Het eerst en het eerste zijn allebei correct in zinnen waarin het eerst(e) een afzonderlijk zinsdeel is. Eerst(e) is dan geen bepaling bij een zelfstandig of bijvoeglijk naamwoord, zoals in het eerste woord en het eerst bezochte land. Het eerst komt meer voor in geschreven taal, het eerste in gesproken taal.
- Deze kandidaat-huurder was het eerst / het eerste.
- Zij zijn het eerst / het eerste aangekomen.
Ook eerst (zonder het) kan gebruikt worden in de betekenis ‘het eerst(e)’.
- Deze kandidaat-huurder was eerst.
- Zij zijn eerst aangekomen.