Vraag en antwoord veeteeltbedrijven en andere dieren
Rundvee
De herberekeningen van de ‘andere runderen’ in MBA 2021 obv de meest actuele Sanitelgegevens zijn op 24 december 2024 aan elke landbouwer ter beschikking gesteld via zijn Mestbankloket.
Voor de berekening van de referentiesituatie 2021 (en dus voor de PAS-referentie 2030) van rundveebedrijven met melkvee moet gebruik worden gemaakt van deze herberekening zodat de ‘andere runderen’ op een correcte manier kunnen worden toegewezen aan ‘melk- en kalfkoeien’ of aan ‘fokstieren en overig rundvee >2j’.
Deze herberekening is enkel raadpleegbaar door de landbouwer. Een uittreksel hiervan moet bijgevolg bij een vergunningsaanvraag worden gevoegd zodat de berekening van de referentiesituatie 2021 kan worden geverifieerd door de adviesinstanties en de vergunningverlenende overheden.
Een vergunningsaanvraag voor het houden van runderen waarbij de impactscore van het aangevraagde project lager is dan de drempelwaarde van 0.025% vereist geen passende beoordeling. Bijgevolg moet geen PAS-referentie 2030 worden berekend en is het vanzelfsprekend dat de reductiedoelstellingen (met inbegrip van de tussentijdse reductiedoelstelling) niet van toepassing zijn.
Bovenstaande regeling is zoals vermeld van toepassing in geval er een vergunningsaanvraag wordt ingediend, vermits dit gebaseerd is op art. 36 van het Stikstofdecreet:
Voor een omgevingsvergunningsaanvraag voor de exploitatie van een veehouderij of mestverwerkingsinstallatie is de opmaak van een passende beoordeling van de effecten van stikstofdepositie via de lucht ten aanzien van SBZ-H niet vereist als de impactscore kleiner is dan of gelijk is aan een drempelwaarde van 0,025%.
Het betreft steeds de berekening van de impactscore in kader van een vergunningsaanvraag met de meest recente versie van de impactscoretool.
Op basis van een vergunde situatie kan geen aftoetsing worden gedaan aan de drempelwaarde van het beoordelingskader, enkel vergunningsaanvragen kunnen worden afgetoetst conform art. 36 van het Stikstofdecreet.
In het Stikstofdecreet staan geen sancties vermeld voor individuele bedrijven die niet voldoen aan de tussentijdse reductiedoelstelling. Er zijn wel volgende passages vermeld als de doelstelling op niveau van de subsector niet is behaald:
Art. 55. In 2026 evalueert de Vlaamse Regering of de volgende doelstellingen gehaald zijn:
1° voor melkvee is de ammoniakemissie met minimaal 12,5% gedaald ten opzichte van de referentiesituatie 2021;
2° voor mestkalveren is de ammoniakemissie met minimaal 14% gedaald ten opzichte
van de referentiesituatie 2021;
3° voor vleesvee is de ammoniakemissie niet gestegen ten opzichte van de referentiesituatie 2021.
Bij het onderzoek, vermeld in het eerste lid, wordt rekening gehouden met:
1° het aantal runderen dat op 1 januari 2026 gehouden wordt;
2° de ammoniakemissiereducerende maatregelen die toegepast werden overeenkomstig de Mestbankaangifte van de landbouwers die in 2025 runderen hebben gehouden.
Als blijkt dat een of meer van de doelstellingen, vermeld in het eerste lid, niet gehaald zijn, actualiseert de Vlaamse Regering de reductiepercentages, vermeld in artikel 9, §1, tweede lid, om de doelstelling, vermeld in artikel 4, §3, te behalen, en zal de VLM nutriëntenemissierechten opkopen overeenkomstig de regeling, vermeld in artikel 40, §2, van het Mestdecreet van 22 december 2006.
Art. 77. Aan artikel 40 van hetzelfde decreet, waarvan de bestaande tekst paragraaf 1 zal vormen, worden een paragraaf 2 en een paragraaf 3 toegevoegd, die luiden als volgt:
“§2. Als in 2026, bij het onderzoek, vermeld in artikel 55, blijkt dat een of meer van de doelstellingen, vermeld in artikel 55, eerste lid, van het decreet van [….] over de programmatische aanpak stikstof, niet gehaald zijn, zal de VLM nutriëntenemissierechten opkopen. Het opkopen van nutriëntenemissierechten zal tot en met 31 december 2027 op vrijwillige basis gebeuren. Na 1 januari 2028 kan ook een regeling voor gedwongen opkoop van nutriëntenemissierechten ingevoerd worden. Bedrijven waarvoor de ammoniakreductie voor de dieren van de diersoort rundvee, vermeld in de tabel in artikel 27, §1, 1°, ten opzichte van de referentiesituatie 2021, al met 15% gedaald is, worden vrijgesteld van een gedwongen opkoop van nutriëntenemissierechten.
De opkoop van nutriëntenemissierechten heeft betrekking op landbouwers die beschikken over ingevulde nutriëntenemissierechten.
De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels over de opkoop van nutriëntenemissierechten, vermeld in deze paragraaf, en kan daarbij:
1° bepalen dat het opkopen van nutriëntenemissierechten gebiedsgericht kan gebeuren;
2° bepalen dat het opkopen van nutriëntenemissierechten geheel of gedeeltelijk gericht zal zijn op bepaalde types van bedrijven of dat bepaalde types van bedrijven geheel of gedeeltelijk vrijgesteld zullen zijn van het opkopen van nutriëntenemissierechten;
3° bepalen dat het opkopen van nutriëntenemissierechten geheel of gedeeltelijk gericht zal zijn op nutriëntenemissierechten waarmee in de jaren die voorafgaan aan de opkoop van de nutriëntenemissierechten, dieren van een of meer aangeduide diercategorieën gehouden werden;
4° bepaalde types van bedrijven vrijstellen van een gedwongen opkoop van nutriëntenemissierechten;
5° de nadere regels bepalen voor de vergoedingen die betaald zullen worden aan de landbouwers van wie nutriëntenemissierechten opgekocht werden;
6° de nadere regels bepalen voor landbouwers van wie nutriëntenemissierechten opgekocht worden en die zowel over ingevulde als over niet-ingevulde nutriëntenemissierechten beschikken.
De exploitant van een rundveehouderij dient de tussentijdse inspanning van 5% tegen 31 december 2025 te leveren.
- Ofwel doet de exploitant een melding in het Omgevingsloket onder het “projecttype”: “Melding: tussentijdse inspanning voor rundveehouderijen en mestverwerkingsinstallaties”. Die melding moet binnen een termijn van 30 dagen worden geacteerd door de overheid bevoegd voor de melding.
- Ofwel neemt de exploitant de tussentijdse reductie van 5% in een vergunningsaanvraag op, indien hij tegelijk toch een ander vergunningsplichtig project (artikel 5(opent in nieuw venster), eerste lid, 1° Omgevingsvergunningsdecreet) dient aan te vragen, bijvoorbeeld een verlenging tot eind 2030. De vergunningsaanvraag moet tijdig worden ingediend zodat de exploitant over een aangepaste vergunning beschikt tegen 31 december 2025 waaruit blijkt dat voldaan is aan de tussentijdse reductiedoelstelling.
Volledige vraag: Elke rundveehouderij moet 5% reduceren in ammoniak. Voor een zoogkoeienhouderij (vleesvee) zijn geen reductiedoelstellingen opgenomen in het Stikstofdecreet, maar er dient wel voldaan te worden aan de 5% tussentijdse reductie voor elke rundveehouderij. Stel dat een zoogkoeienhouder de 5% reductie wil realiseren door het nemen van PAS-regelen tov vergunning, kan er dan een vergunning aangevraagd worden voor onbepaalde duur?
Antwoord:
Een zoogkoeienhouderij is een vleesveebedrijf. Bijgevolg moet men enkel voldoen aan de tussentijdse reductiedoelstelling van 5%. Er is immers geen reductiedoelstelling voor de deelsector vleesvee.
De tussentijdse reductie van 5% t.o.v. de huidig vergunde situatie kan gerealiseerd worden door een PAS-maatregel te nemen. Als het bedrijf een vergunning voor onbepaalde duur wenst aan te vragen, moet aangetoond worden dat de tussentijdse reductie is gerealiseerd.
Daarnaast kan de passende beoordeling gunstig worden beoordeeld als:
- voldaan aan de PAS-referentie 2030 (dit is in dit voorbeeld gelijk aan de referentiesituatie 2021)
- Depositie stijgt niet t.o.v. de vergunde situatie (depositietoenametool)
- impactscore < 50%
De maatregelen om te voldoen aan de tussentijdse doelstelling (-5% reductie) voor de rundveesector kunnen sinds 30 april 2024 via een melding gedaan worden in het Omgevingsloket. Daarvoor is volgend projecttype beschikbaar: ‘Melding tussentijdse inspanning voor rundveehouderijen en mestverwerkingsinstallaties’.
De tussentijdse doelstelling (5% reductie voor rundvee) is van toepassing voor elke rundveehouderij ongeacht of het bedrijf beschikt over een vergunning bepaalde of onbepaalde duur.
Enkel indien de ammoniakemissiereductie van 5% reeds is gerealiseerd tussen de vergunningstoestand 1/1/2015 en de huidig geldende vergunning, is geacht voldaan aan de tussentijdse doelstelling.
Daarnaast dient een rundveehouderij die beschikt over een omgevingsvergunning voor onbepaalde duur ook te voldoen aan de PAS-referentie 2030.
Als uit de tussentijdse evaluatie (ten laatste tegen 31 december 2026) blijkt dat de doelstelling voor melkvee (min. 12.5% reductie in 2026 t.o.v. referentiesituatie 2021) niet gehaald is, actualiseert de Vlaamse Regering de reductiepercentages (artikel 55(opent in nieuw venster), derde lid, van het Stikstofdecreet). Dit betekent dat het reductiepercentage voor melkvee nog kan verhoogd worden.
Als een melkveehouder nu een vergunning voor onbepaalde duur wenst aan te vragen, is de te realiseren reductie 25% (de tussentijdse reductie van 5% zit hierin vervat). Deze gelden zolang de Vlaamse Regering. de reductiepercentages nog niet heeft aangepast n.a.v. de tussentijdse evaluatie (ten laatste tegen 31 december 2026).
Als de reductiepercentages n.a.v. die tussentijdse evaluatie niet worden geactualiseerd, blijft het reductiepercentage voor een melkveebedrijf 25%.
Als de reductiepercentages n.a.v. die tussentijdse evaluatie naar beneden worden bijgesteld, kan door die melkveehouder die reeds een vergunning onbepaalde duur heeft, geen beroep meer gedaan worden op deze lagere reductiepercentages.
Omgekeerd geldt dit ook: als de reductiepercentages worden verhoogd (>25%) dient die melkveehouder geen bijkomende reductie (deel boven 25%) te realiseren.
Wanneer je nu een vergunningsaanvraag indient voor een loods of een rundveestal, kan je dan in deze aanvraag verschillende fases opnemen waarbij je 5% reductie toepast (tegen 31 december 2025) en dan in een volgende fase de extra 20% tegen 31 december 2030? Stel dat je dan teveel gereduceerd hebt als de reductiepercentages na actualisatie (31 december 2026) worden verlaagd naar een bijkomende reductie van 10% ipv 20%. Kan dit nog ongedaan gemaakt worden?
Voor elke subsector van de rundveehouderij is de tussentijdse doelstelling een reductie van 5% tegen 31 december 2025. Deze reductie van 5% vormt een onderdeel van de totale reductie die dient gerealiseerd tegen 31 december 2030.
Als een melkveehouder onmiddellijk een vergunning voor onbepaalde duur wenst aan te vragen, is de te realiseren reductie 25% (de tussentijdse reductie van 5% zit hierin vervat) zolang de Vlaamse Regering de reductiepercentages nog niet heeft aangepast n.a.v. de tussentijdse evaluatie (ten laatste tegen 31 december 2026). Als de reductiepercentages n.a.v. die tussentijdse evaluatie niet worden geactualiseerd, blijft het reductiepercentage voor een melkveebedrijf 25%. Als de reductiepercentages n.a.v. die tussentijdse evaluatie naar beneden worden bijgesteld, kan geen beroep meer gedaan worden op deze lagere reductiepercentages. Omgekeerd geldt dit ook: als de reductiepercentages worden verhoogd (>25%) dient geen bijkomende reductie (deel boven 25%) gerealiseerd.
In een omgevingsvergunning voor onbepaalde duur kan de realisatie van de PAS-referentie 2030 gefaseerd worden opgenomen. De aanvraag dient hiertoe een concreet gefaseerd implementatieplan te bevatten zodat dit met de nodige garanties in een vergunningenbesluit kan worden opgenomen.
Een bedrijf die een vrijstelling heeft bekomen heeft nog steeds een PAS-referentie 2030, zijnde de referentiesituatie 2021. De vrijstelling heeft enkel betrekking op het feit dat het bedrijf geen reducties dient te realiseren.
Dat bedrijf dient ook tegen 30/9/2029 te beschikken over een vergunning die in overeenstemming is met zijn PAS-referentie 2030.
Als de rundveehouderij niet vergund was op 23 februari 2024, dan heeft het bedrijf inderdaad geen PAS-referentie 2030. Het betreft vergunningstechnisch een ‘nieuwe inrichting’.
De eerste stap bij het toepassen van het beoordelingskader ammoniak (veehouderijen) is het berekenen van de impactscore van de aangevraagde situatie met de meest recente versie van de impactscoretool. Daarbij worden ammoniak van dieren/mestverwerking en NOx van eventuele stookinstallaties samen in rekening gebracht.
Is de impactscore lager of gelijk aan 0,025%, dan is geen passende beoordeling nodig. Dat geldt zowel voor nieuwe als voor bestaande inrichtingen. In dat geval kan een bestaande maar niet vergunde varkens-, pluimvee- en rundveehouderij toch een vergunning onbepaalde duur bekomen (wat betreft het aspect ‘biodiversiteit’).
Is de impactscore hoger dan 0,025% dan is enkel een gunstige passende beoordeling mogelijk als de exploitant kan aantonen dat zijn project (de voorliggende aanvraag) de gebiedsspecifieke neerwaartse depositietrend van ammoniak in SBZ-H niet hypothekeert. Hiervoor moet gebruik gemaakt worden van de depositietool die momenteel nog in ontwikkeling is.
De depositietool is voorzien binnen een termijn van zes maanden na inwerkingtreding van het Stikstofdecreet.
Sinds 11 juni 2024 moeten de ammoniakemissies worden begroot van de externe opslag van mengmest, enerzijds afkomstig van varkens en anderzijds afkomstig van runderen. Deze ammoniakemissiefactoren zijn uitgedrukt in kg ammoniak per m² mestoppervlak per jaar en zijn terug te vinden in de bijlage bij het Richtlijnenboek Landbouwdieren(PDF bestand opent in nieuw venster).
Concreet zijn deze ammoniakemissiefactoren van toepassing op de externe opslag van onbehandelde mengmest; dit is mengmest zoals hij in eerste instantie wordt opgevangen in de mestkelder van een varkens- of rundveestal.
Als deze onbehandelde mengmest uit de mestkelder wordt verwijderd en opgeslagen in een externe opslag moeten de ammoniakemissies hiervan begroot worden met de hierboven vermelde ammoniakemissiefactoren.
Deze ammoniakemissiefactoren zijn niet van toepassing op de opslag van gier, evenmin op de opslag van behandelde mest, zoals bijv. effluentopslag na biologie of opslag van digestaat.
Artikel 55 van het Stikstofdecreet vermeldt hieromtrent het volgende:
“In 2026 evalueert de Vlaamse Regering of de volgende doelstellingen gehaald zijn:
1° voor melkvee is de ammoniakemissie met minimaal 12,5% gedaald ten opzichte van de referentiesituatie 2021;
2° voor mestkalveren is de ammoniakemissie met minimaal 14% gedaald ten opzichte van de referentiesituatie 2021;
3° voor vleesvee is de ammoniakemissie niet gestegen ten opzichte van de referentiesituatie 2021.
Bij het onderzoek, vermeld in het eerste lid, wordt rekening gehouden met:
1° het aantal runderen dat op 1 januari 2026 gehouden wordt;
2° de ammoniakemissiereducerende maatregelen die toegepast werden overeenkomstig de Mestbankaangifte van de landbouwers die in 2025 runderen hebben gehouden.
Als blijkt dat een of meer van de doelstellingen, vermeld in het eerste lid, niet gehaald zijn, actualiseert de Vlaamse Regering de reductiepercentages, vermeld in artikel 9, §1, tweede lid, om de doelstelling, vermeld in artikel 4, §3, te behalen, en zal de VLM nutriëntenemissierechten opkopen overeenkomstig de regeling, vermeld in artikel 40, §2, van het Mestdecreet van 22 december 2006.
[…]”
Artikel 77 van het Stikstofdecreet wijzigt artikel 40 van het Mestdecreet in die zin dat de bestaande tekst paragraaf 1 zal vormen, en een paragraaf 2 en een paragraaf 3 worden toegevoegd.
Het nieuwe paragraaf 2 van artikel 40 Mestdecreet luidt als volgt:
“§2. Als in 2026, bij het onderzoek, vermeld in artikel 55, blijkt dat een of meer van de doelstellingen, vermeld in artikel 55, eerste lid, van het decreet van [….] over de programmatische aanpak stikstof, niet gehaald zijn, zal de VLM nutriëntenemissierechten opkopen. Het opkopen van nutriëntenemissierechten zal tot en met 31 december 2027 op vrijwillige basis gebeuren. Na 1 januari 2028 kan ook een regeling voor gedwongen opkoop van nutriëntenemissierechten ingevoerd worden. Bedrijven waarvoor de ammoniakreductie voor de dieren van de diersoort rundvee, vermeld in de tabel in artikel 27, §1, 1°, ten opzichte van de referentiesituatie 2021, al met 15% gedaald is, worden vrijgesteld van een gedwongen opkoop van nutriëntenemissierechten.
