In 2021 was 14,6% van de 25- tot 64-jarigen laaggeschoold, 38,7% middengeschoold en 46,7% hooggeschoold. Laaggeschoolden zijn personen zonder een einddiploma van het secundair onderwijs. Middengeschoolden hebben het secundair onderwijs of het postsecundair niet-hoger onderwijs met succes afgewerkt. Hooggeschoolden beschikken over een diploma hoger onderwijs.
Evolutie in (interactieve) grafiek
Het aandeel laaggeschoolden daalde tussen 1999 en 2022 van 42,3% naar 14,6%. Een omgekeerde evolutie is er bij de middengeschoolden en de hooggeschoolden: in vergelijking met 1999 zijn de aandelen midden- en hooggeschoolden duidelijk gestegen, respectievelijk van 32,5% naar 38,7% en van 25,2% naar 46,7%.
Vrouwen zijn gemiddeld hoger geschoold dan mannen. In 2022 was 51,3% van de vrouwen hooggeschoold tegenover 40,9% van de mannen. Daartegenover staat dat 16,7% van de mannen laaggeschoold is en 14,1% van de vrouwen.
Hoe jonger de bevolking is, hoe hoger ze geschoold is. Zowel bij de 25- tot 34-jarigen (53,5%) als bij de 35- tot 44-jarigen (50,4%) was in 2022 ongeveer de helft hooggeschoold. Bij de 45- tot 54-jarigen was dat 46,2% en bij de 55- tot 64-jarigen 37,1%. In die laatste leeftijdsgroep was 23% laaggeschoold. Bij de jongere leeftijdsgroepen ligt dat aandeel duidelijk lager (rond 9,6%).
Werkenden zijn vaker hooggeschoold, niet-beroepsactieven vaker laaggeschoold. 48,4% van de werkenden tussen 25 en 64 jaar was in 2022 hooggeschoold. Bij de personen die werkloos zijn, was 33,5% hooggeschoold. Bij de niet-beroepsactieven (mensen die niet werken en die ook niet actief op zoek zijn naar een job) was dat 22,8%.
Omgekeerd was bij de werkenden 12,2% laaggeschoold. Bij de werklozen was dat 23,6% en bij de niet-beroepsactieven 36,3%.
De data zijn afkomstig van Steunpunt Werk(opent in nieuw venster) en Statistiek Vlaanderen.