Gedaan met laden. U bevindt zich op: pasgetrouwd / pas getrouwd Taaladviezen

pasgetrouwd / pas getrouwd

Als pasgetrouwd bij een zelfstandig naamwoord staat, is pasgetrouwd de correcte spelling. Combinaties van pas met een voltooid deelwoord schrijven we aan elkaar als ze als bijvoeglijk naamwoord gebruikt worden en als we maar één hoofdklemtoon horen: een pasgetrouwd koppel.

  • Het pasgetrouwde koppel vertrok meteen op huwelijksreis.

We schrijven de combinatie doorgaans niet aan elkaar als ze in een zin staat met een persoonsvorm van het werkwoord zijn. We horen dan een klemtoon op beide woorden.

  • Het koppel is pas getrouwd en heeft al een huis gekocht.

Vergelijkbare gevallen zijn pasbenoemd / pas benoemd, pasgeboren / pas geboren, pasgehuwd / pas gehuwd, pasgestorven / pas gestorven en pasgeverfd / pas geverfd.