De opkoop van nutriëntenemissierechten heeft betrekking op landbouwers die beschikken over ingevulde nutriëntenemissierechten.
De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels over de opkoop van nutriëntenemissierechten, vermeld in deze paragraaf, en kan daarbij:
1° bepalen dat het opkopen van nutriëntenemissierechten gebiedsgericht kan gebeuren;
2° bepalen dat het opkopen van nutriëntenemissierechten geheel of gedeeltelijk gericht zal zijn op bepaalde types van bedrijven of dat bepaalde types van bedrijven geheel of gedeeltelijk vrijgesteld zullen zijn van het opkopen van nutriëntenemissierechten;
3° bepalen dat het opkopen van nutriëntenemissierechten geheel of gedeeltelijk gericht zal zijn op nutriëntenemissierechten waarmee in de jaren die voorafgaan aan de opkoop van de nutriëntenemissierechten, dieren van een of meer aangeduide diercategorieën gehouden werden;
4° bepaalde types van bedrijven vrijstellen van een gedwongen opkoop van nutriëntenemissierechten;
5° de nadere regels bepalen voor de vergoedingen die betaald zullen worden aan de landbouwers van wie nutriëntenemissierechten opgekocht werden;
6° de nadere regels bepalen voor landbouwers van wie nutriëntenemissierechten opgekocht worden en die zowel over ingevulde als over niet-ingevulde nutriëntenemissierechten beschikken.”
Indien een rundveebedrijf een vergunningsaanvraag indient en de impactscore van het aangevraagde project is <0.025%, dan is er geen passende beoordeling vereist. Bijgevolg dient niet voldaan de PAS-referentie 2030 en evenmin aan de tussentijdse reductie van 5%.
Voor elke aanvraag van een veehouderij/mestverwerkingsinstallatie moet eerst de impactscore berekend worden met de nieuwe impactscoretool. Daarbij worden ammoniak van dieren/mestverwerking en NOx van eventuele stookinstallaties samen in rekening gebracht.
Is de impactscore lager of gelijk aan 0,025%, dan is geen passende beoordeling nodig. Dat geldt voor nieuwe en bestaande inrichtingen.
De impactscore moet berekend worden op het geheel van de runderen en de varkens, ook al is het aantal varkens in deze geval lager dan de indelingsdrempel.
Er worden geen dieren meer gehouden, er blijft enkel een mestsilo (klasse 3), voor de opslag van aangevoerde mest die wordt uitgereden op de akkers.
Het bedrijf is in zijn geheel een klasse 2 inrichting o.w.v. de grondwaterwinning (voor het huishouden, geen leidingwater aanwezig). Alle overige rubrieken zijn louter meldingsplichtig.
Het stikstofdecreet omschrijft veehouderijen als:
“39° veehouderij: een vergunningsplichtige IIOA als vermeld in rubriek 9 van de indelingslijst van bijlage 1 bij titel II van het VLAREM, voor zover er dieren worden gehouden die behoren tot een diersoort die opgenomen is in de lijst, vermeld in artikel 27, §1, van het Mestdecreet van 22 december 2006.”
Rubriek 9 is niet meer van toepassing op het bedrijf. Het bedrijf wordt dus niet beschouwd als een veehouderij.
Een mestverwerkingsinstallatie heeft in het stikstofdecreet de definitie:
“23° mestverwerkingsinstallatie: een bewerkings- of verwerkingseenheid als vermeld in artikel 23, §1, eerste lid, 3°, van het Mestdecreet van 22 december 2006, met uitzondering van de inrichtingen voor de bewerking of verwerking van dierlijke mest als vermeld in rubriek 9.3 tot en met 9.8 van de indelingslijst die opgenomen is in bijlage 1 bij titel II van het VLAREM.”
Het vermelde artikel uit het mestdecreet stelt:
“3° de uitbater van een bewerkings- of verwerkingseenheid, met een bewerkings- of verwerkingscapaciteit voor dierlijke mest of andere meststoffen groter dan of gelijk aan 300 kg P2O5 per jaar. “
De aanvoer, opslag en het uitrijden van mest op de eigen gronden wordt niet beschouwd als het bewerken of verwerken van mest. Bijgevolg wordt het bedrijf ook niet beschouwd als een mestverwerkingsinstallatie. Het project gaat wel gepaard met verkeer (van de exploitatie, de werffase en het dagelijkse verkeer van het gezin dat ter plaatse woont).
Het project wordt nog enkel beschouwd als een verkeersgenererend project bijgevolg moet de stikstofdepositie worden afgetoetst aan de drempelwaarde van 1% (en niet 0,025%).
Compenseren voor achtergrond is een stap voor bestaande bedrijven waarbij een project dat (deels) vergund was en aldus de deposities van het project onderdeel uitmaken van de VLOPS-achtergrondkaart, te corrigeren. De impactscoretool gebruik de VLOPS-achtergrondkaart, samen met de deposities afkomstig van het project, om na te gaan of de kritische depositiewaarde van habitats gelegen binnen Habitatrichtlijngebied overschreden worden. Van de overschreden habitats wordt vervolgens de impactscore bepaald.
De huidige VLOPS-achtergrondkaart werkt met emissies van het jaar 2022. Bijgevolg moet een bestaand bedrijf zijn emissies van het jaar 2022 ingeven. Zoals aangegeven in de impactscoretool betreft dit:
- Voor industriële bedrijven betreft het deze bedrijven die via hun IMJV (Integraal Milieujaarverslag) voor het jaar 2022 een emissiebijdrage voor de polluenten NH3, NO2 en/of SO2 hebben gerapporteerd: gebruik deze gerapporteerde emissiedata.
- Voor veeteeltbedrijven: de data van de mestbankaangifte 2022, ingediend in voorjaar 2023.
Volledige vraag: Een veehouder wil een nieuwe loods te bouwen ter vervanging van de bestaande oude loods. Er is geen hernieuwing van vergunning, geen wijziging in aantal transporten in de exploitatiefase, geen wijziging aan rubriek 9 of 28. Is een aftoetsing van het beoordelingskader vereist? Er zijn enkel bijkomende emissies tijdens de aanlegfase.
Antwoord:
In dit geval is het Stikstofdecreet niet van toepassing indien:
- Het voorwerp van de aanvraag betreft enkel stedenbouwkundige handelingen die geen verband houden met de rubrieken 9 of 28;
- Er wordt met andere woorden geen exploitatie, verandering of hernieuwing van een IIOA aangevraagd;
- Door het voorwerp van de aanvraag komen enkel stikstofemissies vrij door verkeer tijdens de aanlegfase of door ‘andere dan stationaire’ bronnen tijdens de aanlegfase;
- Door het voorwerp van de aanvraag wordt geen extra verkeer gegenereerd na de aanlegfase.
Zie het volgende pad in het schema: I > II > III > V > Stikstofdecreet niet van toepassing.
In verschillende artikels van het Stikstofdecreet wordt de vergunningverlening voor een project afhankelijk gemaakt van voorwaarden. Een van die voorwaarden is dat de stikstofdeposities veroorzaakt op SBZ-H door het project niet mogen stijgen. Dit kan onderzocht worden met de impactscoretool ‘toename van depositie op SBZ-H berekenen’.
Die voorwaarde wordt geformuleerd in volgende artikels van het Stikstofdecreet:
Art. 7: Voor de verdere exploitaite van een varkens- of pluimveehouderij die niet in overeenstemming is met de PAS-referentie 2030, maar een omgevingsvergunning wenst te bekomen tot en met 31 december 2030;
Art. 10: Voor de verdere exploitaite van een rundveehouderij die niet in overeenstemming is met de PAS-referentie 2030 en geen uitvoering geeft aan art. 8, maar een omgevingsvergunning wenst te bekomen tot en met 31 december 2025;
Art. 11: Voor de verdere exploitaite van een rundveehouderij die niet in overeenstemming is met de PAS-referentie 2030 en uitvoering geeft aan art. 8, maar een omgevingsvergunning wenst te bekomen tot en met 31 december 2030;
Art. 38 in kader van het beoordelingskader voor veehouderijen en mestverwerkingsinstallaties.
Een bedrijf dat sinds 2016 runderen houdt zonder hiervoor over een vergunning te beschikken, dient beschouwd als een nieuwe inrichting voor alle aspecten van de vergunningsaanvraag.
Een dergelijke aanvraag (aanvraag voor een nieuwe inrichting) dient wat betreft de Natuurtoets beoordeeld te worden conform het beoordelingskader voor ammoniak van veehouderijen en mestverwerkingsinstallaties(opent in nieuw venster).
