Gedaan met laden. U bevindt zich op: ze / zij Taaladviezen

ze / zij

Bij verwijzing naar personen kunnen we voor het onderwerp van een zin zowel ze als zij gebruiken. Dat kan als we willen verwijzen naar een vrouwelijke persoon of naar een woord in het meervoud. Het is aan te bevelen om bij zulke verwijzingen zo veel mogelijk de gereduceerde vorm ze te gebruiken. Overmatig gebruik van de volle vorm zij maakt zowel gesproken als geschreven taal onnatuurlijk.

  • (de lerares) Ze (zij) kwam gisteren in de klas.
  • (de leraren/de leraressen) Ze (zij) kwamen gisteren in de klas.
  • (die mensen) Ze (zij) komen elke week op bezoek.

Als het persoonlijk voornaamwoord klemtoon moet krijgen, bijvoorbeeld om een contrast uit te drukken, is alleen zij mogelijk.

  • Komt zíj nu in de klas, of komt er toch iemand anders?
  • Niet hij maar zij neemt deel aan de wedstrijd.

Bij verwijzing naar niet-personen kunnen we voor het onderwerp ze gebruiken. Dat kan als we willen verwijzen naar een vrouwelijk woord in het enkelvoud of naar een woord in het meervoud. Ook het voornaamwoord die is mogelijk. Vooral in geschreven taal komt ook verwijzing met de volle vorm zij voor, maar dat is niet aan te raden, omdat de uitspraak [zij] die daarmee wordt opgeroepen, erg nadrukkelijk en onnatuurlijk is.