie betalen.
- De bestuurder / chauffeur / automobilist verloor de controle over het stuur en belandde in het kanaal.
- Het ongeluk werd veroorzaakt door een vrachtwagenbestuurder / vrachtwagenchauffeur.
In de betekenis ‘persoon die professioneel een auto, bus, vrachtwagen enzovoort bestuurt’ wordt doorgaans chauffeur gebruikt.
- De chauffeur van de premier gaat volgende week met pensioen.
- Het droomberoep van mijn broer is vrachtwagenchauffeur.
Als iemand door een groep is aangewezen als bestuurder of als iemands rijvaardigheid wordt beoordeeld, wordt ook alleen het woord chauffeur gebruikt.
- Wie wil er vanavond chauffeur zijn?
- Mijn moeder is een uitstekende chauffeur.