Gedaan met laden. U bevindt zich op: De positie van kwetsbare groepen op de Vlaamse arbeidsmarkt – Trendrapport 2021 Nieuwsberichten van het kennisplatform

De positie van kwetsbare groepen op de Vlaamse arbeidsmarkt – Trendrapport 2021

Blogbericht
30 december 2021

Hoe is het gesteld met de positie van verschillende kwetsbare groepen op de Vlaamse arbeidsmarkt? Het Trendrapport ‘kwetsbare groepen op de Vlaamse arbeidsmarkt’ brengt het in kaart aan de hand van hun werkzaamheidsgraad, werkloosheidsgraad, transities van werkloosheid naar werk en hun opleidingsdeelname. 

Trendrapport

In dit artikel leest u een samenvatting van de tweede editie van het Trendrapport, een samenwerking tussen het Departement Werk en Sociale Economie en het Steunpunt Werk. In de vorige editie werden de cijfers tot en met 2019 bekeken. In dit rapport wordt ook het jaar 2020 besproken, en brengen we de effecten van de COVID-19-crisis in kaart. Het scherpe herstel van 2021 wordt nog niet geschetst. In dit artikel krijgt u een zicht op:

  • personen met een migratieachtergrond
  • jongeren
  • NEET-jongeren
  • 55-plussers
  • kortgeschoolden en
  • personen met een arbeidshandicap
  • het arbeidspotentieel bij niet-beroepsactieven
  • de analyse naar huishoudpositie (nieuw in deze editie van het Trendrapport), met focus op de impact van de gezinssituatie op arbeidsdeelname, en de verschillen tussen mannen en vrouwen daarin.

Het rapport werd opgemaakt in samenwerking tussen het Departement Werk en Sociale Economie en het Steunpunt Werk.

    Coronacrisis

    De coronacrisis trof sommige groepen op de arbeidsmarkt meer dan andere groepen. De Vlaamse werkzaamheidsgraad voor 20-64-jarigen daalde met 0,8 procentpunt naar 74,7% in 2020. Bij de personen met een migratieachtergrond en de jongeren daalde de werkzaamheidsgraad meer dan gemiddeld, met een afname van respectievelijk 2,8 en 4,2 procentpunten ten opzichte van 2019. Bovendien vormde in deze twee bevolkingsgroepen het coronavirus ook vaker de reden achter een afwezigheid op het werk. De coronacrisis lijkt de ongelijkheid op de arbeidsmarkt vergroot te hebben. Enkele groepen die het in normale tijden moeilijker hebben op de arbeidsmarkt, zoals de personen met een migratieachtergrond, voelden de impact van de coronacrisis ook meer. Andere kwetsbare groepen waren crisisbestendiger: bij de 55-plussers bijvoorbeeld nam de werkzaamheidsgraad zelfs licht toe in 2020.

    Personen met een migratieachtergrond

    Het aandeel personen geboren buiten de EU-28 in Vlaanderen is sinds 2016 vrij stabiel gebleven. Tijdens de coronacrisis daalde de werkzaamheidsgraad bij personen met een migratieachtergrond meer dan gemiddeld, met een afname van 2,8 procentpunten ten opzichte van 2019. Deze daling doet een deel van de vooruitgang in dit cijfer uit de periode 2016-2019 teniet. De tewerkstelling van personen met een migratieachtergrond is conjunctuurgevoeliger. Deze groep werkt ook vaker in de horeca, een sector die bijzonder te lijden had onder de coronacrisis.

    Het aandeel niet-beroepsactieven is hoger dan gemiddeld bij personen met een migratieachtergrond, maar het is vooral de werkloosheidsgraad die uitzonderlijk hoog is bij deze groep. In 2020 was de werkloosheidsgraad van personen geboren buiten de EU ruim 3× hoger dan bij personen geboren in België. Veel niet-werkende personen geboren buiten de EU zijn dus actief op zoek naar werk. De uitstroom naar werk vanuit werkloosheid is lager dan gemiddeld, maar minder dramatisch dan sommige van de andere groepen die in dit rapport worden besproken. Personen geboren buiten de EU zijn echter oververtegenwoordigd in tijdelijk werk, waardoor ze vaker periodes van werk afwisselen met periodes van werkloosheid, en gevoeliger zijn voor conjunctuurschommelingen. Personen geboren buiten de EU-28 nemen bovendien minder vaak deel aan opleiding dan personen geboren in België of in een EU-28-land.

