De werkwoordsvormen herleid en herleidt worden weleens met elkaar verward. Dat komt doordat ze dezelfde uitspraak hebben.
- ik herleid, jij herleidt, u herleidt, hij herleidt, zij herleidt
bij inversie: herleid ik, herleidt u, herleidt hij, herleidt zij
bij inversie met je/jij als onderwerp: herleid je, herleid jij - gebiedende wijs: herleid
- voltooid deelwoord: ik heb herleid
- als bijvoeglijk naamwoord: een herleid aantal
Er is een eenvoudig trucje om te achterhalen of u de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd met -d of -dt moet schrijven: vergelijk het werkwoord waarover u twijfelt met een werkwoord waarvan de stam niet op een d of een t eindigt – bijvoorbeeld terugvoeren of terugbrengen – en spel het op dezelfde manier. Hetzelfde trucje kunt u gebruiken bij de gebiedende wijs.
- hij herleidt, met stam + -t zoals in hij voert terug
- ik herleid, zonder -t zoals in ik voer terug
- herleid jij, zonder -t zoals in voer jij terug
- herleid die breuk tot een eenvoudigere breuk, zonder -t zoals in breng die breuk terug tot een eenvoudigere breuk
Er is ook een trucje om te achterhalen of u aan het eind van het voltooid deelwoord -d of -t moet schrijven. U kunt daarvoor vergelijken met de verledentijdsvorm. Als die op -de(n) eindigt, krijgt ook het voltooid deelwoord een -d. Als de verledentijdsvorm op -te(n) eindigt, krijgt ook het voltooid deelwoord een -t.
- ik heb herleid, met een -d zoals in (ik) herleidde
Om te achterhalen of u wel degelijk met een voltooid deelwoord te maken hebt, kunt u het werkwoord vervangen door een werkwoord dat in het voltooid deelwoord ge- toegevoegd krijgt en niet al ge- heeft in de infinitief, zoals terugvoeren of terugbrengen. Bij zulke werkwoorden is er geen verwarring mogelijk tussen het voltooid deelwoord en een andere vorm.
- ik heb die breuk herleid tot 1/5, vergelijkbaar met ik heb die breuk teruggebracht tot 1/5