Gedaan met laden. U bevindt zich op: Stikstof en vergunningen Stikstof in Vlaanderen

Stikstof en vergunningen

Geldt het Stikstofdecreet voor vergunningsaanvragen en welk beoordelingskader is van toepassing?

Het schema en de bijbehorende uitleg zijn een hulp om na te gaan of bij een vergunningsaanvraag het Stikstofdecreet van toepassing is en onder welk beoordelingskader een vergunningsaanvraag valt. “I, II en III gaan over de aanvraag zelf, IV, VI en VII over de totale IIOA.

Klik het schema open of download het schema ‘Geldt het Stikstofdecreet voor vergunningsaanvragen?(PDF bestand opent in nieuw venster)’.

Hieronder wordt het schema met openklapvensters toegelicht. Er staan ook voorbeelden in.

Drie beoordelingskaders

Als basis voor vergunningverlening van individuele projecten die stikstof uitstoten, bevat het decreet beoordelingskaders voor de effecten van stikstofdepositie via de lucht ten aanzien van SBZ-H.

De beoordelingskaders voor de vergunningverlening, wat stikstofdepositie via de lucht betreft staan in hoofdstuk 3 van het Stikstofdecreet(opent in nieuw venster). Het gaat om :

  1. Beoordelingskader voor stationaire bronnen van stikstofoxiden(opent in nieuw venster)
  2. Beoordelingskader voor stikstofoxiden veroorzaakt door mobiliteitsgerelateerde projecten(opent in nieuw venster)
  3. Beoordelingskader voor ammoniak van veehouderijen en mestverwerkingsinstallaties(opent in nieuw venster)
  • Stap 1
  • Stap 2
  • Stap 3

    Als een mobiliteit gerelateerd project ook een exploitatie van een IIOA omvat met een of meer stationaire bronnen van stikstofoxiden wordt de totale stikstofdepositie beoordeeld conform het beoordelingskader stikstofoxiden stationaire bronnen in de volgende gevallen:

    • de exploitatie van de IIOA met stationaire bronnen vindt plaats na de aanlegfase van het mobiliteit gerelateerd project; of
    • de exploitatie van de IIOA met stationaire bronnen vindt enkel plaats tijdens de aanlegfase van het mobiliteit gerelateerd project en de gemiddelde equivalente jaaremissie van NOx van de aanlegfase in totaliteit (inclusief exploitatie van de IIOA) > gemiddelde jaaremissie van NOx van het mobiliteit gerelateerd project na de aanlegfase.

    In de andere gevallen gebeurt de beoordeling van de totale stikstofdepositie van het project conform
    het beoordelingskader stikstofoxiden mobiliteit.
    Voor beide beoordelingskaders geldt (actueel) een drempelwaarde van 1% om te bepalen of een
    passende beoordeling vereist is voor de beoordeling van de effecten van stikstofdepositie via de
    lucht.

    Aandachtspunt: artikel 26 van het Stikstofdecreet(opent in nieuw venster) sluit het beoordelen van NOx-emissies in de aanlegfase in geen van beide gevallen uit. De aanlegfase van een project moet steeds mee beoordeeld worden.

    Aandachtspunt: artikel 24 van het stikstofdecreet stelt dat stikstofoxiden ten gevolge van stationaire
    bronnen bij een veehouderij of mestverwerkingsinstallatie worden beoordeeld conform het beoordelingskader dat geldt voor ammoniak veroorzaakt door veehouderijen of mestverwerkingsinstallaties.

Bestaande veehouderijen of mestverwerkingsinstallaties

  • Stroomschema rundvee
    Stroomschema varkens en pluimvee
  • Indien de impactscore van het project ≤ 0,025% bedraagt, is de opmaak van een passende beoordeling, voor wat betreft de effecten van stikstofdepositie via de lucht ten aanzien van SBZ-H, niet vereist. De (cumulatieve) effecten van dergelijke projecten zijn immers reeds passend
    beoordeeld in de passende beoordeling van de PAS.

    Bij aftoetsing van de drempelwaarde moeten alle stikstofbronnen gerelateerd aan de IIOA mee in rekening worden gebracht, incl. de niet-vergunningsplichtige dieren en de aanhorigheden (bv. een
    stookinstallatie).

  • Een piekbelaster is een IIOA waarvan de impactscore ≥ 50%. Om die impactscore te bepalen, wordt de impactscore voor 2020, 2021 en 2022 berekend. Een IIOA wordt als een piekbelaster beschouwd
    als minimaal twee van de drie berekende impactscores ≥ 50%30.

    De Vlaamse Landmaatschappij (VLM) brengt binnen 18 maanden na de inwerkingtreding van het Stikstofdecreet de exploitant op de hoogte van het resultaat van de berekende impactscores en de aanduiding als piekbelaster.

    Ook een piekbelaster kan een hernieuwing krijgen voor onbepaalde duur zonder te voldoen aan de PAS-referentie 2030. De voorwaarden hiervoor zijn: (1) de impactscore is lager dan 50% en (2) de
    gebiedsgerichte dalende NH3-trend wordt niet gehypothekeerd (zie punt 5 depositietrendtool).

    Rundveehouders dienen nog aan een extra voorwaarde te voldoen, nl. het realiseren van de tussentijdse doelstelling (emissiereductie van 5%) tegen 31 december 2025.

  • Iedere rundveehouder die op 23 februari 2024 vergund was, neemt uiterlijk tegen 31 december 2025 een tussentijdse reductie van 5% ten opzichte van de huidige vergunde situatie.

    De tussentijdse reductie voor rundveehouderijen kan worden gerealiseerd door de volgende ingrepen in de vergunning op te nemen:

    • een ammoniakemissiereducerende maatregel;
    • een vermindering van het aantal dierplaatsen;
    • een combinatie van beide.

    De exploitant neemt de maatregel of maatregelen ook op in de Mestbankaangifte.

    Sommige rundveehouderijen hebben de tussentijdse reductie van 5% al geheel of gedeeltelijk gerealiseerd als de exploitant sinds 1 januari 2015 een ingreep voor rundvee in de vergunning heeft opgenomen. Hieronder wordt toegelicht hoe dit berekend kan worden.

  • Het is mogelijk om een tijdelijke vergunning tot 31 december 2030 aan te vragen zonder al te voldoen aan de PAS-referentie 2030 op voorwaarde dat:

    • de IIOA geen piekbelaster is; en
    • er, ten opzichte van de vergunde situatie, geen stijging van de stikstofemissies of -deposities wordt veroorzaakt op de SBZ-H in kwestie.

    Deze tijdelijke verlenging is enkel voorzien voor een verdere exploitatie van veehouderijen met diergroepen waarvoor de PAS-referentie 2030 van toepassing is, nl. varkens, pluimvee en rundvee.

    Dit betekent dat er geen verschuiving van emissies tussen diersoorten wordt toegestaan. Voor (onderdelen van) bestaande veehouderijen waarvoor geen PAS-referentie 2030 van toepassing is, is dergelijke tijdelijke vergunning niet relevant en kan een vergunning voor onbepaalde duur verkregen worden indien aan de voorwaarden van artikel 38 2e lid wordt voldaan. Dit betekent ook dat een omzetting van bijvoorbeeld varkens naar paarden enkel kan mits het toepassen van de PASreferentie 2030.

    Ook bij gemengde bedrijven met 2 diersoorten waarvoor een PAS-referentie 2030 van toepassing is, kan geen verschuiving van emissies tussen de diersoorten worden toegestaan. Binnen een diersoort (bv. varkens) is een verschuiving van emissies tussen diercategorieën (bv. vleesvarkens, zeugen, biggen, enz.) wel mogelijk. Indien een dergelijk gemengd bedrijf een uitbreiding van de externe mengmestopslag wenst aan te vragen samen met de verdere exploitatie tot eind 2030, moeten deze ammoniakemissies gecompenseerd worden op het niveau van het gemengd bedrijf waarvoor een PAS-referentie 2030 van toepassing is.

    Aandachtspunt: Rundveehouderijen kunnen onder bovenstaande voorwaarden slechts een vergunning bekomen tot eind 2025. Voor een vergunning tot 2030 dient aan een derde voorwaarde te worden voldaan, namelijk het realiseren van de tussentijdse doelstelling (emissiereductie van 5%) tegen uiterlijk 31 december 2025.

  • Voor elke varkens, pluimvee- of rundveehouderij die op 23 februari 2024 vergund was, moet een PAS-referentie 2030 bepaald worden. De PAS-referentie 2030 wordt beschreven in artikel 5 van het Stikstofdecreet en is de maximale ammoniakemissie, uitgedrukt in kg NH3/jaar, die na 31 december 2030 mag plaatsvinden op de IIOA in kwestie.

    De PAS-referentie 2030 wordt voor elk van die veehouderijen berekend aan de hand van de ammoniakemissies in de referentiesituatie 2021 waarop de reductiedoelstellingen en de
    vrijstellingen, vermeld in het Stikstofdecreet, worden toegepast.

    De referentiesituatie 2021 wordt bepaald door de gemiddelde veebezetting in 2021 – overeenkomstig de gegevens van de Mestbankaangifte 2021 – te vermenigvuldigen met de ammoniakemissiefactoren en in voorkomend geval te verhogen met de leegstandspercentages. De lijst van ammoniakemissiefactoren(opent in nieuw venster) is opgenomen in bijlage 1 bij het Stikstofdecreet, incl. eventuele leegstandspercentages. De emissies per stal binnen eenzelfde bedrijf worden samengeteld. Zo wordt een PAS-referentie 2030 op bedrijfsniveau bekomen.

    Aandachtspunt: voor de toewijzing van dieren uit de Mestbankaangifte aan een welbepaalde diercategorie is een Besluit van de Vlaamse Regering nodig, althans voor die diercategorieën van de Mestbankaangifte waarvoor de toewijzing aan de diercategorieën(opent in nieuw venster) uit de lijst in bijlage 1 van het Stikstofdecreet niet eenduidig kan gebeuren. Dit besluit is op 19 juli 2024 definitief goedgekeurd door de Vlaamse Regering.

    Om de PAS-referentie 2030 te berekenen, stelde de Vlaamse overheid een PAS-referentietool(opent in nieuw venster) ter beschikking.

    Begrenzing van de referentiesituatie 2021

    De aanvrager moet telkens nagaan of de referentiesituatie 2021 begrensd moet worden. Hiervoor berekent de aanvrager:

    • De totale geëxploiteerde ammoniakemissie in de referentiesituatie 2021, berekend op basis van de gemiddelde veebezetting in de Mestbankaangifte 2021 ofwel op basis van een afwijkende berekeningsmethode;
    • De totale vergunde ammoniakemissie in de vergunde situatie in 2021 ofwel in de vergunde situatie in het jaar dat gebruikt werd voor de afwijkende berekeningsmethode;

    Als de berekende totale geëxploiteerde emissie in de referentiesituatie 2021 hoger ligt dan de berekende totale vergunde emissie dan moet begrensd worden tot die totale vergunde emissie. De begrenzing wordt uitgevoerd door de totale vergunde ammoniakemissie over de verschillende diercategorieën en stalsystemen te verdelen overeenkomstig de verhouding per “diercategorie of stalsysteem” in de referentiesituatie 2021

    Afwijkende berekeningsmethode

    Exploitanten van varkens-, pluimvee- en rundveehouderijen kunnen een afwijkende berekeningsmethode van de referentiesituatie 2021 aanvragen als de gemiddelde veebezetting in 2021 niet representatief is (investering in dierplaatsen, nulbezetting, overmacht). De Vlaamse Regering heeft op 7 juni 2024 hiervoor nadere regels bepaald(PDF bestand opent in nieuw venster).

    Om aanspraak te kunnen maken op een afwijkende berekeningsmethode van de referentiesituatie 2021, moet er wel een verschil van minstens 7% in de veebezetting van de diersoort bestaan, telkens uitdrukt in kilogram ammoniakemissie per jaar.

  • De deposities mogen niet stijgen t.o.v. de actueel vergunde situatie. Dit geldt voor alle habitats die zich situeren binnen het onderzoeksgebied.

    Om na te gaan of de deposities al dan niet stijgen is een afzonderlijke module voorzien op de webpagina van de PAS-berekening(opent in nieuw venster), namelijk de depositietoenametool. Hierbij wordt op perceelsniveau per habitat en per SBZ-H nagegaan of er al dan niet een stijging in deposities wordt verwacht voor de aangevraagde situatie t.o.v. de actueel vergunde situatie.

    Voor deze voorwaarde is het van belang om de geldende vergunning toe te voegen aan de passende beoordeling of omgevingsvergunningsaanvraag.

  • In bepaalde gevallen kan een vergunning enkel verleend worden voor onbepaalde duur op voorwaarde dat de gebiedsspecifieke neerwaartse depositietrend voor ammoniak niet wordt gehypothekeerd door het project. Voor deze beoordeling werd een onlinetoepassing uitgewerkt door de Vlaamse overheid, de depositietrendtool. Deze toepassing is te vinden op de website PAS-berekening(opent in nieuw venster).

    Depositietrendtool(opent in nieuw venster): berekent of een project al dan niet de gebiedsspecifieke neerwaartse
    depositietrend hypothekeert.

    • Wanneer depositietrendtool gebruiken? Een veehouderij of mestverwerker met een impactscore tussen 0.025% en 50% waarbij:
      • er niet voldaan is aan de PAS-referentie 2030 (waar relevant); of
      • een stijging van de stikstofdepositie plaatsvindt ten opzichte van de huidig vergunde situatie.
    • Wat onderzoekt de depositietrendtool? De depositietrendtool onderzoekt voor een project per habitat en per SBZ-H of de gebiedsspecifieke neerwaartse depositietrend van NH3 niet gehypothekeerd wordt en dit binnen een toetszone van 20 km rondom het project. Enkel de habitats waarvan de KDW overschreden wordt door de som van de achtergronddeposities en de deposities van het project worden verder onderzocht.

    Bij hervergunningen of uitbreidingen wordt rekening gehouden met reeds aanwezige emissies en daaruit volgende deposities, die reeds vervat zitten in de G8-lijn33. Hierbij wordt het begrip G8 emissiepakket gehanteerd.

    > G8 emissiepakket = de emissies die een reeds vergund€ IIOA/project nog kan uitstoten in 2030 na uitvoering van de generieke maatregelen van het Stikstofdecreet.

    > Voor bestaande varkens-, pluimvee- en rundveehouderijen is het G8 emissiepakket =
    PAS-referentie 203034

    De deposities afkomstig van het G8 emissiepakket worden van de deposities van de aan te vragen toestand afgetrokken in de depositietrendtool. Enkel de bijkomende deposities bovenop het G8 emissiepakket worden onderzocht en afgetoetst aan de gebiedsspecifieke neerwaartse depositietrend.

    Voor een project wordt per stikstofgevoelig habitattype en per SBZ-H dat gelegen is binnen de toetszone een trendlijn bepaald op basis van de jaarlijkse achtergronddeposities (VLOPS). Deze
    trendlijn wordt vergeleken met de G8-lijn. Indien de trendlijn sneller afneemt dan de G8-lijn is er sprake van depositieruimte.

    Indien de nodige depositieruimte van het project (= de bijkomende deposities bovenop het G8 emissiepakket) past binnen de beschikbare depositieruimte bepaald op basis van de trendanalyse, wordt de dalende trend niet gehypothekeerd en is er voldoende depositieruimte beschikbaar. Indien
    de nodige depositieruimte van het project groter is dan de depositieruimte bepaald op basis van de trendanalyse, wordt de dalende trend wel gehypothekeerd en is er onvoldoende depositieruimte beschikbaar. Wanneer de nodige depositieruimte van een project gelijk is aan 0 of wanneer de KDW
    van het betreffende habitattype niet overschreden is, wordt de beschikbaarheid van de depositieruimte aangegeven als niet van toepassing.

    Resultaat van de depositietrendtool

    Het resultaat van de toepassing geeft in tabelvorm volgende weer:

    • het habitatrichtlijngebied (SBZ-H)
    • de code van het habitattype
    • de nodige depositieruimte van het project35 in g N/(ha*jaar)
    • de beschikbaarheid van de depositieruimte: beschikbaar / onbeschikbaar / niet van toepassing

    Indien er voor alle habitattypes in de relevante SBZ-H voldoende depositieruimte beschikbaar is, dan hypothekeert het project de gebiedsspecifieke dalende trend niet en is er geen betekenisvolle aantasting van de natuurlijke kenmerken van de SBZ-H in kwestie mogelijk.

    Indien er onvoldoende depositieruimte beschikbaar is, zal het project de gebiedsspecifieke dalende trend hypothekeren en is er geen gunstige passende beoordeling mogelijk.

  • Onderstaande schema’s zijn van toepassing voor veehouderijen conform de definitie uit het Stikstofdecreet (artikel 2,39°).

    • Indien de impactscore van het project ≤ 0,025% is, is de opmaak van een passende beoordeling, voor wat betreft de effecten van stikstofdepositie via de lucht ten aanzien van SBZ-H, niet vereist.

      De (cumulatieve) effecten van dergelijke projecten zijn immers reeds passend beoordeeld in de passende beoordeling van de PAS.

      Bij aftoetsing van de drempelwaarde moeten alle stikstofbronnen gerelateerd aan de IIOA mee in rekening worden gebracht, incl. de niet-vergunningsplichtige dieren en de aanhorigheden.

    • De deposities mogen niet stijgen t.o.v. de actueel vergunde situatie. Dit geldt voor alle habitats die zich situeren binnen het onderzoeksgebied.

      Om na te gaan of de deposities al dan niet stijgen is een afzonderlijke module voorzien op de webpagina van de PAS-berekening(opent in nieuw venster), namelijk de depositietoenametool. Hierbij wordt op
      perceelsniveau per habitat per SBZ-H nagegaan of er al dan niet een stijging in deposities wordt verwacht voor de aangevraagde situatie t.o.v. de actueel vergunde situatie.

      Voor deze voorwaarde is het van belang om de geldende vergunning toe te voegen aan de passende beoordeling of omgevingsvergunningsaanvraag.

    • In bepaalde gevallen kan een vergunning enkel verleend worden voor onbepaalde duur op voorwaarde dat de gebiedsspecifieke neerwaartse depositietrend voor ammoniak niet wordt
      gehypothekeerd door het project. Voor deze beoordeling werd een onlinetoepassing uitgewerkt door de Vlaamse overheid, de depositietrendtool. Deze toepassing is te vinden op de website PAS-berekening(opent in nieuw venster).

      De principes van de depositietrendtool blijven gelijk zoals beschreven onder varkens pluimvee en runderen van deze praktische wegwijzer. Hieronder wordt specifiek voor mestverwerkingsinstallaties en veehouderijen zonder PAS-referentie 2030 geduid wanneer de depositietrendtool gebruikt moet worden en hoe het G8 emissiepakket bepaald kan worden.

      • Wanneer depositietrendtool gebruiken? Indien een mestverwerkingsinstallatie of veehouderij waarvoor geen PAS-referentie 2030 van toepassing is:
        • een impactscore heeft groter dan 0,025%, maar lager dan 50%; en
        • een stijging van de stikstofdepositie plaatsvindt ten opzichte van de huidig vergunde situatie.
      • G8-emissiepakket: Bij hervergunningen of uitbreidingen wordt rekening gehouden met reeds aanwezige emissies en daaruit volgende deposities, die reeds vervat zitten in de G8-lijn. Hierbij wordt het begrip G8 emissiepakket gehanteerd.

      G8 emissiepakket = de emissies die een reeds vergund€ IIOA/project nog kan uitstoten in 2030
      na uitvoering van de generieke maatregelen van het Stikstofdecreet.

      • Voor bestaande veeteeltbedrijven zonder PAS-referentie 2030 is het G8 emissiepakket = huidig vergunde emissies
      • Voor bestaande mestverwerkers is het G8 emissiepakket = huidig vergunde emissies na toepassing van de ammoniakemissiereducerende maatregel38
  • Indien het project een gemengd bedrijf betreft, waarbij varkens/pluimvee/rundvee in combinatie met andere mestbank aangifteplichtige dieren of stikstofbronnen worden gehouden, dient aan volgende voorwaarde te worden voldaan:

    1. Bij bepaling van de impactscore wordt de totale stikstofdepositie in rekening gebracht en afgetoetst aan het beoordelingskader voor veehouderijen en mestverwerkingsinstallaties Zie check 1 in onderstaande figuur.
    2. De PAS-referentie 2030 kan enkel bepaald en voldaan worden voor varkens/pluimvee/rundvee. Zie check 2 in onderstaande figuur. Indien bij voorbeeld een veeteeltbedrijf in de vergunde situatie zowel varkens als schapen heeft, kan de PAS-referentie enkel bepaald worden voor de varkens. Het is in dergelijk geval niet mogelijk om de PAS-referentie te realiseren door een vermindering van het aantal schapen. Dit kan enkel door een vermindering van dierplaatsen van varkens, door uitvoering van ammoniakemessiereducerende maatregelen of een combinatie van beide.
    3. Het totaal emissiepakket voor ammoniak waar de nieuw vergunde toestand aan dient te voldoen, bestaat uit de som van de PAS-referentie en de emissies van de overige dieren die actueel reeds deel uitmaken van de IIOA (incl. niet vergunningsplichtige dieren). Zie check 3 in onderstaande figuur.
    4. Indien aan bovenstaande voorwaarden is voldaan, dient bijkomend te worden aangetoond dat de depositie, voor de totale IIOA, niet stijgt t.o.v. de huidig vergunde situatie. Om na te gaan of hieraan wordt voldaan kan gebruik worden gemaakt van de module ‘toename depositie op SBZ-H berekenen’ in de impactscoretool. Zie check 4 in onderstaande figuur.
    Stroomschema gemengd bedrijf
  • Vrijstellingen voor veehouderijen conform artikel 12 van het Stikstofdecreet

    Het Stikstofdecreet voorziet de mogelijkheid voor bepaalde veehouderijen om een vrijstelling van de generieke bronmaatregelen aan te vragen. Die veehouderijen moeten nog altijd een PAS-referentie 2030 bepalen en realiseren, maar die wordt berekend met een ammoniakemissiereductie van 0%. Rundveehouderijen kunnen tot en met 31 maart 2025 de aangifte van die vrijstelling in het Omgevingsloket doen. De overige veehouderijen kunnen dat nog tot en met 30 september 2029.

    • In art. 12, §1, eerste lid van het Stikstofdecreet(opent in nieuw venster) werden vrijstellingen voor bepaalde veehouderijen voorzien:

      • 1° veehouderijen die een jaaremissie van minder dan 500 kg ammoniak hebben en een impactscore lager dan of gelijk aan 0,025% in het jaar van de inwerkingtreding van dit decreet;
      • 2° biologische bedrijven met een impactscore lager dan of gelijk aan 1% in het jaar van de inwerkingtreding van dit decreet;
      • 3° diercategorieën waarvoor de Vlaamse Regering vaststelt dat er geen ammoniakemissiereducerende maatregelen vastgesteld zijn.

      In art. 12, §1, tweede lid van het Stikstofdecreet wordt bepaald dat voor de berekening van de jaaremissie en van de impactscores, rekening gehouden moet worden met de gemiddelde veebezetting die gebruikt is voor het bepalen van de referentie 2021, in voorkomend geval na de toepassing van de afwijkende berekeningsmethode.

      In het besluit van de Vlaamse Regering van 20 september 2024 over de afwijkende berekeningsmethode van de referentiesituatie 2021(PDF bestand opent in nieuw venster), de vrijstelling van reductieverplichtingen en de aanwijzing van verwerkingsverantwoordelijken, is in artikel 12 bepaald dat de volgende diercategorieën voldoen aan punt 3° hierboven omdat er geen ammoniakemissiereducerende maatregelen voor zijn vastgesteld:

      1° ander pluimvee dan kippen;
      2° beren als vermeld in artikel 27, §1, eerste lid, 2°, van het Mestdecreet van 22 december 2006.

      De impactscore en de jaaremissie worden dus berekend op basis van de gemiddelde veebezetting in de referentiesituatie 2021. In principe gaat men daarbij uit van de gemiddelde veebezetting uit de Mestbankaangifte 2021, vermeerderd met de leegstandspercentages en vermenigvuldigd met de ammoniakemissiefactoren uit bijlage 1 bij het Stikstofdecreet(opent in nieuw venster).

      Opgelet:

      • Indien nodig moeten de begrenzingsregels worden toegepast om de aangegeven veebezetting te begrenzen tot de vergunde of geacteerde aantallen;
      • Indien een gunstige beslissing van de Commissie Afwijkende PAS-referentiesituatie werd verkregen, wordt een afwijkende berekeningsmethode van de referentiesituatie 2021 toegepast.

      De impactscore moet berekend worden in de versie van 1 juli 2024 van de impactscoretool.

    • Ook veehouderijen met een gemengde bedrijfsvoering kunnen een vrijstelling aanvragen. Dit zijn veehouderijen die deels een biologische bedrijfsvoering en deels een gewone bedrijfsvoering hebben. De beoordeling van de vrijstelling en de vergunningsaanvraag voor veehouderijen met een gemengde bedrijfsvoering gebeurt als volgt.

      Als een vrijstelling voor een biologische bedrijf wordt aangegeven, moet worden getoetst aan de drempelwaarde van 1%.

      • De impactscore wordt hier enkel berekend voor het deel van de veehouderij met een biologische bedrijfsvoering. Deze impactscore wordt vervolgens aan de drempelwaarde van 1% getoetst.

      Als later een aanvraag voor een omgevingsvergunning zou worden ingediend, dan moet deze aanvraag worden getoetst aan de gebruikelijke voorwaarden uit het beoordelingskader voor veehouderijen en mestverwerkingsinstallaties.

      • De impactscore wordt berekend voor de gehele veehouderij, zowel voor het deel met een biologische bedrijfsvoering, als voor het deel met een gewone bedrijfsvoering. Deze impactscore wordt vervolgens aan de drempelwaarde van 0,025% getoetst.
      • Als de vrijstelling werd verleend, vereist de passende beoordeling dat voor de gehele veehouderij 1 PAS-referentie 2030 wordt berekend. Eerst wordt voor ieder deel een afzonderlijke PAS-referentie 2030 berekend, waarna deze worden samengeteld.
        • Voor het deel met de biologische bedrijfsvoering wordt gerekend met een ammoniakemissiereductie van 0%;
        • Voor het deel met de gewone bedrijfsvoering is geen vrijstelling van toepassing en wordt gerekend met de relevante reductiedoelstellingen.
    • Als een vrijstelling werd toegekend, worden de in het Stikstofdecreet opgelegde percentages van ammoniakemissiereductie herleid tot 0%, zowel bij het realiseren van de PAS-referentie 2030, als bij de tussentijdse inspanning.

      De veehouderij moet dus nog steeds een PAS-referentie 2030 bepalen en realiseren. Tenzij een afwijkende berekeningsmethode door de Commissie Afwijkende PAS-referentiesituatie werd toegestaan, wordt de referentiesituatie 2021 nog steeds berekend op basis van de gemiddelde veebezetting in de Mestbankaangifte van het productiejaar 2021. Om de PAS-referentie 2030 voor een vrijgestelde veehouderij te berekenen, wordt op de referentiesituatie 2021 een ammoniakemissiereductie van 0% toegepast. Zo komt de PAS-referentie 2030 neer op de referentiesituatie 2021.

      De exploitant kan wel nog verplicht worden om ammoniakemissiereducerende maatregelen toe te passen die binnen de specifieke bedrijfsrealiteit geïmplementeerd kunnen worden om de PAS-referentie 2030 te behalen. Voor de biologische bedrijven moeten deze maatregelen bovendien verenigbaar zijn met het lastenboek bio. De Vlaamse Regering zal dit nog nader regelen.

    • De aangifte van de vrijstelling is geen omgevingsvergunningsaanvraag, maar een op zich staande procedure en beslissing. Evenwel verloopt deze procedure ook via het Omgevingsloket. De exploitant kan de aangifte van de vrijstelling doen in het Omgevingsloket onder het projecttype “Aangifte voor vrijstellingsregeling voor het nemen van bronmaatregelen voor varken-, pluimvee- en rundveehouderijen”.

      Gelieve volgende documenten zeker op te laden:

      • De impactscoreberekening
      • Document ter staving van de referentiesituatie 2021, d.i. in principe de MBA 2021, of de beslissing van de Commissie Afwijkende PAS-referentiesituatie
      • De vergunning die gold in het jaar van de referentiesituatie 2021, d.i. in principe de vergunning die gold in het jaar 2021
      • Voor de vrijstelling in art. 12, §1, eerste lid, 2°: document ter staving van de biologische bedrijfsvoering.

      In het Stikstofdecreet is bepaald dat de aangifte moet worden bezorgd aan de overheid die bevoegd zou zijn om te beslissen over de omgevingsvergunningsaanvraag voor de exploitatie.

      Dat betekent dat de aangifte van de vrijstelling in het Omgevingsloket moet worden bezorgd aan de overheid die in eerste administratieve aanleg bevoegd is om de vergunningsaanvraag van de exploitatie te beoordelen, als de huidig vergunde situatie vandaag opnieuw zou worden aangevraagd.

      In het kader van de vrijstellingsregeling zal meestal de gemeente de bevoegde vergunningverlenende overheid zijn.

      Voorbeeld:

      Stel, de huidig geldende vergunning is een vergunning voor de exploitatie van een inrichting met plaatsen voor 2000 kippen in een agrarisch gebied. Destijds werd de aanvraag bij de gemeente ingediend, omdat deze in eerste administratieve aanleg bevoegd was om deze aanvraag te beoordelen. Uiteindelijk werd de aanvraag in laatste administratieve aanleg echter door de provincie verleend.

      Als de exploitant vandaag een vrijstelling voor zijn pluimveehouderij aanvraagt, dan moet de exploitant nagaan:

      • wat de huidig vergunde situatie is en;
      • wie volgens de huidige regelgeving bevoegd zou zijn om in eerste administratieve aanleg een aanvraag voor de huidig vergunde situatie te beoordelen.

      De huidig vergunde situatie bestaat uit de exploitatie van een inrichting met plaatsen voor 2000 kippen in een agrarisch gebied. Volgens de huidige regelgeving is dit een ingedeelde inrichting van klasse 2 en is de gemeente hiervoor bevoegd. De aangifte van de vrijstelling moet via het Omgevingsloket dus aan de gemeente worden bezorgd. De gemeente zou immers in eerste administratieve aanleg bevoegd zijn om een aanvraag voor de huidig vergunde situatie te beoordelen.

      De deadline voor het indienen van de aangifte van de vrijstelling aan de bevoegde overheid is:

      • 31 maart 2025 voor rundveehouderijen;
      • 30 september 2029 voor overige veehouderijen.

      De exploitant voegt de impactscoreberekening, alle nodige documenten ter staving van de impactscore en de geldende vergunningstoestand toe bij de aangifte.

      De vergunningverlenende overheid gaat na of de exploitant voldoet aan de voorwaarden, en of de nodige en correcte documenten in de aangifte werden bijgevoegd. Als dat het geval is, verleent de vergunningverlenende overheid de vrijstelling. De vergunningverlenende overheid neemt een beslissing binnen een termijn van zestig dagen die ingaat op de dag na de datum van de aangifte. Binnen dezelfde termijn wordt de aanvrager op de hoogte gesteld van de beslissing.

    • De vrijstelling geldt vanaf de dag na de datum van de kennisgeving van de beslissing over de aangifte.

      Opgelet: om de vrijstelling op grond van artikel 12, §1, eerste lid, 3° Stikstofdecreet(opent in nieuw venster) toe te kunnen passen voor de exploitatie na 31 december 2030, moet eerst een vergunning verleend worden met toepassing van artikel 36 of waarbij uit de passende beoordeling blijkt dat de gebiedsspecifieke neerwaartse depositietrend van ammoniak niet gehypothekeerd wordt.

    • In principe moet iedere varkens-, pluimvee- of rundveehouderij die reeds op 23 februari 2024 vergund was een PAS-referentie 2030 bepalen, de vergunning aanpassen aan de PAS-referentie 2030 en de PAS-referentie 2030 realiseren. De omgevingsvergunning van deze veehouderijen moet uiterlijk op 30 september 2029 aan de PAS-referentie 2030 zijn aangepast, zodat de realisatie van de PAS-referentie 2030 uiterlijk op 31 december 2030 een feit is.

      De aanpassing van de omgevingsvergunning aan de PAS-referentie 2030 vereist in principe dat een vergunningsprocedure wordt gevolgd. Volgende situaties kunnen onderscheiden worden:

      1. Als de exploitant de PAS-referentie 2030 realiseert door het toepassen van een ammoniakemissiereducerende maatregel, al dan niet in combinatie met een vermindering van dierplaatsen, dan moet in principe een vergunningsaanvraag worden ingediend.
      2. Als de exploitant de PAS-referentie 2030 realiseert door het toepassen van de bijkomende ammoniakemissiereducerende maatregelen conform het besluit van de Vlaamse Regering van 8 november 2024, of door het beweiden van runderen, dan kunnen deze specifieke ammoniakemissiereducerende maatregelen bij melding in de vergunning worden opgenomen.
      3. Als de exploitant de PAS-referentie 2030 realiseert door een loutere vermindering van dierplaatsen, dan volstaat een melding van gedeeltelijke of gehele stopzetting overeenkomstig de procedure in artikel 98 van het besluit van de Vlaamse Regering van 27 november 2015 tot uitvoering van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning.

    • Veehouderijen die een vrijstelling genieten moeten nog steeds de omgevingsvergunning aan de PAS-referentie 2030 aanpassen en deze PAS-referentie 2030 realiseren. De vrijstelling bestaat er enkel in dat de veehouderij vrijgesteld wordt van de reductieverplichtingen bepaald in artikel 6(opent in nieuw venster) tot en met artikel 11(opent in nieuw venster). Dit betekent dat de door het decreet opgelegde reductiepercentages van ammoniakemissiereductie tot 0% worden herleid.

      De toekenning van de vrijstelling zorgt er op zich niet voor dat de omgevingsvergunning van deze varkens-, pluimvee- of rundveehouderijen wordt aangepast. Hiervoor moet nog een vergunningsprocedure worden gevolgd.

    • Voor pluimvee-, varkens- en rundveehouderijen die reeds op 23 februari 2024 vergund waren, is het mogelijk om een hernieuwing of verandering van de omgevingsvergunning aan te vragen zonder de realisatie van de PAS-referentie 2030.

      Als de impactscore van het gewenste project, namelijk het te vergunnen project, de drempelwaarde van 0,025% niet overschrijdt, dan is voor de vergunningsaanvraag een passende beoordeling conform het stikstofdecreet niet vereist (zie artikel 36, eerste lid stikstofdecreet(opent in nieuw venster)). In dat geval moet men overeenkomstig artikel 5, tweede lid van het stikstofdecreet, niet voldoen aan de PAS-referentie 2030, moeten geen generieke bronmaatregelen worden toegepast en moet geen tussentijdse inspanning worden gedaan voor rundveehouderijen. In dit geval kan de exploitant immers een vergunning krijgen voor een ammoniakemissie die hoger is dan zijn PAS-referentie 2030. Wanneer men op deze manier een vergunning aanvraagt, speelt een eventuele vrijstelling van de reductieverplichtingen geen rol voor het verlenen van die vergunning, men kan dan immers toch een vergunning verkrijgen voor een hogere ammoniakemissie dan de PAS-referentie 2030.

Commissie Afwijkende PAS-referentiesituatie

Aanvragen tot een afwijkende berekeningsmethode van de referentiesituatie 2021 bij de CAPAS

Exploitanten van varkens-, pluimvee- en rundveehouderijen kunnen een afwijkende berekeningsmethode van de referentiesituatie 2021 aanvragen via het loket van de Commissie Afwijkende PAS-referentiesituatie (CAPAS)(opent in nieuw venster). Het loket is beschikbaar tot en met 30 september 2026.

  • In principe gaat de referentiesituatie 2021 uit van de gemiddelde veebezetting op basis van de Mestbankaangifte van het productiejaar 2021.

