Vervoeging van het werkwoord zijn:
- ik ben, jij/u bent, hij is, wij zijn
bij inversie: ben ik, ben jij, bent u, is hij, wie is je broer - gebiedende wijs: wees er vlug bij
- ik was, jij/u was, hij was, wij waren
- ik ben geweest
Vervoeging van het werkwoord zijn: