Gedaan met laden. U bevindt zich op: VB 21074 - Beding van aanwas Vlaamse Belastingdienst

VB 21074 - Beding van aanwas

Voorafgaande beslissing
Nummer
21074
Datum beslissing
17 januari 2022
Publicatiedatum
4 maart 2022

Heffing

  • Erfbelasting
  • Schenkbelasting

Wettelijke basis

  • art. 2.7.1.0.3. VCF
  • art. 2.7.1.0.5. VCF
  • art. 2.8.1.0.1. VCF
  • art. 2.8.4.1.1. VCF
  • art. 3.17.0.0.2. VCF

I. Voorwerp van de aanvraag

1. De aanvraag strekt er toe bevestiging te krijgen dat:

1.1. het beding van aanwas (in bijlage bij de aanvraag) kwalificeert als een kanscontract onder bezwarende titel;

1.2. het beding van aanwas geen schenking is en de uitwerking ervan niet onderworpen is aan de schenkbelasting overeenkomstig de artikelen 2.8.1.0.1 VCF en 2.8.4.1.1, §2, VCF;

1.3. het beding van aanwas niet is onderworpen aan de heffing van erfbelasting overeenkomstig de artikelen 2.7.1.0.3 VCF en 2.7.1.0.5 VCF;

1.4. het afsluiten van het beding van aanwas, rekening houdend met de uiteengezette gegevens, geen fiscaal misbruik uitmaakt in de zin van artikel 3.17.10.0.2 VCF.

2. De aanvragers verzoeken uitdrukkelijk, overeenkomstig artikel 3.22.0.0.1, §4, lid 1, VCF, dat, gelet op het voorwerp van de aanvraag, de termijn waarvoor de beslissing wordt getroffen, langer zal zijn dan vijf jaar. Meer bepaald verzoeken zij om een geldigheidsduur van de afgeleverde beslissing tot en met het overlijden van één van hen beiden.

II. Omschrijving van de verrichting(en)

II.A. Identiteit van de aanvrager en de partijen

3. De voorafgaande beslissing wordt gevraagd door:

3.1. De heer X, geboren te […] op xx.xx.1961; RR […] en

3.2. Mevrouw Y, geboren te […] op xx.xx.1958, RR […].

Zij worden hierna ook gezamenlijk "Aanvragers" genoemd.

4. Aanvragers wonen samen te […]. Aanvragers hebben hun woonplaats sedert meer dan vijf jaar in het Vlaams Gewest gevestigd.

5. Mevrouw Y heeft drie kinderen uit een vorig huwelijk, allen meerderjarig:

5.1. De heer […], geboren op xx.xx.1982;

5.2. Mevrouw […], geboren op xx.xx.1984;

5.3. De heer […], geboren op xx.xx.1986.

6. De heer X heeft twee kinderen uit een vorig huwelijk, eveneens allen meerderjarig:

6.1. Mevrouw […], geboren op xx.xx.1987;

6.2. Mevrouw […], geboren op xx.xx.1988.

7. Zij hebben geen gemeenschappelijke kinderen.

8. Zij zijn gehuwd te […] op xx.xx.2010 onder het stelsel van zuivere scheiding van goederen naar Belgisch recht, met toevoeging van een intern gemeenschappelijk vermogen (hierna: "TIGV") en een algemeen finaal verrekenbeding ingevolge akte houdende huwelijkscontract, verleden op xx.xx.2010 voor notaris […], notaris te […], welke akte ongewijzigd bleef tot op heden. In deze akte, werden in het TIGV enkel onroerende goederen ingebracht:

9. De heer X bracht de volle eigendom van het woonhuis gelegen te […], in;

Mevrouw Y verklaarde de volle eigendom van het appartement met kelder en autostaanplaats gelegen te […] te willen inbrengen van zodra zij de volledige eigendom zou hebben verkregen in uitvoering van de overeenkomst opgesteld in het kader van de echtscheiding door onderlinge toestemming met haar ex-echtgenoot d.d. xx.xx.2008.

De heer X en mevrouw Y hebben verder de volle eigendom van een loft met kelder en autostaanplaats gelegen te […] en […] in het TIGV ingebracht. Deze loft werd inmiddels verkocht bij akte d.d. xx.xx.2017.

De inbrengen vonden plaats onder de ontbindende voorwaarde van echtscheiding.

Tot het TIGV behoort verder: "Ieder roerend of onroerend goed dat geheel of gedeeltelijk ter vervanging van deze gemeenschappelijke goederen zal worden verworven, evenals al hetgeen door natrekking of als toebehoren bij deze gemeenschappelijke goederen zal aangroeien, zal eveneens tot het toegevoegd intern gemeenschappelijk vermogen behoren. Voornoemde zaakvervanging treedt op zonder dat hiervoor enige verklaring van wederbelegging is vereist. Aldus wordt de toepassing van het artikel 1402 van het Belgische B.W. hierbij uitdrukkelijk uitgesloten (...) ".

Verder is nog bepaald dat de inkomsten uit het TIGV gesloten worden en dat alle andere goederen uit het TIGV gesloten worden.

10. Voor het geval het huwelijk eindigt door het overlijden van één van de echtgenoten werd een optioneel beding van ongelijke toebedeling voorzien zo dat de langstlevende ten titel van huwelijksovereenkomst en naar diens keuze een zeker aandeel uit het TIGV kan bekomen.

In artikel 7 is een algemeen finaal (en facultatief) verrekenbeding opgenomen dat betrekking heeft op de goederen die geen deel uitmaken van het toegevoegd intern gemeenschappelijk vermogen en dat kan worden uitgeoefend door de langstlevende echtgenoot binnen een termijn van vijf maanden na het overlijden van de eerstoverleden echtgenoot.

11. De echtgenoten bevestigen dat het huwelijkscontract niet werd gewijzigd tot op heden.

II. B. Beschrijving van de voorgenomen verrichting(en)

12. De echtgenoten houden een effectendossier aan, verbonden aan de rekening geopend op hun beide namen met nummer […] bij […]. Deze portefeuille werd geopend op xx.xx.2016. De effectenportefeuille behoort de echtgenoten ingevolge artikel 577-2, §2 oud BW (thans artikel 3.69 BW) toe in onverdeeldheid en voor gelijke delen. Deze portefeuille wordt hier de "effectenportefeuille" genoemd.

Op voormelde rekening zijn een aantal stortingen gebeurd, onder meer in 2017 en 2018 van de uitkering naar aanleiding van de liquidatie van een vennootschap waarvan de echtgenoten elk aandelen aanhielden. Verder is in 2017 ook de verkoopprijs van de loft te […], die initieel door beide echtgenoten in het TIGV was ingebracht, door de echtgenoten gestort op voormelde rekening.

Hoewel de omvang en samenstelling van het tussen de echtgenoten bestaande TIGV beperkend is opgevat, in die zin dat de echtgenoten wensten dat enkel onroerende goederen tot het TIGV zouden behoren, hoorde de verkoopprijs van de loft in principe toe aan het TIGV, ingevolge de hogervermelde zaakvervangingsclausule (die essentieel is voor de geldigheid van een TIGV). Deze werd echter gestort in de effectenportefeuille die een gewone onverdeeldheid vormde tussen de echtgenoten, hetgeen erop neerkomt dat deze verkoopprijs geen deel meer uitmaakt van het TIGV, hetgeen voor de duidelijkheid zal worden bevestigd in hun huwelijkscontract. Er zal tevens bevestigd worden dat het TIGV enkel uit onroerende goederen bestaat, hetgeen aansluit bij het idee dat de echtgenoten steeds voor ogen hebben gehad, met name de samenstelling van het TIGV beperken tot onroerende goederen.

De Aanvragers wensen verder onderling een beding van aanwas te sluiten betreffende de voormelde effectenportefeuille, waarbij zij bij wijze van kanscontract onder bezwarende titel overeenkomen dat bij het overlijden van de eerststervende van hen beiden, zijn of haar (onverdeelde) aandeel in de portefeuille zal toekomen aan de langstlevende van hen beiden.

