De woorden uitbater en exploitant zijn standaardtaal in het hele taalgebied. Beide woorden hebben de betekenis ‘persoon die een zaak winstgevend probeert te maken’. Uitbater wordt vaker in België dan in Nederland gebruikt.
- De nieuwe uitbater / exploitant van de lokale garage is de kleinzoon van de oprichter.
- Alle restaurants en cafés in het dorp hebben dezelfde uitbater / exploitant.
- Mijn vriendin is uitbater / exploitant van een voedingswinkel die gespecialiseerd is in Italiaanse producten.