Als de impactscore van de aangevraagde situatie kleiner of gelijk is aan de drempelwaarde (nu 0.025%,), dient geen passende beoordeling van de effecten van stikstofdepositie via de lucht t.a.v. SBZ-H opgemaakt. Let wel, De Vlaamse Regering kan deze drempelwaarde bijstellen.
Indien de impactscore van de aangevraagde situatie groter is dan de drempelwaarde, is een gunstige passende beoordeling enkel mogelijk als kan worden aangetoond dat het project de gebiedsspecifieke neerwaartse depositietrend van ammoniak in die SBZ-H niet hypothekeert.
Hiervoor zal een tool (depositietool) ter beschikking worden gesteld binnen een termijn van 6 maanden na inwerkingtreding van het stikstofdecreet.
Volledige vraag: Een varkenshouder wenst een tijdelijke verlenging van zijn vergunning tot 31 december 2030. Het betreft een loutere verderzetting van de activiteiten. Hoe moet onderstaande paragraaf uit het geurbeoordelingskader (februari 2024) worden geïnterpreteerd? Wat wordt begrepen onder een onmiddellijke verbetering van de geurproblematiek?
Antwoord:
Info bij de vraag: Het gaat over volgende paragraaf uit de nota ‘Beoordeling geurhinder veehouderijen’(opent in nieuw venster). (p. 4)
Voor een vergunningsaanvraag met een gevraagde vergunningstermijn tot 31 december 2030 en waarbij geen ammoniakemissiereducties doorgevoerd worden, betekent het saneringsplan dat er enkel voorzien wordt in een onmiddellijke verbetering van de geurproblematiek op basis van erkende technieken zonder dat die evenwel gekwantificeerd wordt.
Bij vergunningsaanvragen van veehouderijen moet een beoordeling van de geurhinder uitgevoerd worden.
Naar aanleiding van de inwerkingtreding van het Stikstofdecreet op 23 februari 2024, zijn de kaders voor de beoordeling van geurhinder afkomstig van veehouderijen aangepast.
Gelet op de mogelijkheden die het Stikstofdecreet biedt om vergunningen van bepaalde duur af te leveren voor (tijdelijke) verderzetting van het huidige bedrijfsvoering (in casu tot 31 december 2030), zonder investeringen in bijkomende bronmaatregelen voor ammoniakemissiereductie, wordt de toepassing van dit geurkader en het uitvoeren van eventuele geursaneringsmaatregelen op deze mogelijkheden afgestemd. Hierdoor is een integrale aanpak op bedrijfsniveau mogelijk. In dit geval moet uit dit saneringsplan blijken dat er een onmiddellijke verbetering optreedt van de geurproblematiek. Elke onmiddellijke verbetering van de geursituatie is voldoende, hoe beperkt die verbetering ook is (bv. een daling van het vergunde dieraantal met 1 dier).
Overeenkomstig artikel 37 van het Stikstofdecreet moet er een passende beoordeling worden opgemaakt als de impactscore hoger is dan 0,025%.
In dit geval kan – als er uitvoering wordt gegeven aan artikel 8 (ammoniakemissiereducerende maatregel met een minimaal rendement van 5 %) – de passende beoordeling bestaan uit de impactscore -berekening en een toetsing aan de voorwaarden van artikel 38 en 11 van het Stikstofdecreet, zijnde:
- de IIOA is geen piekbelaster: de impactscore is lager dan 50 %
- er is geen stijging van de stikstofemissies ten opzichte van de huidige vergunde situatie
- er is geen stijging van de stikstofdeposities veroorzaakt op de SBZ-H in kwestie
Er zal dus ook een advies aan Agentschap voor Natuur en Bos gevraagd moeten worden en een openbaar onderzoek georganiseerd moeten worden.
Het betreft een vergunde rundveehouderij en de uitbreiding met de externe opslag van mengmest zorgt voor een uitbreiding van de ammoniakemissies van de veehouderij.
Conform art. 22 van het stikstofdecreet moet bij een verandering van de IIOA steeds het geheel van de stikstofdepositie van de al vergunde IIOA en de stikstofdepositie van de verandering in rekening worden gebracht.
Bijgevolg moet de impactscore van de volledige IIOA bepaald worden. Dit is van de reeds vergunde veehouderij en de verandering met de aangevraagde externe opslag van mengmest.
Ga naar de ‘Lijst met geactualiseerde emissiefactoren voor ammoniak, geur en fijnstof(PDF bestand opent in nieuw venster)’ om de emissiefactor voor de externe opslag van mengmest terug te vinden. Als de impactscore van de volledige IIOA > 0,025 %, is een passende beoordeling noodzakelijk.
Conform art. 38, 1ste lid is een gunstige passende beoordeling mogelijk indien voldaan aan volgende voorwaarden:
- voldaan aan PAS-referentie 2030
- geen stijging van stikstofdepositie t.o.v. huidig vergunde situatie
- impactscore < 50%.
Aangezien er een vergunning wordt aangevraagd voor de mestopslag tot 2035 (basisvergunning) voor de IIOA en onbepaalde duur voor de stedenbouwkundige handelingen, moet worden voldoen aan de PAS-referentie 2030. Indien de aanvraag hier niet aan voldoet, kan de vergunning niet worden verleend.
Uitgebreide vraag: Een melkveebedrijf wil in het omgevingsloket een aanvraag indienen voor de bouw van een loods (voor landbouwvoertuigen), als verandering bij de bestaande vergunning (einddatum 2036). Er wordt in de vergunningsaanvraag niets gewijzigd aan de veebezetting, dierplaatsen etc. Kan deze bouwaanvraag eerst ingediend worden en in een volgende fase de melding tussentijdse inspanning tegen 31 december 2025 voor rundveehouderijen? Of moet de melding tussentijdse inspanning in elk geval voor enige andere aanvraag in het loket gedaan te worden?
Antwoord: Als de loods louter in functie staat van de landbouwvoertuigen en niet gebruikt wordt voor het huisvesten van dieren noch voor de opslag van dierlijke mest, kan de aanvraag voor de bouw onmiddellijk worden aangevraagd. Nadien moet de melding tussentijdse inspanning voor rundveehouderijen tijdig ingediend worden (31 december 2025).
Een veehouderij (en bijgevolg ook de milieuvergunning) kan worden overgenomen zonder onmiddellijke verplichtingen vanuit het Stikstofdecreet.
Een bedrijf die een vrijstelling heeft bekomen heeft nog steeds een PAS-referentie 2030, zijnde de referentiesituatie 2021. De vrijstelling heeft enkel betrekking op het feit dat het bedrijf geen reducties dient te realiseren.
Dat bedrijf dient ook tegen 30/9/2029 te beschikken over een vergunning die in overeenstemming is met zijn PAS-referentie 2030.
Volledige vraag:
Hoe moeten de stikstofemissies worden afgetoetst aan het Stikstofdecreet bij veehouderijen die voor de IIOA de indelingsdrempel van rubriek 9 niet halen, maar bv. wel een stedenbouwkundige omgevingsvergunning aanvragen voor het huisvesten van maximaal 19 paarden in agrarisch gebied? Dient deze exploitatie dan getoetst te worden aan de drempel van 0,025 % of 1 %?
Antwoord:
Een veehouderij wordt in het Stikstofdecreet gedefinieerd als een vergunningsplichtige IIOA als vermeld in rubriek 9 voor zover er dieren worden gehouden die zijn opgenomen in artikel 27 van Mestdecreet. Als er slechts 19 paarden worden gehouden is rubriek 9 niet van toepassing. Het beoordelingskader voor ammoniak is dus niet van toepassing.
Ook als het houden van paarden niet is ingedeeld in rubriek 9 van de indelingslijst van bijlage 1 van VLAREM II zal men de impact van de stikstofemissies moeten evalueren.
Voor een vergunningsplichtig verkeersgenererend project moet de stikstofdepositie ten gevolge van de vervoersbewegingen van het project beoordeeld worden overeenkomstig het Stikstofdecreet. Er moet daarbij zowel rekening gehouden worden met de aanlegfase als met de situatie na de aanleg van het project. De overheid moet steeds de effecten van het volledige aangevraagde project bekijken.
In een recent arrest van 21 maart 2024 (RvVb-A-2323-0571) stelde de Raad voor Vergunningsbetwistingen dat:
“Het gegeven dat het aantal paarden niet indelingsplichtig is, doet immers niets af aan het feit dat de ammoniakemissies die met het houden van paarden gepaard gaan, als een inherent gegeven te beschouwen zijn aan de vergunningsplichtige infrastructuur die met onderhavige aanvraag wordt beoogd. Derhalve moeten deze mee betrokken worden in het vanuit de vermelde natuurbeschermingsregelingen verplicht gestelde onderzoek naar de mogelijke effecten die op dat vlak van het gevraagde kunnen uitgaan.”
Het project is een mobiliteitsgenererend project. De totale stikstofdepositie van het project wordt bijgevolg onderzocht conform het beoordelingskader mobiliteit. Bij de impactscoreberekening wordt ook de ammoniak van de paarden meegerekend en deze globale impactscore wordt getoetst aan de drempel van 1%.