Elk van de Aanvragers staat zodoende zijn/haar aandeel in volle eigendom af aan de andere, onder opschortende voorwaarde van vooroverlijden, en elk van de Aanvragers verkrijgt als tegenprestatie voor deze afstand een gelijke kans om de volle eigendom van het aandeel in de portefeuille toebehorende aan de andere echtgenoot, te verwerven, indien hij of zij het langst leeft.

Het voorgenomen kanscontract is ingegeven vanuit de intentie van de Aanvragers om de langstlevende onder hen te beschermen bij overlijden van de eerststervende. Op die manier kunnen aanvragers zichzelf een stevige uitgangspositie toekennen voor het geval zij zelf de langstlevende zijn.

Aanvragers wensen vandaag zekerheid te bekomen dat de langstlevende van hen de voornoemde effectenportefeuille in natura zal verwerven, zodat hij/zij zijn/haar levensstandaard kan behouden, zonder hierbij inspraak te moeten dulden van de kinderen van de eerstoverleden echtgenoot. De beweegredenen van de Aanvragers worden hierna nog verder toegelicht

III. Motivering van de aanvraag

13. VOORAFGAANDE BEMERKING: BEVESTIGING VAN DE SAMENSTELLING VAN HET TIGV

De echtgenoten hebben gekozen voor het stelsel van scheiding van goederen als dominante basisstelsel. Aan dit stelsel werd een intern gemeenschappelijk vermogen toegevoegd. Zij wensten dat het intern gemeenschappelijk vermogen enkel zou bestaan uit onroerende goederen.

Vanuit die optiek heeft elk van de echtgenoten een onroerend goed ingebracht in dit intern gemeenschappelijk vermogen. Samen hebben zij ook een onverdeeld onroerend goed hierin ingebracht bij akte houdende huwelijkscontract verleden op xx.xx.2010 voor notaris […].

In dat opzicht hebben zij in hun huwelijkscontract tevens bepaald dat elke echtgenoot de eigendom behoudt van alle roerende en onroerende goederen die hem of haar toebehoren bij het sluiten van het huwelijk en die hij tijdens het huwelijk zou verkrijgen. Zij hebben ook expliciet bedongen, dat met uitzondering van de ingebrachte goederen en de bepalingen van artikel 3 van het huwelijkscontract, alle andere goederen uitdrukkelijk uit het intern gemeenschappelijk vermogen worden gesloten. Voor zoveel als nodig bevestigden de echtgenoten in het huwelijkscontract dat alle inkomsten uitdrukkelijk niet behoren tot het TIGV.

Door de storting van de verkoopprijs van de loft - die in principe op basis van zaakvervanging in het TIGV had moeten vallen - op een gewoon onverdeelde rekening, behoort deze som niet meer tot het TIGV. De gehele portefeuille behoort bijgevolg niet tot het TIGV en wel om volgende redenen:

  • De echtgenoten hebben als basisstelsel het stelsel van scheiding van goederen gekozen. Elke echtgenoot behoudt met andere woorden de eigendom van de roerende en onroerende goederen die hem toebehoorden bij het aangaan van het huwelijk, en welke hij gedurende het huwelijk zal verkrijgen, tenzij in het huwelijkscontract anders wordt bepaald.
  • De samenstelling van het TIGV is zoals voormeld beperkt tot de goederen die door de echtgenoten hierin werden ingebracht, en de goederen die ingevolge zaakvervanging hiervoor in de plaats komen.
  • In het huwelijkscontract werd wel bepaald dat het TIGV onderhevig is aan alle regels die ook op het gemeenschappelijk vermogen van het wettelijk stelsel van toepassing zijn, daarin begrepen de regels inzake het bestuur en de onmogelijkheid om de verdeling staande het huwelijk te vorderen, doch hieruit kan niet worden afgeleid dat er een vermoeden van gemeenschap of van onverdeeldheid werd ingelast. Dit was geenszins de bedoeling van de echtgenoten en blijkt ook niet uit de bepalingen van het huwelijkscontract.
  • In de rechtsleer wordt bovendien aanvaard dat de dwingende regels in een gemeenschapsstelsel (ex art. 1451 oud BW) niet van toepassing zijn: “Artikel 1451 BW en zijn dwingende bepalingen hebben slechts zin en zijn slechts bedoeld voor het stelsel van gemeenschap, waar alles door deze regels wordt gedomineerd. In een totaal tegenovergesteld stelsel van scheiding van goederen kan dit niet werken. Indien men dit wel aanvaardt, laat men de beperkte toegevoegde massa het gehele regime domineren, en vernietigt men eigenlijk de essentie van de scheiding van goederen, wat nochtans werd gekozen als basisstelsel. Men komt alsdan terecht in een ander stelsel (...)” [1].