    De veebezetting in de referentiesituatie 2021 is mogelijks niet representatief als de exploitant van de veehouderij zich in een van onderstaande situaties bevindt:

    Gelieve de specifieke redenen die een afwijkende berekeningsmethode van de referentiesituatie 2021 rechtvaardigen in het besluit van de Vlaamse Regering van 20 september 2024 over de afwijkende berekeningsmethode van de referentiesituatie 2021(PDF bestand opent in nieuw venster) te raadplegen.

  • De aanvraag en de beoordeling van de aanvraag gebeuren per diersoort in geval van een gemengde veehouderij (varkens, pluimvee, rundvee).

    Niet voor iedere diersoort moet een afwijkende berekeningsmethode van de referentiesituatie 2021 worden aangevraagd.

    • Voorbeeld: de exploitant van een gemengde veehouderij kan ervoor kiezen om enkel een afwijkende berekeningsmethode van de referentiesituatie 2021 voor het pluimvee van de veehouderij aan te vragen, terwijl voor de varkens nog steeds van de referentiesituatie 2021 op basis van de Mestbankaangifte van het productiejaar 2021 wordt uitgegaan.

    Bovendien kan voor iedere diersoort een andere situatie en reden worden opgegeven.

    • Voorbeeld: de exploitant kan een epizoötie voor het pluimvee enerzijds en een investering inzake dierplaatsen door uitbreiding voor de varkens anderzijds inroepen.

    Mochten meerdere redenen van toepassing zijn voor één of meerdere diersoorten op uw bedrijf, kan u daartoe meerdere aanvragen indienen.

  • Om aanspraak te kunnen maken op een afwijkende berekeningsmethode van de referentiesituatie 2021 moet er wel een verschil van minstens 7% in de veebezetting van de diersoort bestaan, telkens uitdrukt in kilogram ammoniakemissie per jaar, tussen:

    • De referentiesituatie 2021 op basis van de Mestbankaangifte 2021, indien nodig begrensd tot de vergunde of geacteerde aantallen in 2021;
    • De referentiesituatie 2021 op basis van de afwijkende berekeningsmethode, indien nodig begrensd tot de vergunde of geacteerde aantallen in het jaar dat gebruikt wordt voor de afwijkende berekeningsmethode.
  • Als de afwijkende berekeningsmethode uitgaat het van aantal vergunde dierplaatsen als veebezetting wordt een bijkomende toets gedaan.

    De aanvrager moet berekenen hoeveel nutriëntenemissierechten (NER) die nodig heeft om de ‘gemiddelde veebezetting die overeenkomst met de vergunning’ te exploiteren. De ‘gemiddelde veebezetting die overeenkomt met de vergunning’ wordt als volgt berekend: vergunde of geakteerde dierplaatsen * (1 – (getal van het leegstandspercentage/100).

    Als de landbouwer op 1 januari 2024 over onvoldoende NER beschikte om die ‘gemiddelde veebezetting die overeenkomt met de vergunning’ te exploiteren, dan moet de aanvrager aan de CAPAS een voorstel doen om de veebezetting hiertoe te begrenzen. De beoordeling en begrenzing gebeuren telkens per diersoort.

    In het voorstel voor de begrenzing:

    • De vermindering van het aantal dierplaatsen moet plaatsvinden binnen de diersoort waarvoor een afwijkende berekeningsmethode wordt aangevraagd.
    • Binnen deze diersoort mag geen enkele diercategorie in aantal toenemen.

    Stappenplan met voorbeeld

    • Stap 1

      Bereken de gemiddelde veebezetting die overeenkomt met de vergunning aan de hand van de volgende formule:

      • Vergunde veebezetting * (1 – (het getal van het leegstandspercentage/100)).

      Het getal van het leegstandspercentage komt uit bijlage 1 bij het Stikstofdecreet.

      Voorbeeld:

      • Pluimvee in huidige vergunde situatie = 85000 slachtkippen (SK)
      • Het getal van het leegstandspercentage voor SK = 19 %

      Dus de gemiddelde veebezetting pluimvee die overeenkomt met de vergunning = 85000 * (1 – (19/100)) = 85000 * (1 – 0,19) = 85000 * 0,81 = 68850 SK

    • Stap 2

      Bereken hoeveel NER nodig zijn om de gemiddelde veebezetting die overeenkomt met de vergunning te kunnen exploiteren. Vermenigvuldig de gemiddelde veebezetting die overeenkomt met de vergunning, met de toepasselijke NER-D-waarde.

      De NER-D-waarden zijn beschikbaar in het document Normen en richtwaarden 2024 van de VLM(PDF bestand opent in nieuw venster).

      Voorbeeld:

      • De gemiddelde veebezetting pluimvee die overeenkomt met de vergunning = 68850 SK.
      • Eén SK heeft een NER-D-waarde van 0,91.

      Dus de exploitant heeft NER nodig = 68850 * 0,91 = 62653,5 NER

    • Stap 3

      Vergelijk de NER waarover de landbouwer beschikte op 1/1/2024 met de NER die de landbouwer nodig heeft voor de gemiddelde veebezetting die overeenkomt met de vergunning.

      • Als de landbouwer op 1/1/2024 over voldoende NER beschikte, dan is geen begrenzing vereist.
      • Als de landbouwer op 1/1/2024 over onvoldoende NER beschikte, dan is wel begrenzing vereist. De aanvrager kan zelf een voorstel doen van een veebezetting voor de diersoort in kwestie.

      Voorbeeld:

      • De gemiddelde veebezetting die overeenkomt met de vergunning vereist 62654 NER.
      • Stel dat de landbouwer in kwestie geen bezwaar tegen de annulering van de NER heeft ingediend en deze volgens de brief van 20/8/2024 op 1/1/2024 in totaal over 56420 NER beschikte.

      Dus de landbouwer beschikte op 1/1/2024 over onvoldoende NER. De landbouwer zal een voorstel van de begrenzing aan de CAPAS moeten overmaken.

    • Stap 4

      Als een begrenzing van de veebezetting tot het aantal NER op 1/1/2024 vereist is, dan mag de landbouwer zelf een voorstel van een veebezetting aan de CAPAS overmaken.

      In het voorstel voor de begrenzing en van een veebezetting:

      • De vermindering van het aantal dierplaatsen mag enkel verminderd worden binnen de diersoort waarvoor een afwijkende berekeningsmethode aangevraagd wordt.
      • Geen enkele diercategorie mag in aantal toenemen binnen de diersoort waarvoor een afwijkende berekeningsmethode aangevraagd wordt.

      Voorbeeld:

      • Het aantal NER waarover de landbouwer op 1/1/2024 beschikt = 56420 NER.
      • Eén SK heeft een NER-D-waarde van 0,91.

      Dus de landbouwer stelt een veebezetting voor van 56420/0,91 = 62000 SK.

  • De aanvraag kan worden ingediend via het online loket van de Commissie Afwijkende PAS-referentiesituatie(opent in nieuw venster).

    Door de hokjes aan te vinken, tonen informatieve kaders onder welke voorwaarden u voor de diersoort in kwestie een afwijkende berekeningsmethode kan verkrijgen en waaruit die afwijkende berekeningsmethode dan bestaat.

    Het aanvraagformulier wordt per diersoort ingevuld en beoordeeld.

    In de keuzebalk onder de diersoort in kwestie geeft u vervolgens definitief aan:

    • Op welke situatie (b.v. overmachtssituatie) en welke reden (b.v. overlijden) u zich beroept;
    • In welk jaar (b.v. 2017) de gebeurtenis plaatsvond die de afwijkende berekeningsmethode voor de betrokken diersoort rechtvaardigt;
    • De afwijkende berekeningsmethode van de referentiesituatie 2021: de Mestbankaangifte van een ander productiejaar, of het aantal vergunde dierplaatsen.

    Gelieve de PAS-referentietool(opent in nieuw venster) te gebruiken om de referentiesituatie 2021 tweemaal te berekenen: eenmaal o.b.v. de Mestbankaangifte 2021, eenmaal a.d.h.v. de afwijkende berekeningsmethode die u aanvraagt.

    Neem de totale veebezetting, uitgedrukt in kilogram ammoniakemissie per jaar, over uit de tool:

    • in de Mestbankaangifte 2021
    • in de vergunning die gold in 2021
    • in de afwijkende berekeningsmethode
    • in de vergunning die gold in het jaar dat gebruikt werd in de afwijkende berekeningsmethode
    • in de afwijkende berekeningsmethode, in voorkomend geval na begrenzing, d.i. hetgeen u definitief aanvraagt.

    Neem uit de PAS-referentietool het referentienummer van de twee berekeningen over. Onderaan de aanvraag kunt u in het tekstvak alle nodige informatie en motivering toevoegen om uw aanvraag te onderbouwen.

    Opgelet: melkveebedrijven met meerdere exploitaties onder 1 beslagnummer kunnen de PAS-referentietool nog niet gebruiken. Zij zullen de ammoniakemissie van het rundvee telkens manueel moeten berekenen.

    Tenslotte voegt u alle nodige bewijsstukken als bijlage toe.

  • De exploitant moet 3 aspecten aantonen.