Voorbeeld: Een vleesveebedrijf wil in 2025 zijn vergunning hernieuwen en voldoet aan de PAS-referentie 2030 (0% reductie). Is een vergunning onbepaalde duur mogelijk zonder inspanningen? En moet deze vleesveehouder dan nog een maatregel van 5% toepassen tegen eind 2025?
Als hij tegen eind 2025 voldoet aan de tussentijdse doelstelling (5% reductie) door 5% minder dieren te houden. Kan hij op 1 januari 2026 een vergunning onbepaalde duur aanvragen met toepassing van de PAS referentie 2030 en daarbij terug stijgen met 5% dieren?
Artikel 8 van het Stikstofdecreet(opent in nieuw venster) voorziet het volgende met betrekking tot de minimale tussentijdse inspanning van rundvee tegen 31 december 2025:
- te realiseren op elke rundveehouderij (vleesvee, melkvee, mestkalveren): een ammoniakemissiereducerende maatregel met een minimaal rendement van 5%.
- In afwijking kan gelijkwaardig rendement worden bereikt door het aantal dierplaatsen (en de daaraan verbonden inrichtingen, activiteiten of aanhorigheden) te verminderen of door combinatie van een ammoniakemissiereducerende maatregel en een vermindering van het aantal dierplaatsen).
Elke rundveehouderij, gemengd of niet, moet een emissiereductie van 5%, bij wijze van tussentijdse inspanning, realiseren tegen 31 december 2025. De emissiereductie van 5% vormt een onderdeel van de generieke ammoniakemissiereductiedoelstellingen die een rundveebedrijf tegen eind 2030 dient te realiseren.
Rundveehouderijen waarvoor een dergelijke ingreep al vervat zit in de geldende vergunning, worden geacht te hebben voldaan aan de verplichting, als die ingreep nog niet in de vergunningstoestand van 1 januari 2015 vervat zat.
In alle andere gevallen dient de emissiereductie van 5% te worden gerealiseerd t.o.v. de rundveebezetting in de huidig vergunde situatie, ongeacht hoe de emissiereductie wordt gerealiseerd (ammoniakemissiereducerende maatregelen, houden van minder dieren of een combinatie van beide).
Dat betekent dat ook vleesveebedrijven een emissiereductie van 5%, bij wijze van tussentijdse inspanning, tegen 31 december 2025 dienen te leveren. De realisatie van de tussentijdse inspanning dient via het Omgevingsloket worden gemeld. Bovendien dient de maatregel in de Mestbankaangfite worden opgenomen.
Na 31 december 2025 mogen de ammoniakemissies niet opnieuw verhoogd worden indien men een vergunning onbepaalde duur wenst aan te vragen met toepassing van de PAS-referentie 2030.
Pluimvee
Elke huidig vergunde varkens-, pluimvee- of rundveehouder heeft een PAS-referentie 2030 en dient tegen 30 september 2029 over een omgevingsvergunning te beschikken waaruit blijkt dat hij daaraan voldoet. Dit kan door maatregelen te nemen of door het aantal dierplaatsen te verminderen.
Dit geldt ook voor varkens- en pluimveehouders waarbij alle dieren gehuisvest zijn in AEA-stallen.
In dat geval is de PAS-referentie 2030 gelijk aan de referentiesituatie 2021. Om hieraan te voldoen kan gekozen worden om via een melding gedeeltelijke stopzetting de vergunde dieraantallen te verminderen zodat voldaan wordt aan de PAS-ref 2030 (=ref 2021).
Varkens
Elke huidig vergunde varkens-, pluimvee- of rundveehouder heeft een PAS-referentie 2030 en dient tegen 30 september 2029 over een omgevingsvergunning te beschikken waaruit blijkt dat hij daaraan voldoet. Dit kan door maatregelen te nemen of door het aantal dierplaatsen te verminderen.
Dit geldt ook voor varkens- en pluimveehouders waarbij alle dieren gehuisvest zijn in AEA-stallen.
In dat geval is de PAS-referentie 2030 gelijk aan de referentiesituatie 2021. Om hieraan te voldoen kan gekozen worden om via een melding gedeeltelijke stopzetting de vergunde dieraantallen te verminderen zodat voldaan wordt aan de PAS-ref 2030 (=ref 2021).
Het is in eerste instantie aan de veehouder om tijdig (uiterlijk tegen 30 september 2029) te beschikken over een omgevingsvergunning waarbij hij voldoet aan zijn PAS-referentie 2030.
Als er vanaf 1 oktober 2029 wordt overgegaan tot ambtshalve aanpassing van de omgevingsvergunning door het verminderen in dierplaatsen, moet de exploitant nog steeds voldoen aan de voorwaarden van de AEA-stalsystemen zoals opgenomen in zijn omgevingsvergunning.
Hij kan dit doen door een deel van de stal, zijnde volledige hokken leeg te zetten. Indien nodig om te voldoen aan de systeembeschrijving van een AEA-stalsysteem dient ook de mestkelder aangepast.
Een varkensbedrijf met een ammoniakemissie o.b.v. gemiddelde veebezetting in 2021 (Mestbankaangifte 2021) in een niet AEA-stal van ongeveer 1200 kg NH3 en een impactscore van <0,025%. Deze moet tegen uiterlijk eind 2030 60% reductie toepassen. Echter o.b.v. het beoordelingskader kan er voor een dergelijk bedrijf een uitbreiding in ammoniakemissie vergund worden zolang onder de drempel van 0,025% gebleven wordt. Enerzijds moet hier dus 60 % gereduceerd worden in de niet AEA-stal en anderzijds kan er uitgebreid worden volgens het beoordelingskader. Kan die uitbreiding in de niet AEA-stal waar volgens de PAS-ref 2030 eerst 60% moet gereduceerd worden? Of kan die uitbreiding enkel door nieuwbouw van een AEA-stal?
De impactscore moet niet berekend worden voor de referentiesituatie 2021 (dieraantallen in mestbankaangifte 2021). De impactscore moet berekend worden voor het project dat de exploitant wenst aan te vragen.
Als de impactscore van de aangevraagde situatie kleiner of gelijk is aan de drempelwaarde van 0.025% moet geen passende beoordeling worden opgemaakt. Er moet in dat geval ook geen PAS-referentie 2030 worden bepaald. Het is immers mogelijk om een vergunning te bekomen voor een ammoniakemissie die hoger is dan de PAS-referentie 2030 als de impactscore van de aangevraagde situatie ≤ 0.025%.
Als er - rekening houdend met bovenstaande voorwaarden - een uitbreiding van het aantal varkens gerealiseerd kan worden en de exploitant wil hiervoor een nieuwe varkensstal bouwen, dan blijft de verplichting dat die nieuwe stal AEA moet gebouwd worden (artikel 5.9.2.1bis Vlarem II(opent in nieuw venster)). Als de uitbreiding van de varkens wordt gerealiseerd in een bestaande varkensstal, is er geen verplichting tot AEA.
Sinds 11 juni 2024 moeten de ammoniakemissies worden begroot van de externe opslag van mengmenst, enerzijds afkomstig van varkens en anderzijds afkomstig van runderen. Deze ammoniakemissiefactoren zijn uitgedrukt in kg ammoniak per m² mestoppervlak per jaar en zijn terug te vinden in de bijlage bij het Richtlijnenboek Landbouwdieren.
Concreet zijn deze ammoniakemissiefactoren van toepassing op de externe opslag van onbehandelde mengmest; dit is mengmest zoals hij in eerste instantie wordt opgevangen in de mestkelder van een varkens- of rundveestal.
Als deze onbehandelde mengmest uit de mestkelder wordt verwijderd en opgeslagen in een externe opslag moeten de ammoniakemissies hiervan begroot worden met de hierboven vermelde ammoniakemissiefactoren.
Deze ammoniakemissiefactoren zijn niet van toepassing op de opslag van gier, evenmin op de opslag van behandelde mest, zoals bijv. effluentopslag na biologie of opslag van digestaat.
Gemengde veehouderij
De tussentijdse reductie van 5% in de rundveesector moet worden gerealiseerd op het rundveegedeelte van een gemengd bedrijf. Reducties in het varkensgedeelte van een gemengd bedrijf kunnen hiervoor niet in aanmerking worden genomen.
De tussentijdse reductie van 5% voor rundveebedrijven kan op een gemengd bedrijf (bv. runderen en varkens) niet gerealiseerd worden op het varkensgedeelte. De 5% reductie dient gerealiseerd te worden tegen 31 december 2025 op het rundveegedeelte.
Het voldoen aan de tussentijdse reductie van 5% op het rundveegedeelte is een voorwaarde om een verlenging van de vergunning te bekomen tot 31 december 2030.
De vergunning voor het varkensgedeelte van het gemengd bedrijf kan zonder reductie worden verlengd tot 31 december 2030. De bijkomende voorwaarden voor een verlenging van het gemengd bedrijf tot 31 december 2030 zijn:
- de IIOA is geen piekbelaster én
- er is geen stijging van de stikstofemissies (NH3 en NOx) en stikstofdeposities t.o.v. de vergunde situatie.