    Jongeren (15 - 24 jaar)

    In 2020 steeg het aantal jongeren tussen 15 en 24 jaar voor de eerste keer sinds 2012. In tijden van nijpende arbeidsmarktkrapte is dat goed nieuws. Het aandeel van deze jongeren dat aan het werk is, ging de afgelopen jaren eveneens in stijgende lijn, maar de Covid-crisis zorgt voor een dip in 2020. Slechts 29,2% van de 15- tot 24-jarigen was aan het werk, ten opzichte van 33,4% in 2019. Ook jongeren zijn vaker aan het werk in coronagevoelige sectoren, zoals de horeca, wat waarschijnlijk een rol speelt in de afname van de werkzaamheidsgraad. De Covid-crisis zorgde voor een forse daling van het aantal vacatures en aanwervingen, wat veel schoolgaande jongeren deed besluiten om de overstap naar de arbeidsmarkt nog even uit te stellen. Het aantal schoolverlaters daalde met -4,5%, maar toont een zorgwekkend contrast tussen beroepsactieve en niet-beroepsactieve schoolverlaters. Het aantal schoolverlaters dat aan het werk was of werkzoekend was, daalde in 2020 met respectievelijk -15,8% en -23,1% ten opzichte van 2019, terwijl het aantal niet-beroepsactieve schoolverlaters toenam met +20,1%.

    NEET-jongeren

    De NEET-jongeren (jongeren die niet werken en geen opleiding volgen) zijn een zeer heterogene groep qua samenstelling. In vergelijking met 2019 vinden we bij de NEET tussen 15 en 24 jaar in 2020 iets meer mannen en personen met een arbeidshandicap terug en minder personen geboren buiten de EU-28. Die laatste twee blijven wel oververtegenwoordigd in de NEET-groep in vergelijking met de totale jongerenpopulatie. Sinds 2013 is er een dalende tendens bezig en ook in 2020 neemt de NEET-ratio lichtjes verder af, van 7,5% in 2019 naar 7,3% in 2020. In tegenstelling tot bij de financieel-economische crisis van 2008, stellen we dus geen stijging vast tijdens het eerste jaar van de COVID-19-pandemie op het aantal en aandeel NEET-jongeren.

    Die conjunctuurgevoeligheid komt wel terug bij de oudere leeftijdscategorie, van 25 tot 29 jaar. Daar neemt de NEET-ratio toe met 1 procentpunt in 2020. Verder concluderen we net zoals in het vorige Trendrapport dat heel wat jongeren een behoorlijke afstand tot de arbeidsmarkt hebben: bijna de helft heeft geen arbeidswens en 20,5% wou wel werken maar was niet actief op zoek naar werk. Er zijn verhoudingsgewijs wel iets meer werklozen ten opzichte van 2019. Dat kan te verklaren zijn doordat NEET-jongeren als ze werk vinden vaak als uitzendkracht aan de slag gaan, en het net de uitzendsector is die sterk te lijden had onder de COVID-19-pandemie met meer werkloosheid in die sector tot gevolg en zo ook onder de NEET.

    Geen enkele andere bevolkingsgroep boekte de afgelopen jaren zoveel vooruitgang op vlak van werkzaamheid als de 55-plussers. Zelfs de COVID-19-pandemie kon de werkzaamheidsgroei bij de 55-plussers niet stuiten. Ondanks deze progressie, slaagt Vlaanderen er nog niet in om zich te meten met heel wat landen binnen Europa. De progressiemarge blijft dan ook groot. In 2020 ligt de werkzaamheidsgraad bij 55-plussers nog steeds 29,9 procentpunten lager dan bij de 25- tot 54-jarigen.

    Vooral vanaf 58 jaar merken we een sterke afname in de Vlaamse arbeidsdeelname. De crisisbestendigheid van de 55-plussers blijkt ook uit de werkloosheidsgraad: deze bleef op een stabiel laag niveau van 2,8%. Maar ook hier blijven pijnpunten aanwezig. Zo stromen 55-plussers die in werkloosheid terechtkomen nog altijd veel minder door naar werk, zeker indien ze al langere tijd werkloos zijn. Bovendien blijven 55-plussers achterophinken qua opleidingsdeelname. In de afgelopen elf jaar werd de generatiekloof op dit vlak amper gedicht.