    1. Verschil van minstens 7%

    Als de ammoniakemissie met de PAS-referentietool wordt berekend:

    • Bewijsstukken voor de referentiesituatie 2021 o.b.v. de MBA 2021:
      • de vergunning die gold in 2021
    • Bewijsstukken voor de afwijkende berekeningsmethode:
      • als de afwijkende berekeningsmethode uitgaat van een Mestbankaangifte: de vergunning die gold in het jaar gebruikt voor de afwijkende berekeningsmethode
      • als de afwijkende berekeningsmethode uitgaat van de huidig geldende vergunning: de huidig geldende vergunning.

    Als de ammoniakemissie manueel berekend wordt:

    • Manuele berekeningen (bv. Exceldocument)
    • Bewijsstukken voor de referentiesituatie 2021 o.b.v. de MBA 2021:
      • Mestbankaangifte 2021
      • de vergunning die gold in 2021.
    • Bewijsstukken voor de afwijkende berekeningsmethode:
      • als de afwijkende berekeningsmethode uitgaat van een Mestbankaangifte: de Mestbankaangifte en de vergunning die gold in het jaar gebruikt voor de afwijkende berekeningsmethode
      • als de afwijkende berekeningsmethode uitgaat van de huidig geldende vergunning: de huidig geldende vergunning.
    1. De situatie en de reden die de afwijkende berekeningsmethode rechtvaardigen

    Voor investeringen inzake dierplaatsen:

    • Uitbreiding:
      • minstens facturen (bouwwerken, studiebureau, enz.)
      • vergunning die gold voorafgaand aan de uitbreiding
      • vergunning die de uitbreiding toestaat.
    • Overname:
      • overzicht identificatiegegevens VLM, of screenshot uit het e-Loket van het Agentschap Landbouw en Zeevisserij
      • overnameovereenkomst, aandelenregister, enz. als minstens 20% van de aandelen overgedragen werden.
    • Andere investering inzake dierplaatsen:
      • minstens facturen.

    Voor het eerst vergund vanaf 1/1/2022:

    • Huidig geldende vergunning.

    Voor overmachtssituaties kunnen verschillende bewijsstukken pertinent zijn. Onderstaande oplijsting is niet-limitatief.

    • Overlijden:
      • akte van overlijden
    • Langdurige arbeidsongeschiktheid:
      • getuigschrift van arbeidsongeschiktheid, uitkering voor primaire arbeidsongeschiktheid, invaliditeitsuitkering, …
    • Erkende natuurramp:
      • schadevergoeding van Vlaams Rampenfonds, …
    • Ongeluk:
      • schadevergoeding van de verzekeraar, interventieverslag brandweer, …
    • Epizoötie:
      • document FAVV, …
    • Overlijden of ernstige, langdurige ziekte van een minderjarig kind:
      • akte van overlijden, doktersattest, …
    1. NER op 1/1/2024

    De aanvrager moet aantonen hoeveel NER deze op 1/1/2024 had.

    • Als slapende NER geannuleerd werden, of een bezwaar tegen de annulering van slapende NER ongegrond werd verklaard:
      • brief annulering slapende NER (20/8/2024)
    • Als een bezwaar tegen de annulering van slapende NER gegrond werd verklaard:
      • brief gegrond bezwaar
    • Als geen slapende NER geannuleerd werden, dan moet een voorafgaande brief worden opgegeven met de beschikbare NER.
      • brief geen annulering slapende NER (20/8/2024) én voorafgaande brief met de beschikbare NER

    Deze brieven kunnen teruggevonden worden op het Mestbankloket > NER > Beslissingen.

  • Gelieve uw dossier actief via het online loket ‘aanvraag Commissie Afwijkende PAS-referentiesituatie’(opent in nieuw venster) op te volgen.

    Indien u ontvangstmeldingen wil krijgen, gelieve uw e-mailadres onder de sectie ‘Administratieve informatie’ van de aanvraag in te vullen. Zo bent u meteen op de hoogte wanneer in het online loket een ontwerpbeslissing, een opmerking of een definitieve beslissing werd toegevoegd.

  • Als de aanvraag volledig werd geweigerd of slechts gedeeltelijk werd goedgekeurd, dan neemt de CAPAS een ontwerpbeslissing.

    Zodra de ontwerpbeslissing via het loket aan de exploitant wordt betekend, kan de exploitant opmerkingen overmaken of bewijsstukken aanvullen.

    De exploitant mag slechts opmerkingen overmaken of bewijsstukken vanaf de eerstvolgende dag na de betekening van de ontwerpbeslissing. Dan gaat een termijn van 30 dagen in.

    Ga hiervoor naar het loket(opent in nieuw venster) > “Mijn dossiers” > selecteer het dossier > “Opmerkingen, aanvullende info en bestanden toevoegen…”

  • De exploitant kan via het online loket van de CAPAS de aanvraag per beveiligde zending indienen.

    • Binnen 60 dagen neemt de Commissie een ontwerpbeslissing als de aanvraag gedeeltelijk of volledig wordt afgekeurd, dan wel een definitieve beslissing als de aanvraag meteen volledig wordt goedgekeurd.
    • Binnen 30 dagen nadat de ontwerpbeslissing via het loket werd betekend, kan de exploitant opmerkingen bij de ontwerpbeslissing aan de Commissie overmaken.
    • Binnen 60 dagen nadat de ontwerpbeslissing via het loket werd betekend, neemt en betekent de Commissie een definitieve beslissing.
    • Binnen 60 dagen vanaf de dag na de betekening van de definitieve beslissing is een verzoek tot nietigverklaring bij de Raad van State mogelijk.
  • De exploitant kan de gunstige beslissing van de CAPAS opnemen, bij een melding of een vergunningsaanvraag waarbij de PAS-referentie 2030 wordt gerealiseerd.

    Opgelet: Bij de gemiddelde veebezetting die gebruikt wordt voor de afwijkende berekening van de referentiesituatie 2021 zal rekening gehouden worden met het aantal nutriëntenemissierechten (NER) waarover de landbouwer beschikt op 1 januari 2024.

    De exploitant kan de gunstige beslissing ook opnemen bij de aangifte van een vrijstelling op grond van artikel 12 Stikstofdecreet.

Nieuwe veehouderijen of mestverwerkingsinstallaties

  • Indien de impactscore van het project ≤ 0,025% bedraagt is de opmaak van een passende beoordeling, voor wat betreft de effecten van stikstofdepositie via de lucht ten aanzien van SBZ-H,
    niet vereist. De (cumulatieve) effecten van dergelijke projecten zijn immers reeds passend beoordeeld in de passende beoordeling van de PAS.

    Bij toetsing aan de drempelwaarde moeten alle stikstofbronnen gerelateerd aan de IIOA mee in rekening worden gebracht, incl. de aanhorigheden.

  • Een vergunning voor een nieuw mestverwerkingsbedrijf of veehouderij met een impactscore > 0,025% kan enkel verleend worden voor onbepaalde duur op voorwaarde dat de gebiedsspecifieke neerwaartse depositietrend voor ammoniak niet wordt gehypothekeerd door het project. Voor deze
    beoordeling werd een onlinetoepassing uitgewerkt door de Vlaamse overheid, de depositietrendtool.

    Deze toepassing is te vinden op de website PAS berekening.
    Hieronder wordt specifiek voor nieuwe veehouderijen en mestverwerkingsinstallaties geduid wanneer de depositietrendtool gebruikt moet worden en wat het G8 emissiepakket bedraagt in deze situatie.

    • Wanneer depositietrendtool gebruiken? Bij elke nieuwe veehouderij of mestverwerkingsinstallatie die:
      • een impactscore heeft > 0,025%

    G8 emissiepakket: Bij nieuwe bedrijven is het G8 emissiepakket niet van toepassing aangezien de bedrijven niet in de
    achtergronddeposities aanwezig zijn. Bijgevolg is het G8 emissiepakket voor nieuwe bedrijven steeds
    gelijk aan 0.

NOx veehouderij of mestverwerkingsinstallatie

Indien een veehouderij of mestverwerkingsinstallatie ook NOx emissies genereert dient de totale stikstofdepositie van de IIOA afgetoetst te worden aan het beoordelingskader voor ammoniak conform artikel 24 van het stikstofdecreet.

VITO-tabellen

  • Om de aanlegfase van eenvoudige projecten te beoordelen in kader van het Stikstofdecreet is door VITO een studie opgemaakt ‘Emissies in de aanlegfase en de minimis-normen: een analytische
    benadering(PDF bestand opent in nieuw venster)
    ’.

    In het rapport wordt een methode voorgesteld om op basis van een rekenblad de emissies van puntbronnen in de aanlegfase te bepalen. In het rekenblad ‘Emissieberekening van puntbronnen in de werffase’(opent in nieuw venster) moeten in het tabblad ‘Input + berekening’ de blauwe vakken ingevuld of geselecteerd worden.

    Die bestaan uit:

    • voertuigtype: keuze uit verschillende machines
    • norm: keuze uit norm voor verbrandingsmotoren
    • vermogen: het vermogen van de machine. Indien de waarde niet gekend is, kan de cel leeg gelaten worden en wordt er automatisch een waarde ingevuld
    • aantal draaiuren: aantal draaiuren per jaar
    • gemiddelde motorbelasting: de gemiddelde motorbelasting van de machine. Indien de waarde niet gekend is, kan de cel leeg gelaten worden en worden er automatisch een waarde ingevuld.