Als een gemengd bedrijf (runderen, varkens) een vergunning voor onbepaalde duur wenst aan te vragen op korte termijn (vóór de tussentijdse evaluatie van de reductiedoelstellingen voor rundvee, dus vóór 31 december 2026) moeten volgende stappen worden doorlopen:
- bepaal de impactscore (gebruik meest recente versie van impactscoretool, deze is beschikbaar sinds 1 maart2024) van de aangevraagde situatie:
- als de impactscore ≤ 0.025%: geen passende beoordeling vereist (dat betekent: geen PAS-ref 2030 bepalen en niet voldoen aan reductiedoelstellingen);
- als de impactscore > 0.025%: passende beoordeling is vereist, zie volgende stappen
- bepaal de PAS-referentie 2030 (kg NH3/j) o.b.v. referentiesituatie 2021 (Mestbankaangifte 2021). Pas hierop de volgende reductiedoelstellingen toe:
- varkens in traditionele stallen: 60% reductie
- vleesvee: 5% reductie
- melkvee: 25% reductie
- Binnen de PAS-referentie 2030 (kg NH3/j) kan verschoven worden tussen de diercategorieën (bv. meer varkens & minder runderen of omgekeerd, enz.) zolang de ammoniakemissies van de dieren in de aangevraagde situatie in zijn geheel niet hoger zijn dan de PAS-referentie 2030
- een gunstige passende beoordeling als voldaan is aan volgende voorwaarden:
- voldaan aan PAS-referentie 2030
- geen stijging van stikstofdepositie (NH3 en NOx) t.o.v. vergunde situatie
- impactscore < 50%
Case: Een gemengde veehouderij is tot 01/01/2025 vergund voor 25.000 leghennen en 120 stuks rundvee. In de mestbankaangifte van het productiejaar 2021 waren er nog 15.000 leghennen aangegeven, maar geen rundvee meer. De exploitant wenst zijn vergunning enkel te verlengen tot 31/12/2030. De impactscore is > 0.025%. Dient voldaan te worden aan de PAS-referentie 2030? Welke dieraantallen moeten in rekening gebracht worden voor de hernieuwing? Moet er een passende beoordeling toegevoegd worden als het louter een verlenging tot 31/12/2030 betreft?
Voor de verlenging van een pluimvee/rundveehouderij tot eind 2030, is geen PAS-referentie 2030 vereist. Ook de reductiedoelstellingen dienen nog niet gerealiseerd, met uitzondering van de tussentijdse reductiedoelstelling voor rundvee (5%).
De emissiereductie van 5% wordt gerealiseerd binnen het aandeel runderen:
- t.o.v. de rundveebezetting volgens de huidig vergunde situatie, indien de exploitant de tussentijdse inspanning door middel van ammoniakemissiereducerende maatregelen realiseert.
- t.o.v. de gemiddelde rundveebezetting volgens de Mestbankaangifte van het productiejaar 2021, indien de exploitant de tussentijdse inspanning realiseert door middel van een vermindering van dierplaatsen, of door middel van een combinatie van een vermindering van dierplaatsen en een ammoniakemissiereducerende maatregel.
Voor een dergelijke verlenging (tot eind 2025 of tot eind 2030) moet een passende beoordeling worden toegevoegd aan de aanvraag als de impactscore van het aangevraagde project groter is dan 0.025%. Uit deze passende beoordeling moet blijken dat de exploitant geen piekbelaster is en moet blijken dat er geen stijging optreedt van de stikstofemissies of stikstofdeposities t.o.v. de vergunde situatie.
Volledige vraag: Het betreft een bedrijf met een vergunning voor het houden van 100 runderen (zoogkoeien) en 20 niet-indelingsplichtige alpaca’s. Alpaca’s moeten niet aangegeven worden in de mestbankaangifte. In de mestbankaangifte van productiejaar 2021 zijn 32 runderen opgegeven De exploitant wenst geen runderen meer te houden. Hij wenst het bedrijf om te vormen waarbij enkel schapen en alpaca’s worden gehouden.
Welke dieraantallen/emissies kunnen er vergund worden?
Moet hier rekening gehouden worden met de PAS-referentie 2030 van de rundveehouderij (32 runderen)? Of met de vergunning aangezien dit geen rundveebedrijf is in de nieuwe toestand?
Antwoord:
Indien het project een gemengd bedrijf betreft, waarbij varkens/pluimvee/rundvee in combinatie met andere dieren of stikstofbronnen (bv. stookinstallaties) worden gehouden, dient aan volgende voorwaarden te worden voldaan:
- Bij de bepaling van de impactscore van de vergunningsaanvraag van de veehouderij wordt de totale stikstofdepositie (van alle bronnen van ammoniak en NOx) in rekening gebracht en afgetoetst aan het beoordelingskader voor veehouderijen en mestverwerkingsinstallaties (drempelwaarde 0.025%). Indien de drempelwaarde wordt overschreden en er waren varkens, pluimvee of rundvee vergund op 23/02/2024, moet de PAS-referentie 2030 bepaald worden.
- De PAS-referentie 2030 kan enkel bepaald en voldaan worden voor varkens/pluimvee/rundvee. Bijvoorbeeld indien een veehouderij in de vergunde situatie zowel runderen als schapen heeft, kan de PAS-referentie 2030 enkel bepaald worden voor de runderen. Het is in dergelijk geval niet mogelijk om de PAS-referentie 2030 te realiseren door een vermindering van het aantal schapen. Dit kan enkel door een vermindering van dierenplaatsen van runderen, door uitvoering van ammoniakemissiereducerende maatregelen op de runderen of een combinatie van beide.
- Het totaal emissiepakket voor ammoniak waar de vergunningsaanvraag aan dient te voldoen, bestaat uit de som van de PAS-referentie 2030 en de emissies van de overige dieren die actueel reeds deel uitmaken van de vergunde IIOA (dit is incl. niet indelingsplichtige dieren, zoals 19 paarden).
- Indien aan bovenstaande voorwaarden is voldaan, dient bijkomend te worden aangetoond dat de depositie, voor de totale aangevraagde IIOA, niet stijgt t.o.v. de huidig vergunde situatie. Om na te gaan of hieraan wordt voldaan dient gebruik gemaakt van de module ‘toename depositie op SBZ-H berekenen’ in de impactscoretool.
Concreet voor deze vraag: alpaca’s zijn niet te beschouwen als onderdeel van de veehouderij, dit is conform de definitie in het Stikstofdecreet. Alpaca’s zijn niet opgenomen in art. 27,§1 van het Mestdecreet. De uitwerpselen worden volgens de definitie in het Mestdecreet ook niet beschouwd als dierlijke mest. Bijgevolg moeten er geen ammoniakemissies worden doorgerekend voor alpaca’s.
Concreet dient eerst nagegaan of de impactscore van het aangevraagde vergunningsproject (ammoniakemissies van Mestbankaangifteplichtige dieren en NOx emissies van stookinstallaties, e.d.) hoger is dan de drempelwaarde van het beoordelingskader veehouderijen (0.025%).
Indien dit niet het geval is, is geen passende beoordeling nodig en moet ook geen PAS-referentie 2030 bepaald worden.
Indien de impactscore de drempelwaarde van 0,025% overschrijdt, dan moet een gunstige passende beoordeling bekomen worden en een PAS-referentie 2030 bepaald worden. De Mestbankaangifte van het productiejaar 2021 vormt het uitgangspunt. Eerst worden de diercategorieën in de MBA 2021 aan de diercategorieën in bijlage 1 van het Stikstofdecreet toegewezen, volgens de regels bepaald in het besluit van de Vlaamse Regering van 19 juli 2024 over de toewijzing van diercategorieën bij de vaststelling van de PAS-referentie 2030 Men vermeerdert dit met de toepasselijke leegstandspercentages en vermenigvuldigt dit vervolgens met de toepasselijke ammoniakemissiefactoren uit bijlage 1 van het Stikstofdecreet.
Nadat men hierop de reductiedoestelling heeft toegepast, bekomt men de PAS-referentie 2030 (kg NH3/j). Deze ammoniakemissies kunnen in het aangevraagde vergunningsproject volledig/deels worden ingevuld met schapen.
Vervolgens dient nog voldaan aan punt 4 uit bovenvermelde toelichting (geen toename depositie op SBZ-H ).
Volledige vraag:
Een gemengde veehouderij (varkens en rundvee) wenst een vergunning aan te vragen voor de verdere exploitatie tot eind 2030. De emissies van het rundveegedeelte worden met 5% gereduceerd. Mogen de emissies van de varkens worden gereduceerd en ingevuld met emissies van runderen? Kan bij een dergelijke aanvraag een uitbreiding van de externe mengmestopslag worden vergund? Hoe kunnen de ammoniakemissies van deze mestopslag worden gecompenseerd zodat kan voldaan worden aan de voorwaarde dat er geen stijging van de stikstofemissies optreedt?
Antwoord:
Bij gemengde bedrijven met 2 diersoorten waarvoor een PAS-referentie 2030 van toepassing is (bv. runderen en varkens), kan geen verschuiving van emissies tussen de diersoorten worden toegestaan als een vergunning tot eind 2030 wordt aangevraagd voor de verdere exploitatie van het bedrijf. Binnen een diersoort (bv. varkens) is een verschuiving van emissies tussen diercategorieën (bv. vleesvarkens, zeugen, biggen, enz.) wel mogelijk.
Indien een dergelijk gemengd bedrijf een uitbreiding van de externe mengmestopslag wenst aan te vragen samen met de verdere exploitatie tot eind 2030, moeten deze ammoniakemissies gecompenseerd worden op het niveau van het gemengd bedrijf waarvoor een PAS-referentie 2030 van toepassing is. Deze moeten niet gecompenseerd worden per diersoort, maar wel op het geheel van varkens/pluimvee/rundvee.
Als het bedrijf een stopzettingsvergoeding ontvangt voor de stopzetting van varkens, dan mag de daarmee gepaard gaande emissiereductie niet gebruikt worden om te voldoen aan de wettelijke eisen, zoals bijvoorbeeld voldoen aan de 5% reductie voor rundvee of het voldoen aan de PAS-referentie 2030. Dat is een eis die de Europese Commissie stelt in het kader van de staatssteun. De stopzetting van de varkens waarbij gebruik is gemaakt van de stopzettingsregeling kan dus niet meetellen voor het realiseren van de reducties in het kader van de generieke bronmaatregelen.
Volledige vraag:
Een gemengd bedrijf met varkens en rundvee wil zijn vergunning hernieuwen. De varkens worden volledig geschrapt en op het rundvee worden de nodige reductie toegepast zodat voldaan is aan de PAS-referentie 2030. De varkensstal zal niet meer in gebruik worden genomen. Kan de mengmestkelder onder de varkensstal nog gebruikt worden als mengmestopslag voor het rundvee? Indien dit mogelijk is, moet dan de ammoniakemissiefactor voor externe mestopslag in rekening worden gebracht voor deze opslag? Dit is een bestaande mestopslag, dient deze dan ook mee in rekening worden gebracht in de vergunde situatie?
Antwoord:
In de huidige vergunde situatie vormt de mengmestkelder onder de varkensstal een onderdeel van de vergunde varkensstal. De emissies afkomstig van deze mestkelder zijn vervat in de ammoniakemissiefactor per vergunde dierplaats (in dit geval varkens). Deze mengmestkelder is niet vergund als een externe mestopslag.
De mengmestkelder onder de varkensstal kan indien de kelder bouwkundig nog in orde is, worden gebruikt als mengmestopslag voor het rundvee.
In het aangevraagde project zal deze mengmestkelder wel als een externe mengmestopslag aangevraagd moeten worden en moet de ammoniakemissiefactor voor de externe opslag van mengmest van rundvee worden toegepast (0,31 kg NH3/m².j).
De mestkelder onder de niet meer in gebruik zijnde varkensstal krijgt in het aangevraagd project immers een nieuwe functie zijnde een externe opslag van mengmest van runderen.
Biologische veehouderij
Wordt de impactscore op bedrijfsniveau berekend, of mag hier het biologisch gedeelte apart gerekend worden om vrijgesteld te worden van de generieke maatregelen (als dat biologisch deel dan lager is dan 1%)? Hoe dient dit bedrijf afgetoetst aan de drempelwaarde in het beoordelingskader ammoniak?
Wat is de PAS-referentie 2030 van dit gemengd bedrijf (deel biologisch, deel gewone bedrijfsvoering) indien er een vrijstelling wordt bekomen voor het biologisch deel van het bedrijf?
Voor de aftoetsing van de vrijstelling wordt voor het biologische deel van de veehouderij (hier: de biologische legkippenhouderij) een aparte impactscore bepaald en afgetoetst aan de drempel van 1%.
Voor de aftoetsing van de impactscore aan de drempelwaarde (0.025%) dient de impactscore van het volledige bedrijf (biologisch en gewone bedrijfsvoering) bepaald.
Indien het biologisch deel van het bedrijf een vrijstelling heeft bekomen, dan is de PAS-referentie 2030 van het globale bedrijf: referentie 2021 voor het biologisch deel + referentie 2021 niet-biologisch deel, met toepassing van reductiedoelstelling op het niet-biologisch deel.
De mogelijkheid om een vrijstelling aan te vragen voor biologische bedrijven met een impactscore lager of gelijk aan 1% heeft enkel betrekking op bestaande vergunde biologische bedrijven. Deze veehouderijen moeten vergund zijn op datum inwerkingtreding decreet. Enkel die varkens, - pluimvee- of rundveebedrijven hebben een PAS-referentie 2030 (zie art. 5) waarop een vrijstelling kan worden bekomen indien voldaan aan de voorwaarden zoals opgenomen in art. 12 van het Stikstofdecreet. Een veehouderij met een vervallen vergunning is te beschouwen als een nieuwe inrichting. Indien de impactscore van het aangevraagde project (zowel voor een bestaande als een nieuwe inrichting) kleiner of gelijk is aan 0.025% dient geen passende beoordeling opgemaakt. Bijgevolg dient niet voldaan aan de PAS-referentie 2030 en dienen de reductiedoelstellingen niet gerealiseerd.
Uitgebreide vraag: In het Ministerieel Besluit AEA-stallen zijn biologische varkens- en pluimveebedrijven vrijgesteld van de regeling om emissiearm te bouwen.
Met de ingang van het Stikstofdecreet worden ze vrijgesteld van een reductie met 60 % indien de impactscore lager is dan 1%. Indien de impactscore echter hoger is dan 1 %, geldt deze vrijstelling niet. Zij kunnen de stal dan wel ombouwen naar een AEA-systeem maar aangezien de dieren ook buiten lopen (vereiste uit het lastenboek bio) is het niet mogelijk om de emissie die in de buitenbeloop gebeurt op een of andere manier ‘op te vangen’ in de stal. Hoe zal hiermee worden omgegaan? Wat is hiervoor voorzien in de regelgeving? Ze moeten 60% reduceren ten opzichte van de referentiesituatie 2021 maar er is geen verduidelijking hoe dit kan gebeuren bij bio met uitloop.
Antwoord: Het volstaat in dergelijk geval niet om een bestaande stal om te bouwen naar een AEA-stalsysteem als er niet volledig voldaan wordt aan de stalomschrijving. De AEA-stalsystemen die momenteel beschikbaar zijn voor varkens en pluimvee, laten geen buitenloop toe.
Er zijn momenteel verschillende onderzoeksprojecten lopende om na te gaan of bestaande omschrijvingen van AEA-stalsystemen kunnen aangepast worden zodat ze ook toepasbaar zijn voor biobedrijven. Dit betekent dat ook de ammoniakemissiefactor zal aangepast worden in functie van de aangepaste omschrijving om in overeenstemming te zijn met het lastenboek bio. Daarnaast kunnen ook nieuwe ammoniakemissiereducerende technieken worden ingediend bij het AT die in geval van een positieve evaluatie door WeComV en AT worden opgenomen in de lijst van ammoniakemissiereducerende maatregelen.
De impactscoreberekening om na te gaan of een biologische veehouderij kan vrijgesteld worden van de generieke reductiemaatregelen moet gebaseerd zijn op de veebezetting zoals aangegeven in het Mestbankaangifte van het productiejaar 2021. Dit is dezelfde veebezetting die gebruikt wordt voor het bepalen van de referentiesituatie 2021.
Indien het bedrijf in aanmerking komt voor de toepassing van de afwijkende berekeningsmethode (zoals aangegeven in art. 5 van het Stikstofdecreet), dient de van toepassing zijnde referentie ook gebruikt voor het bepalen van de impactscore i.k.v. de aftoetsing aan de 1%-grens.
De mogelijkheid om een vrijstelling aan te vragen voor biologische bedrijven met een impactscore lager of gelijk aan 1% heeft enkel betrekking op bestaande vergunde biologische bedrijven.
Dus in dit geval dient de PAS-referentie 2030 bepaald voor het traditioneel slachtkippenbedrijf o.b.v. de mestbankaangifte in 2021 en het toepassen van de reductiedoelstelling. De PAS-referentie 2030 (uitgedrukt in kg NH3/j) kan vervolgens ingevuld worden met het houden van biokippen.
De vraag of de nieuw te bouwen varkensstal van de biologische varkenshouder al dan niet ammoniakemissiearm moet gebouwd worden, is terecht maar kan momenteel niet beantwoord worden.
Via een aantal Besluiten Vlaamse Regering (BVR) dienen er nog heel wat zaken uitgeklaard te worden in verband met de ammoniakemissiereducerende technieken in het algemeen en meer specifiek in verband met de technieken die implementeerbaar en verenigbaar zijn met het lastenboek bio.
