Gedaan met laden. U bevindt zich op: deken: het deken / de deken Taaladviezen
deken: het deken / de deken
Zowel het deken als de deken is correct in de betekenis ‘grote lap stof waarmee men zich bedekt tegen de kou'. In België wordt meestal het deken gebruikt, in Nederland bijna uitsluitend de deken. U kunt uw taalgevoel volgen, maar pas uw keuze wel consequent toe.
- Als u het deken zegt, zegt u ook dit/dat deken, elk deken, ons deken en krijgt een bijvoeglijk naamwoord geen buigings-e na bijvoorbeeld een en elk: een warm deken, elk warm deken, warm deken.
- Als u de deken zegt, zegt u ook die/deze deken, elke deken, onze deken en krijgt een bijvoeglijk naamwoord altijd een buigings-e: de warme deken, een warme deken, warme deken.