    Download het rekenblad ‘Emissieberekening van puntbronnen in de werffase(opent in nieuw venster)’.

    Daarna kunnen de emissies afgetoetst worden aan de waarden uit tabel 1 uit de studie van VITO. De tabel geeft puntbronnen weer waarbij geen overschrijding optreedt van de 1%-’de minimisdrempel’ voor een habitattype gelegen op een bepaalde afstand en voor een bepaalde KDW. Zijn de berekende emissies lager dan de waarde in de tabel? Dan kan u uitsluiten dat de
    impactscore van de puntbronnen de 1%-’de minimisdrempel’ overschrijdt.

    Hoe u de tabel gebruikt, ziet u in onderstaand stappenplan:

    • Stap 1

      Per project dient er bepaald te worden hoeveel emissies er veroorzaakt worden in
      de aanlegfase.

      Daarvoor kan gebruik gemaakt worden van rekenblad ‘Emissieberekening van puntbronnen in de werffase(opent in nieuw venster)’.

    • Stap 2
      • (A) afstand = de afstand tot het dichtstbijzijnde habitatrichtlijngebied gemeten vanaf het projectgebied
      • (B) KDW = 6 kg N/(ha.jaar) (worst-case aanname)

      Zijn de berekende emissies lager zijn dan de waarde in de VITO-tabel? Dan kunt u uitsluitendat de impactscore van de puntbronnen de 1%-’de minimisdrempel’ overschrijdt.

    • Stap 3

      Dan kan in plaats van de worst case-aanname met KDW 6 kg N/(ha.jaar)
      een herberekening worden uitgevoerd met de reële KDW.

      De impact van het project moet
      dan verder onderzocht worden via de impactscoretool of IMPACT-modellering waarbij gerekend wordt met de projectspecifieke parameters.

      In de impactscoretool kan dat als
      ‘andere emissiebron’ ingegeven worden. Deze dient ingetekend te worden als puntbron
      binnen het projectgebied. Hierbij dienen onderstaande parameters ingevuld te worden. Voordeze parameters worden hieronder standaardwaarden weergegeven. Hier kan gemotiveerd van afgeweken worden.

    Aandachtspunten

    • De maximale afstand in tabel 1 van de VITO studie voor de aanlegfase bedraagt 2000 m. Als uw project verder ligt dan 2000 m, moet als worst-case 2000 m genomen worden.
    • Als een project stikstofemissies veroorzaakt in zowel de aanleg- en exploitatiefase, maar deze fases niet overlappen in tijd, dient voor iedere fase afzonderlijk een impactscore te worden bereken.
    • De VITO-studie kan enkel gebruikt worden voor puntbronnen in de aanlegfase en houdt geen rekening met het gegenereerde conventionele wegverkeer. Voor verkeer kan de VITO-studie ‘Voertuigemissies en de minimis-normen: een analytische benadering voor wegverkeer(PDF bestand opent in nieuw venster)’ gebruikt worden. Beide tabellen kunnen gecombineerd worden onder volgende voorwaarden:
      • de emissies van het project in de aanlegfase bedraagt een % van de cijfers (< 100%) uit tabel 1 van de VITO studie omtrent de aanlegfase; EN
      • het aantal voertuigen van het project, voor zowel lichte als zware voertuigen, bedraagt een % van de cijfers (< 100%) uit de tabellen 3 en 4 van de VITO studie omtrent verkeer; EN
      • de som van bovenstaande % is niet groter dan 100%.

    Voorbeeld: een industrieel gebouw bouwen op 600 meter van habitatrichtlijngebied met alleen
    emissies in de aanlegfase.

    • Stap 1

      De emissies van de aanlegfase worden begroot a.d.h.v. het rekenblad en bedraagt
      145 kg NOX/jaar (puntbron). Tijdens de aanlegfase worden er ook 175 verkeersbewegingen van zware voertuigen uitgevoerd (lijnbron).

    • Stap 2

      Puntbronnen: de emissies van de aanlegfase worden vergeleken met de emissies in de VITO-tabel op afstand 500 m en KDW = 6 kg N/(ha.jaar)

      Tabel 1: 702 kg NOx/jaar → het project neemt hiervan 21% in (= (145/702)*100)

      Lijnbronnen: voor de verkeersbewegingen wordt naar tabel 4 van de VITO-studie ‘Voertuigemissies en de minimis-normen: een analytische benadering voor wegverkeer(PDF bestand opent in nieuw venster)’ gekeken. Hierbij wordt eerst afstand = 0 en KDW = 6 kg N/(ha.jaar) genomen

      Tabel 4: 9.000 zware voertuigen/jaar → het project neemt hiervan 2% in (= (175/9.000)*100)

      De tabellen uit de VITO-studie kunnen gecombineerd worden op voorwaarde dat deze een % van de cijfers bedragen EN de som ervan < 100%:

      21% + 2% = 23% < 100%

      Er kan geconcludeerd worden dat de impactscore van het project in de aanlegfase lager is dan 1% en een verdere passende beoordeling voor wat betreft de effecten van stikstofdepositie via lucht voor de aanlegfase niet nodig zijn.

  • Voor het bepalen van de impactscore voor mobiliteit is een drietrapsbenadering uitgewerkt.

    1. In eerste instantie dient gebruik gemaakt te worden van de VITO studie ‘Voertuigemissies en de minimis-normen: een analytische benadering voor wegverkeer’ en daar bijhorende tabellen.
    2. Indien op basis daarvan niet met zekerheid kan aangetoond worden dat de impactscore van het project lager is dan 1% de minimis-drempel dient in de impactscoretool de wegenis ingetekend worden.
    3. Indien het resultaat van de impactscoretool voor mobiliteit boven 1% uitkomt of bij MER-plichtige projecten met lucht als sleuteldiscipline dient tot slot gemodelleerd worden in IMPACT.

    Hieronder wordt deze drietrapsbenadering verder geduid, waarbij de focus ligt op de eerste trap.

    • Om eenvoudige dossiers met verkeer te toetsen aan het Stikstofdecreet, kan beroep gedaan worden op de recente VITO-studie ‘Voertuigemissies en de minimis-normen: een analytische benadering voor wegverkeer(PDF bestand opent in nieuw venster)’.

      Het rapport bevat drie tabellen:

      • Tabel 2: emissies van een wegsegment (in kg NOX/(km/u)) waarbij geen overschrijding optreedt van de 1% de minimisdrempel
      • Tabel 3: aantal lichte voertuigen14 per jaar waarbij geen overschrijding optreedt van de 1% de minimisdrempel
      • Tabel 4: aantal zware voertuigen per jaar waarbij geen overschrijding optreedt van de 1% de minimisdrempel

      In de tabellen worden de maximale emissies (tabel 2) of aantal voertuigen per jaar (tabellen 3 en 4) weergegeven per kritische depositiewaarde (KDW) (in kg N/(ha.jaar)) en afstand (in meter) tot het habitattype waarbij de 1% de minimisdrempel niet zal worden overschreden. De tabellen zijn opgemaakt op basis van worst-case aannames.

      Indien de verkeersemissies of het aantal voertuigen per jaar van een project onder de waarden weergegeven in de tabellen blijven, kan worden gesteld dat de impactscore van het project onder de 1% de minimis-drempel blijft en er aldus geen verdere passende beoordeling nodig is. Hierbij dienen enkel de netto (extra gegenereerde) voertuigenbewegingen afkomstig van het project afgetoetst te worden. Indien een project alsnog de maximale emissies of jaarlijkse verkeersbewegingen opgenomen in de tabellen overschrijdt, betekent dit niet noodzakelijk dat de 1% de minimis-drempel overschreden wordt. De impact van het project moet dan verder onderzocht worden in de impactscoretool waarbij gerekend wordt met de projectspecifieke parameters (zie verder onder “Intekenen wegenis in impactscoretool”).

      Het gebruik van de tabellen wordt geduid op basis van onderstaand stappenplan.

      • Stap 1: Per project dient er bepaald te worden hoeveel verkeersbewegingen het project zal genereren en de aard van deze verkeersbewegingen (licht of zwaar verkeer of een combinatie).
      • Stap 2: Toets de voertuigbewegingen van het project af aan de respectievelijke VITO-tabel (tabel 3 of 4) met afstand = 0 en KDW = 6 kg N/(ha.jaar) (= absolute worst-case aannames, alsof het project ter hoogte van het meest gevoelige habitat geëxploiteerd wordt). Indien er aangetoond kan worden dat de voertuigbewegingen van het project lager zijn dan de waarde uit de VITO-tabellen kan met zekerheid gesteld worden dat de impactscore van het project niet > 1% zal bedragen.
      • Stap 3: Indien de voertuigbewegingen van het project hoger zijn dan de waarde uit de VITOtabel in stap 2 kan vervolgens rekening gehouden worden met de afstand tussen het meest nabijgelegen habitatrichtlijngebied en het meest nabijgelegen wegsegment gerelateerd aan voorliggend project. Hierbij wordt enkel de afstand aangepast, de KDW wordt op 6 kg N/(ha.jaar) behouden (worst case aanname).

