De spelling van te()kort is afhankelijk van de betekenis.
Te kort, in twee woorden, heeft de letterlijke betekenis ‘korter dan gewenst’. Te kort kan ook de betekenis ‘te weinig’ hebben in de combinaties te kort zijn en te kort hebben. Kort is in die gevallen een bijvoeglijk naamwoord. Het tegengestelde van te kort is te lang of te veel.
- Volgens sommigen is de opleiding voor politieagenten te kort.
- Ze vindt die rok te kort.
- Er zijn spoedartsen te kort in Vlaanderen.
- We hebben spoedartsen te kort in Vlaanderen.
Tekort, aaneengeschreven, is een zelfstandig naamwoord met als betekenis ‘hoeveelheid die ontbreekt, nadelig saldo’. U kunt er een lidwoord voor zetten: een tekort, het tekort. Het tegengestelde van het tekort is het teveel.
- Er is ook een groot tekort aan huisartsen.
- Het leger werd ingezet om het tekort aan politieagenten aan te vullen.
De werkwoordelijke combinaties tekortdoen, tekortkomen en tekortschieten schrijven we aan elkaar. Ze worden opgevat als scheidbaar samengestelde werkwoorden.
- Kathan heeft Julie destijds tekortgedaan, maar hij wil zich graag verontschuldigen.
- We zullen ervoor zorgen dat Arne niets tekortkomt.
- We kwamen handen tekort om al het werk gedaan te krijgen.
- Astrid heeft niet tekortgeschoten, we zijn heel tevreden over haar werk.