    Kortgeschoolden

    Tussen 2008 en 2020 daalde het aandeel kortgeschoolden in de Vlaamse bevolking op beroepsactieve leeftijd van 28,4% naar 17,7%, een forse daling van ongeveer 340 000 personen. Gedurende deze periode bleef de werkzaamheidsgraad van kortgeschoolden maar net boven de 50%. De werkzaamheidsgraden van vrouwen en 55+’ers zijn in het algemeen lager, maar deze kloven zijn nog meer uitgesproken bij kortgeschoolden. Kortgeschoolden hebben bovendien vaker een tijdelijk contract, werken vaker in de uitzendsector en hun tijdelijke contracten zijn vaker korter dan een maand. Hun arbeidsmarktsituatie is dus vaker precairder dan die van middengeschoolden en hooggeschoolden.

    Het risico op langdurige werkloosheid is daarnaast hoger voor kortgeschoolden. In 2020 was bijna 4 op 10 (39,2%) van de kortgeschoolde werklozen langdurig werkloos ten opzichte van 22,1% van de hooggeschoolde werklozen. Ook stromen kortgeschoolden die in de werkloosheid komen minder vaak door naar werk dan middengeschoolden en hooggeschoolden en steeg het aandeel kortgeschoolden dat niet-beroepsactief werd in 2020. Kortgeschoolden nemen bovendien veel minder vaak deel aan opleiding: 8,4% in 2020, ten opzichte van 16,5% van middengeschoolden en 31,1% van hooggeschoolden.

    Personen met een arbeidshandicap

    596 000 Vlamingen, wat overeenkomt met 14,3% van de bevolking tussen 15 en 64 jaar, ondervinden hinder bij het werken of in hun dagelijks leven door een handicap of een langdurig gezondheidsprobleem. Hun aandeel in de bevolking is een stuk groter dan 10 jaar geleden, maar dit cijfer stabiliseert wel de laatste jaren. Binnen deze groep zien we een sterke oververtegenwoordiging van onder meer 55-plussers en kortgeschoolden. In 2020 was 46,0% aan het werk (bij de groep 20-64-jarigen).

    Dit is lichtjes hoger dan in 2019. De werkzaamheidsgraad van deze groep lijkt dus niet uitgesproken conjunctuurgevoelig. We zien dan ook dat 94,4% van hen een vast contract heeft, wat iets meer is dan in de populatie zonder hinder. De kloof tussen wie wel en wie geen hinder ondervindt blijft, met 34,2 procentpunt, wel erg groot. Ook de kloof tussen wie in erge en wie in beperkte mate hinder ondervindt is groot, met 30,8 procentpunt.

    Arbeidsreserve

    In 2020 bedraagt de Vlaamse werkloosheidsgraad 3,5%, een stijging van 0,3 procentpunten ten opzichte van 2019. Dankzij een aantal beschermende maatregelen blijft de impact van de Corona-crisis op de Vlaamse arbeidsmarkt voorlopig binnen de perken en heerst er nog steeds een uiterst krappe arbeidsmarkt. Om tegemoet te komen aan de arbeidsvraag zit er naast de werklozen ook nog heel wat arbeidspotentieel verscholen bij niet-beroepsactieven. We leggen in dit rapport de focus op de zoekende of beschikbare niet-beroepsactieven, de inzetbare niet-beroepsactieven en de huisvrouwen of -mannen omwille van andere redenen dan te dure (kinder)opvang.

    In deze groepen vinden we bovengemiddeld veel vrouwen, kortgeschoolden, personen geboren buiten de EU-28 en personen met een arbeidshandicap terug. Meer dan de helft van deze groep is gekend bij VDAB of RVA waardoor hun band met de arbeidsmarkt nog niet helemaal verbroken is. Indien we erin slagen om de groepen die het dichtst bij de arbeidsmarkt staan (werklozen, de zoekende of beschikbare niet-beroepsactieven en de inzetbare niet-beroepsactieven) aan de slag te krijgen bovenop de werkende populatie van 2020, dan zou de werkzaamheidsgraad 5,7 procentpunten hoger liggen (80,4%).