      Indien de voertuigbewegingen van het project hoger zijn dan de waarde uit de VITO-tabel in stap 3 kan vervolgens gebruik gemaakt worden van de impactscoretool, waarbij de weg ingetekend wordt (zie verder onder “Intekenen wegenis in impactscoretool”).

      Aandachtspunten

      • De maximale afstand in de tabellen 2, 3 en 4 van de VITO-studie bedraagt 2000 m. Indien uw project en het meest nabijgelegen wegsegment dat door het project gebruikt wordt verder ligt dan 2000 m moet als worst-case 2000 m genomen worden.
      • Om tot een uitspraak van de impact van zowel lichte voertuigen als zware voertuigen samen te komen, mogen deze cijfers gecombineerd worden, maar slechts onder volgende voorwaarden:
        • het aantal voertuigen van het project, voor zowel lichte als zware voertuigen, bedraagt een % van de cijfers (< 100%) uit de tabellen 3 en 4; EN
        • de som van beide % is niet groter dan 100%.

      Op eenzelfde manier kan ook de impact van de emissies in de aanlegfase gecombineerd worden met lichte en of zware voertuigbewegingen. Ook hier geldt:

      • het aantal voertuigen van het project( lichte/zware voertuigen of een combinatie) bedraagt een % van de cijfers (< 100%) uit de tabellen 3 en 4 voor mobiliteit; EN
      • de emissies van de aanlegfase bedragen een % van de cijfers (< 100%) uit tabel 1 aanlegfase; EN
      • de som van de % is niet groter dan 100%.

      Ook de in impactscoretool gemodelleerde impactscore van bijvoorbeeld stookinstallaties (zie 6.1. NOx STATIONAIRE BRONNEN) kan op basis van bovenstaande logica gecombineerd worden met de VITO-tabellen. Hierbij geldt:

      • het aantal voertuigen van het project, (lichte/zware voertuigen of een combinatie), bedraagt een % van de cijfers (< 100%) uit de tabellen 3 en 4 voor mobiliteit; EN
      • de emissies van de aanlegfase bedragen een % van de cijfers (< 100%) uit tabel 1 aanlegfase; EN
      • (de impactscore / de drempelwaarde)* 100 < 100%
      • De som van de % is niet groter dan 100%

      Hieronder worden enkele voorbeelden uitgewerkt om bovenstaande werkwijze te duiden. In deze voorbeelden wordt echter niet ingegaan op de aanlegfase.

      Voorbeeld 1: Een eengezinswoning

      • Stap 1: Voor een eenvoudige eengezinswoning: 4 personen*2 voertuigbewegingen/persoon*365 dagen/jaar = 2.920 jaarlijkse voertuigbewegingen.
      • Stap 2: Voor een woning waarbij licht vervoer wordt gegenereerd, kan er gebruik gemaakt worden van VITO tabel 3. Onder KDW = 6 kg N/(ha.jaar) en afstand = 0 m worden 70.000 jaarlijkse voertuigbewegingen bekomen. Dit is het maximaal aantal lichte voertuigen per jaar waarbij geen overschrijding optreedt van de 1%-de minimis-drempel. Het project genereert er minder, namelijk 2.920. Er kan geconcludeerd worden dat de impactscore van het project lager is dan 1% en geen passende beoordeling, voor wat betreft de effecten van stikstofdepositie via lucht, nodig is.

      Voorbeeld 2: Een bedrijf met vrachtverkeer en licht verkeer, gelegen op 1700 m van het
      habitatrichtlijngebied.

      • Stap 1: De verkeersgeneratie tijdens de exploitatiefase bedraagt:
        • Voor auto’s: ((25x2/dag) * 5/week) * 48 weken/jaar = 12.000 voertuigen/jaar
        • Voor vrachtwagens: ((18x2/dag) * 5/week) * 48 weken/jaar = 8.640 voertuigen/jaar
      • Stap 2: het aantal jaarlijkse voertuigbewegingen wordt bepaald op basis van KDW = 6 kg N/(ha.jaar) en afstand = 0 m, dit voor zowel licht verkeer (tabel 3) als voor zwaar verkeer (tabel 4):

      Tabel 3: 70.000 lichte voertuigen/jaar → het project neemt hiervan 17% in (=
      (12.000/70.000)*100)

      Tabel 4: 9.000 zware voertuigen/jaar → het project neemt hiervan 96% in (=
      (8.640/9.000)*100)
      > 17% + 96% = 113% > 100% en bijgevolg kan op basis hiervan de overschrijding van de
      1%-de minimis-drempel niet uitgesloten worden.

      • Stap 3: het aantal jaarlijkse voertuigbewegingen wordt bepaald op basis van KDW = 6 kg N/(ha.jaar) en afstand = 1.500 m, dit voor zowel licht verkeer (tabel 3) als voor zwaar verkeer (tabel 4). De afstand wordt op 1.500 m genomen omdat het project en meer bepaald het gegenereerde verkeer zich situeert op 1700 m van het meest nabijgelegen habitatrichtlijngebied

      Tabel 3: 6.431.000 lichte voertuigen/jaar → het project neemt hiervan 0,19% in (=
      (12.000/6.431.000)*100)
      Tabel 4: 874.000 zware voertuigen/jaar → het project neemt hiervan 0,99% in (=
      (8.640/874.000)*100)
      > 0,19% + 0,99% = 1,18% < 100%

      Er kan geconcludeerd worden dat de impactscore van het project lager is dan 1% en een
      verdere passende beoordeling voor wat betreft de effecten van stikstofdepositie via lucht niet
      nodig zijn.

      Voorbeeld 3: Het bedrijf uit voorbeeld 2 heeft nu ook stookinstallaties.

      Hiervoor werd de
      impactscore reeds gemodelleerd met de impactscoretool, deze bedraagt 0,12%. Om na te gaan of
      de impactscore van verkeer en de stookinstallaties samen minder dan 1% bedraagt gaan we verder
      op stap 3 van voorbeeld 2.

      Tabel 3: 6.431.000 lichte voertuigen/jaar → het project neemt hiervan 0,19% in
      (=(12.000/6.431.000)*100)

      Tabel 4: 874.000 zware voertuigen/jaar → het project neemt hiervan 0,99% in
      (=(8.640/874.000)*100)
      Impactscore voor de stookinstallaties bedraagt 0,12% → het project neemt 12%
      (=(0,12/1)*100) in ten opzichte van de drempelwaarde van 1%
      > 0,19% + 0,99% + 12% = 13,18% < 100%

      Er kan geconcludeerd worden dat de impactscore van het project lager is dan 1% en een
      verdere passende beoordeling voor wat betreft de effecten van stikstofdepositie via lucht niet
      nodig zijn.

    • In de impactscoretool is het mogelijk om wegenis als lijnbron in te voeren. De emissies voor deze lijnbron kunnen berekend worden aan de hand van een rekenblad(Excel bestand opent in nieuw venster) opgemaakt door VITO. In de Excel dienen in het tabblad ‘Input en resultaten’ de blauwe vakken ingevuld of geselecteerd te worden. Deze bestaan uit:

      • Jaar: dit is het jaar waarin het project operationeel zal zijn
      • Wegtype: keuze tussen andere (lokaal), gewestweg of snelweg
      • Polluent: keuze tussen NOX of NH3
      • Snelheid (km/h): maximale snelheid
      • Aantal voertuigbewegingen/jaar.

      Snelheid en aantal voertuigbewegingen/jaar dienen ingevuld te worden voor zowel licht als zwaar verkeer. Jaar en wegtype kan niet verschillen voor licht en zwaar verkeer. Het resultaat is de totale emissie voor zwaar en licht verkeer in kg/(km/u).

      In de impactscoretool moeten naast de emissies ook de hoogte en breedte van de weg ingevoerd worden. De hoogte is gelijk aan hoogte van de weg + 2 meter omwille van verkeersgeïnduceerde turbulentie (traffic induced turbulence). In de impactscoretool staat de hoogte bijgevolg standaard op 2 m. Enkel wanneer de weg hoger ligt dan de omgeving, zoals bij het intekenen van een brug, dient de hoogte gewijzigd te worden naar de hoogte van de brug + 2m.

      De afstand tot waar een weg ingetekend moet worden in impactscoretool dient steeds volgens worstcase aannames te gebeuren. Per project dient de weg ingetekend te worden tot het eerstvolgende kruispunt van hogere verkeersintensiteit. Vanaf een hogere verkeersintensiteit is het namelijk niet meer mogelijk om het verkeer afkomstig van het project te onderscheiden van het overige verkeer. De verkeersintensiteit kan bepaald worden aan de hand van de wegcategorisering die op 7 oktober 2020 werd goedgekeurd door het Vlaams Parlement.

      Indien afgeweken wordt van deze werkwijzer dient dit gemotiveerd te worden. De maximale afstand van de ingetekende wegen in impactscoretool moet kleiner zijn dan 5 km. Indien het gaat om een project met een grotere totale afstand wegen moet gebruik gemaakt worden van een daartoe geschikt model zoals IMPACT-traffic. Deze toepassing is enkel voor erkende MER-deskundigen toegankelijk.