In het Ministerieel Besluit AEA-stallen zijn biologische varkens- en pluimveebedrijven vrijgesteld van de regeling om emissiearm te bouwen. Met de ingang van het Stikstofdecreet worden ze vrijgesteld van een reductie met 60 % indien de impactscore lager is dan 1%. Indien de impactscore echter hoger is dan 1 %, geldt deze vrijstelling niet. Zij kunnen de stal dan wel ombouwen naar een AEA-systeem maar aangezien de dieren ook buiten lopen (vereiste uit lastenboek bio) is het niet mogelijk om de emissie die in de buitenbeloop gebeurt op een of andere manier ‘op te vangen’ in de stal. Hoe zal hiermee worden omgegaan? Wat is hiervoor voorzien in de regelgeving? Ze moeten 60 % reduceren t.o.v. referentiesituatie 2021 maar er is geen verduidelijking hoe dit kan gebeuren bij bio met uitloop.
Het volstaat in dergelijk geval niet om een bestaande stal om te bouwen naar een AEA-stalsysteem als er niet volledig wordt voldaan aan de stalomschrijving. De AEA-stalsystemen die momenteel beschikbaar zijn voor varkens en pluimvee, laten geen buitenloop toe.
Er zijn momenteel verschillende onderzoeksprojecten lopende om na te gaan of bestaande omschrijvingen van AEA-stalsystemen kunnen aangepast worden zodat ze ook toepasbaar zijn voor biobedrijven. Dit betekent dat ook de ammoniakemissiefactor zal aangepast worden i.f.v. de aangepaste omschrijving om in overeenstemming te zijn met het lastenboek bio.
Daarnaast kunnen ook nieuwe ammoniakemissiereducerende technieken worden ingediend bij het Administratief Team die in geval van een positieve evaluatie door het Wetenschappelijk Comité Luchtemissies Veehouderij (WeComV) en het Administratief Team worden opgenomen in de lijst van ammoniakemissiereducerende maatregelen.
Dieren andere dan pluimvee, varkens en rundvee
Uitgebreide vraag: Wanneer in een inrichting het aantal aanwezige dieren niet ingedeeld is, moet er dan toch rekening gehouden worden met de stikstofuitstoot afkomstig van de dieren? Concreet gaat het om paardenfokkerij klasse 2. Er werd een gemengde aanvraag ingediend. Stedenbouwkundig wordt een regularisatie van een mestvaalt en het aanleg van een longeerpiste, stapmolen en zandpaddock gevraagd. Milieukundig gaat het om een inrichting klasse 2 o.w.v. rubriek 32.4 voor het africhten van de paarden. Daarnaast is er een mestopslag van 135 m³ (klasse 3). Het aantal aanwezig paarden is beperkt tot 17 en is niet ingedeeld. Moet er naast een aftoetsing van de stikstofdepositie qua mobiliteit ook rekening gehouden worden met de niet-ingedeelde dieren? Of met de meldingsplichtige mestopslag?
Antwoord: als het aangevraagde vergunningsplichtige project stikstofemissies veroorzaakt, is het Stikstofdecreet van toepassing. Dat houdt in dat er een impactscore moet worden toegevoegd. De impactscore moet overeenkomstig artikel 22 van het Stikstofdecreet(opent in nieuw venster) berekend worden voor het geheel van de stikstofdepositie van de al vergunde of gemelde IIOA en de stikstofdeposities van de verandering.
Dus ook al zijn de paarden en de mestopslag in dit geval lager dan de indelingsdrempel, moeten de emissies meegenomen worden bij de berekening van de impactscore.
Ook voor een vergunningsplichtig verkeersgenererend project moet de stikstofdepositie ten gevolge van de vervoersbewegingen van het project beoordeeld worden. Er moet daarbij zowel rekening gehouden worden met de aanlegfase als met de situatie na de aanleg van het project.
Men moet steeds de effecten van het volledige project bekijken.
Aangezien het hier niet gaat over een veehouderij zoals gedefinieerd in het stikstofdecreet, zijnde een vergunningsplichtige IIOA als vermeld in rubriek 9, zal men pas een passende beoordeling moet maken als de impactscore groter is dan de drempelwaarde van 1%.
In een recent arrest van de Raad voor Vergunningsbetwistingen van 21 maart 2024 met nummer RvVb-A-2324-0571 (PDF bestand opent in nieuw venster)werd gesteld dat:
“Het gegeven dat het aantal paarden niet indelingsplichtig is, doet immers niets af aan het feit dat de ammoniakemissies die met het houden van paarden gepaard gaan, als een inherent gegeven te beschouwen zijn aan de vergunningsplichtige infrastructuur die met onderhavige aanvraag wordt beoogd. Derhalve moeten deze mee betrokken worden in het vanuit de vermelde natuurbeschermingsregelingen verplicht gestelde onderzoek naar de mogelijke effecten die op dat vlak van het gevraagde kunnen uitgaan.”
Het houden van paarden valt onder de definitie ‘veehouderij’, zoals bepaald in artikel 2, eerste lid, 39° van het Stikstofdecreet.
“39° veehouderij: een vergunningsplichtige IIOA als vermeld in rubriek 9 van de indelingslijst van bijlage 1 bij titel II van het VLAREM, voor zover er dieren worden gehouden die behoren tot een diersoort die opgenomen is in de lijst, vermeld in artikel 27, §1, van het Mestdecreet van 22 december 2006;”
De ligging van de exploitatie speelt geen rol bij het beoordelen of een activiteit valt onder veehouderijen of industrie; wel de concrete activiteit en de emissies die daarbij vrijkomen.
Zodra het beoordelingskader voor veehouderij van toepassing is voor een omgevingsvergunnings-aanvraag, wordt de totale stikstofdepositie volgens dat kader beoordeeld, ook als de exploitatie stationaire bronnen van stikstofoxiden (zijnde stookinstallaties) bevat.
Voor runderen, varkens en pluimvee zijn reductiedoelstellingen opgenomen in het Stikstofdecreet. Voor andere diersoorten, waaronder paarden, wordt geen daling van de ammoniakuitstoot gevraagd.
Echter moet bij een vergunningsaanvraag (hernieuwing, uitbreiding, wijziging) van een paardenhouderij een passende beoordeling gevoegd worden van de effecten van stikstofdepositie via de lucht als de impactscore groter is dan de drempelwaarde van 0,025%.
De impactscore van een exploitatie kan worden berekend met de impactscoretool.
De conclusie van deze passende beoordeling is gunstig (zijnde: er is geen betekenisvolle aantasting van de natuurlijke kenmerken van de SBZ-H in kwestie mogelijk) als de impactscore lager is dan 50% en er geen stijging is van de depositie ten opzichte van de huidige vergunde situatie.
Als niet kan worden voldaan aan bovenstaande voorwaarden, zal moeten worden aangetoond dat het project de gebiedsspecifieke neerwaartse depositietrend van ammoniak in die SBZ-H niet hypothekeert. Enkel dan kan de passende beoordeling alsnog gunstig worden beoordeeld.
Piekbelasters
Het decreet voorziet dat de piekbelasters ten laatste binnen de 18 maanden na de inwerkingtreding van het decreet worden aangeduid. Dat betekent concreet in de zomer van 2025. Die periode is nodig omdat er nog veel gegevens moeten verzameld worden en er specifieke impactscoretools moeten ontwikkeld worden. De VLM streeft ernaar om dat zo snel mogelijk te doen.
Er is in het verleden wel al gecommuniceerd naar de bedrijven over hun impactscore. Bedrijven met een hoge impactscore in het verleden, hebben dus al sterke aanwijzingen. De bedrijven met een impactscore > 50 % moeten niet meer onmiddellijk stoppen maar hebben de mogelijkheid om onder de 50% te dalen. Bedrijven die rond de 50% schommelen, zullen door het toepassen van de PAS-referentie 2030, mogelijk al onder de 50% komen te vallen.
De piekbelaster is geen piekbelaster meer als zijn impactscore onder de 50 % daalt.
Via wijzigingen van databronnen (zoals de zoekzonekaart en de laag van passend beheer) kan een piekbelaster een kleinere impactscore toegekend krijgen. Bedrijven kunnen ook emissiereducerende technieken laten opnemen in hun omgevingsvergunning om de impactscore te laten dalen.
Uiterlijk tegen 30 september 2029 moet de piekbelaster beschikken over een aangepaste vergunning waaruit blijkt dat het bedrijf een impactscore heeft onder de 50%.
Er bestaat ook een bezwaarprocedure waarbij de piekbelaster gegevens kan aanreiken en de berekening opnieuw gemaakt kan worden.
Ja. Wij gebruiken een gedetailleerde impactscoretool die rekening houdt met de situaties in 2020, 2021 en 2022.
Het weer, en voornamelijk de windrichting, beïnvloedt de plaats waar de emissies uiteindelijk neerkomen, al blijft die invloed al bij al beperkt. Door 3 jaren door te rekenen, krijgen we een realistisch beeld.
Ja, de zoekzonekaart kan aangepast worden. Dat kan een impact hebben op de impactscore.