    Vlaanderen zou hiermee in één klap de aansluiting vinden met de Europese toplanden op vlak van werkzaamheidsgraad en tegelijkertijd wordt de werkzaamheidsdoelstelling van 80% behaald. Om dit potentieel effectief te benutten, moet uiteraard ook de arbeidsvraag voldoende aantrekken. We constateren op dit vlak al een sterk aanzwengelende vacaturemarkt, en toenemende personeelstekorten in een aantal sectoren zoals onderwijs, IT en gezondheidszorg. Daarnaast zorgt de sterke uitstroom van 55-plussers voor een toenemende vraag naar arbeid de komende jaren. De projecties van het Steunpunt Werk wijzen op gemiddeld 77 000 vervangingsvacatures per jaar voor het komende decennium door uitstroom van 55-plussers uit de arbeidsmarkt.

    Een brede benadering van het arbeidspotentieel speelt zo een belangrijke rol in het helpen beantwoorden van deze toenemende arbeidsvraag en de krapte op de arbeidsmarkt. Wanneer we de mogelijke werkzaamheidsgroei opspitsen naar een aantal socio-demografische kenmerken, merken we op dat er vooral bij de meest kwetsbare groepen op de arbeidsmarkt veel progressiemarge is. Deze groepen hebben een lagere werkzaamheidgraad dan gemiddeld, maar doordat ze oververtegenwoordigd zijn in de potentiële arbeidsreserve is er nog veel groei mogelijk.

    Huishoudpositie

    De analyse naar huishoudpositie is een nieuwe toevoeging aan de tweede editie van het Trendrapport ‘Kwetsbare groepen op de Vlaamse arbeidsmarkt’. In dit hoofdstuk bespreken we de verdeling naar socio-demografische kenmerken, de werkzaamheidsgraad en opleidingsdeelname van de verschillende huishoudposities, namelijk alleenstaanden, samenwonende partners met en zonder kinderen en éénoudergezinnen. De Vlaamse bevolking tussen de 25 en 49 jaar bestaat voor iets meer dan de helft uit samenwonenden met kinderen. Vooral het klassieke gezin met twee kinderen blijft de meest voorkomende samenlevingsvorm in Vlaanderen.

    De alleenstaanden zijn in verhouding dan weer een kleine groep, maar het belang ervan is de afgelopen jaren wel gestegen. Zij vormen, net zoals de alleenstaande ouders, een kwetsbare groep op de arbeidsmarkt door de oververtegenwoordiging van onder meer kortgeschoolden, personen geboren buiten België en personen met een arbeidshandicap. De gezinssamenstelling heeft ook een impact op de werkzaamheidsgraad en die impact is verschillend naargelang geslacht. Zo hebben alleenstaanden, alleenstaande ouders en samenwonenden met drie of meer kinderen in het algemeen een lagere werkzaamheidsgraad.

    De kloof tussen mannen en vrouwen wordt uitgediept wanneer er kinderen inwonend zijn en wanneer de gezinslast toeneemt. Zo is er een werkzaamheidskloof van 21,5 procentpunten tussen vrouwen en mannen die samenwonend zijn en drie of meer kinderen hebben. Bij samenwonenden zonder kinderen is deze kloof beperkt tot 3,8 procentpunten. Terwijl bij mannen de gezinssituatie de hoge werkzaamheidsgraad enigszins nuanceert, weegt de gezinspositie gemiddeld genomen veel zwaarder door in de arbeidsdeelname van vrouwen. Een gezinsuitbreiding gaat in het geval van vrouwen vaak gepaard met een daling van de werkzaamheidsgraad. Bovendien hebben vrouwen veel vaker dan mannen een deeltijdse betrekking en dit percentage neemt toe met het aantal kinderen.

    Deze conclusie houdt stand ongeacht onderwijsniveau want hoewel hooggeschoolde vrouwen voor meer dan 90% aan het werk zijn, werken zij vaker dan mannen deeltijds om hun job te combineren met gezins- en zorgtaken. Als we inzoomen op personen die in baanloze gezinnen leven, gezinnen waar niet gewerkt wordt, stellen we vast dat de COVID-19-pandemie het risico enigszins deed toenemen om deel uit te maken van een baanloos gezin. Vooral alleenstaanden met en zonder kinderen zijn sterk vertegenwoordigd in baanloze gezinnen.