SP 18052 - Ontbinding-vereffening van een BV
- Nummer
18052
- Datum beslissing
20 oktober 2025
- Publicatiedatum
3 november 2025
Heffing
- Verkooprecht
Wettelijke basis
- art. 2.9.1.0.4. VCF
Standpunt
Art. 2.9.1.0.4, derde lid VCF – de ‘wachtregeling’:
Essentieel voor de toepasbaarheid van de wachtregeling zoals voorzien in art. 2.9.1.0.4, 3e lid VCF is dat het moet gaan om een zuivere en eenvoudige afgifte van het onroerend goed, dit is een afgifte aan alle aandeelhouders naar verhouding van hun respectieve rechten in de vennootschap, zonder enige tegenprestatie.
Art. 2.9.1.0.4, 3e lid VCF beoogt m.a.w. de situaties waarbij alle aandeelhouders samen het onroerend goed verkrijgen ingevolge een rechtsfeit. Gaat het evenwel om een werkelijke toebedeling – te weten, een overdracht aan al de aandeelhouders die onverdeelde eigenaars worden, maar niet in verhouding tot hun aandelenbezit of met een tegenprestatie - dan zal onmiddellijk art. 2.9.1.0.4, 1e of 2e lid VCF van toepassing zijn met als belastbare grondslag de overeengekomen waarde van de tegenprestatie en minimum de verkoopwaarde op de verkregen delen.
Bij de ontbinding-vereffening éénhoofdige BV kan geen toepassing worden gemaakt van artikel 2.9.1.0.4, derde lid VCF. In het geval van een éénhoofdige BV ontstaat er immers geen situatie waarbij het onroerend goed van de vennootschap wordt afgegeven aan alle aandeelhouders samen, naar verhouding van hun participatie in de vennootschap, en waarbij de aandeelhouders later kunnen overgaan tot een effectieve toebedeling van het onroerend goed.
Wanneer een niet-kapitaalvennootschap krachtens haar statuten verschillende soorten van aandelen heeft met een ongelijke deelname in het vereffeningssaldo dan moet om te bepalen of de afgifte aan alle aandeelhouders is gebeurd naar verhouding van hun rechten in de vennootschap gekeken worden naar het recht van de aangehouden aandelen in het vereffeningssaldo. Indien een aandeelsoort een andere deelname heeft in de winst dan in het vereffeningssaldo dan moet enkel rekening worden gehouden met de deelname in het vereffeningssaldo. Deze situatie moet steeds onderzocht worden op aanwezigheid van fiscaal misbruik.
Art. 2.9.1.0.4, tweede lid VCF – de ‘historische vennoot’
Indien de aandeelhouder(s), die (een deel van) het onroerend goed verkrijgt in het kader van de vereffening van de BV, kwalificeert als “historische vennoot” in de zin van artikel 2.9.1.0.4, tweede lid VCF zal de verkrijging worden belast volgens haar gemeenrechtelijke aard.
Wanneer de verkrijging gebeurt in aanloop naar de vereffening van de vennootschap waarbij er wel een tegenprestatie is voorzien, dan is er op de verkrijging naar gelang het geval verkoop-, dan wel verdeelrecht verschuldigd met als belastbare basis de overeengekomen waarde van de tegenprestatie, met minimum de verkoopwaarde op de verkregen delen.
Er kan onder meer sprake zijn van een tegenprestatie in de volgende gevallen:
- de overname/het verder afbetalen door de aandeelhouder van een schuld van de vennootschap (bv. terugbetaling door de aandeelhouder van een hypothecaire schuld o.n.v. de vennootschap);
- de schuld van de vennootschap ten aanzien van de aandeelhouder moet niet worden terugbetaald (bv. bij een rekening-courant).
Indien de verkoopwaarde lager is dan de totale tegenprestatie, wordt de overeengekomen waarde voor de overdracht van de eigendom bepaald aan de hand van de verplichte staat overeenkomstig artikel 2:71 WVV (waarbij wordt aangenomen dat de tegenprestatie zowel verband heeft met de verkregen roerende als onroerende goederen).
Art. 2.9.1.0.4, eerste lid VCF
Kwalificeert de aandeelhouder(s) echter niet voor artikel 2.9.1.0.4, tweede lid VCF, dan is er op de verkrijging verkooprecht verschuldigd bij toepassing van artikel 2.9.1.0.4, eerste lid VCF met dezelfde belastbare grondslag.
Vruchtgebruik
Indien er sprake is van een vruchtgebruik in hoofde van de vennootschap, dan dooft dit vruchtgebruik van rechtswege uit in toepassing van art. 3.141 BW op het ogenblik van de ontbinding van de vennootschap.
Het uitdoven van het vruchtgebruik op het ogenblik van de ontbinding van de vennootschap in toepassing van art. 3.141 BW, met als gevolg dat de blote eigendom van de eigenaars-aandeelhouders volle eigendom wordt, kwalificeert niet als een verkrijging, op welke wijze dan ook, in de zin van art. 2.9.1.0.4, 1e lid VCF.
Dit houdt eveneens in dat er voor de toepassing van art. 2.9.1.0.4, 2e lid VCF, waarbij wordt gekeken naar de gemeenrechtelijke aard, dientengevolge geen sprake kan zijn van een belastbare overdracht van vruchtgebruik (al dan niet met tegenprestatie) n.a.v. de vereffening, aangezien het vruchtgebruik reeds van rechtswege geëindigd is voorafgaand aan de vereffeningswerkzaamheden door toepassing van de wet, m.n. art. 3.141 BW, en dus geen aanleiding kan geven tot de heffing van enige Vlaamse registratiebelasting. Dit geldt mutatis mutandis voor de ontbinding-vereffening in één akte.
Art. 2.9.1.0.4, 3e lid VCF is niet van toepassing op het eindigen van het vruchtgebruik op het ogenblik van de ontbinding van de vennootschap.
Historische versies
Hieronder vindt u een overzicht van de historische versies van dit standpunt: