Gedaan met laden. U bevindt zich op: Bevolking naar onderwijsniveau (scholingsgraad) Onderwijs en vorming

Bevolking naar onderwijsniveau (scholingsgraad)

Gepubliceerd op 20 juni 2025 • Volgende update: mei 2026

In 2024 was 15,1% van de 25- tot 64-jarigen kortgeschoold, 39,7% middengeschoold en 45,3% hooggeschoold. Kortgeschoolden zijn personen zonder een einddiploma van het secundair onderwijs. Middengeschoolden hebben het secundair onderwijs of het post-secundair niet-hoger onderwijs met succes afgewerkt. Hooggeschoolden beschikken over een diploma hoger onderwijs.

Het aandeel kortgeschoolden daalde tussen 1999 en 2024 van 42,3% naar 15,1%. Een omgekeerde evolutie was er bij de middengeschoolden en de hooggeschoolden: in vergelijking met 1999 zijn de aandelen midden- en hooggeschoolden duidelijk gestegen (respectievelijk van 32,5% naar 39,7% en van 25,2% naar 45,3%). Het aandeel hooggeschoolden is het sterkst gestegen.

Vrouwen, werkenden en 25- tot 34-jarigen vaker hooggeschoold

Vrouwen zijn vaker hoger geschoold dan mannen. In 2024 was 49,7% van de vrouwen hooggeschoold tegenover 40,9% van de mannen. Daartegenover staat dat 16,2% van de mannen en 13,9% van de vrouwen kortgeschoold zijn.

Zowel bij 25- tot 34-jarigen (52,4%) als bij 35- tot 54-jarigen (46,8%) was in 2024 ongeveer de helft hooggeschoold. Bij 55- tot 64-jarigen was 36,0% hooggeschoold. In die laatste leeftijdsgroep was 22,6% kortgeschoold. Bij 25- tot 34-jarigen (10,4%) en 35- tot 54-jarigen (13,2%) ligt het aandeel kortgeschoolden duidelijk lager.

51,0% van de werkenden tussen 25 en 64 jaar was in 2024 hooggeschoold. Bij de personen die werkloos zijn, was 33,1% hooggeschoold. Bij de niet-beroepsactieven (mensen die niet werken en die ook niet actief op zoek zijn naar een job) was 21,1% hooggeschoold. Omgekeerd was bij de werkenden 10,1% kortgeschoold. Bij de werklozen was dat 19,9% en bij de niet-beroepsactieven 36,7%.

Personen die geen hinder ervaren tijdens hun dagelijkse activiteiten wegens een handicap of langdurig gezondheidsprobleem zijn vaker hoger geschoold dan personen met hinder. In 2024 was 46,4% van de personen zonder hinder hooggeschoold tegenover 25,3% bij personen met hinder. Bij personen zonder hinder was 13,8% kortgeschoold tegenover 31,1% bij personen met hinder.

In 2024 was ten slotte 47,4% van de personen geboren in België hooggeschoold. Bij personen geboren in een ander land van de Europese Unie (EU27) lag dat aandeel lager (38,4%). Bij personen geboren buiten de EU was dat 34,7%. Omgekeerd lag het aandeel kortgeschoolden bij personen geboren buiten de EU (34,8%) duidelijk hoger dan bij personen geboren in België (11,7%) of in een ander EU-land (22,0%).

Meer hooggeschoolden in Vlaams Gewest dan gemiddeld in Europese Unie

Het aandeel hooggeschoolden in het Vlaamse Gewest (45,3%) lag in 2024 tussen het aandeel van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest (53,7%) en het Waalse Gewest (41,4%) in. In België in zijn geheel ging het om 45,0%.

In de Europese Unie (EU27) was in 2024 gemiddeld iets meer dan 1 op de 3 inwoners hooggeschoold (36,1%). In het Vlaamse Gewest lag dat aandeel hoger. Er zijn op dit vlak grote verschillen tussen de EU-landen. In Ierland is ruim de helft van de bevolking (56,6%) hooggeschoold. In Roemenië ligt dat aandeel op 19,2%.