Onder voormelde dwingende bepalingen worden onder meer begrepen: de regels inzake het bestuur, de verhaalsrechten van schuldeisers, de wederbeleggingsformaliteiten en het vermoeden van gemeenschap. Er moet dan ook worden aangenomen dat er geen vermoeden van gemeenschap geldt in het kader van een TIGV in een stelsel van scheiding van goederen en dat het TIGV geen opslorpende werking heeft, zoals in een gemeenschapsstelsel het geval zou zijn bij een vermenging van eigen en gemeenschappelijke gelden.

Tussenconclusie: De effectenportefeuille vormt dus in haar geheel een gewoon onverdeeld goed dat niet tot het TIGV behoort. Er kan hoogstens worden gesteld dat het TIGV recht heeft op de verkoopprijs van de loft te […]. Vergoedingsrekeningen zijn echter expliciet uitgesloten in het huwelijkscontract. De facto hebben de echtgenoten in 2017 de prijs als zodanig echter uitgebracht uit het TIGV, door de storting ervan op een rekening die niet tot het TIGV behoorde. Om deze feitelijke situatie ook juridisch te verduidelijken, zijn de echtgenoten voornemens in de bepalingen van hun huwelijkscontract, voor zover als nodig, te bevestigen dat voormelde verkoopprijs sinds 2017 tot de respectieve eigen vermogens behoort. Deze verrichting vormt een loutere bevestiging van een sinds 2017 bestaande feitelijke realiteit. De echtgenoten hechten er belang aan om dit duidelijk te stellen, mede gelet op het feit dat ze discussies willen vermijden over de kwalificatie van de portefeuille bij het overlijden van de eerste van hen, er rekening mee houdende dat ze beiden kinderen uit een vorig huwelijk hebben.

14. SLUITEN VAN EEN BEDING VAN AANWAS MET BETREKKING TOT ONVERDEELDE EFFECTENPORTEFEUILLE

14.1. GEEN ERF- OF SCHENKBELASTING OVEREENKOMSTIG ART. 2.8.1.0.1, 2.8.4.1.1, §2, 2.7.1.0.3 OF 2.7.1.0.5 VCF

In haar standpunt nr. 17044 dd. 11 oktober 2021 (oorspronkelijk gepubliceerd op 29 januari 2018) zette de Vlaamse Belastingdienst de voorwaarden uiteen waaraan een aanwasbeding moet voldoen opdat het op fiscaal vlak aanvaard zou kunnen worden (i.e. dat de betrokken goederen niet onderworpen zullen worden aan de erfbelasting of de schenkbelasting).

Overeenkomstig het standpunt, wordt het beding van aanwas omschreven als een overeenkomst tussen twee partijen waarbij overeengekomen wordt dat het onverdeelde aandeel van de eerststervende in volle eigendom (of in vruchtgebruik) op een bepaald goed, dat ze samen in onverdeeldheid bezitten, onder opschortende voorwaarde van overlijden van de eerststervende, van rechtswege zal aanwassen en dus verkregen zal worden door de overlevende deelgenoot.

De tegenprestatie bestaat in een evenwichtige kans voor elke deelgenoot om het aandeel van de andere in het goed te verwerven, indien hij de langstlevende is.

Er wordt vanuit fiscaal oogpunt aanvaard dat de betrokken goederen niet zijn onderworpen aan erf-/schenkbelasting (maar bij onroerende goederen wel aan verkooprecht) mits voldaan is aan de volgende voorwaarden.

14.1.1. Algemeen: voorwaarden Standpunt nr. 17044

Zo moet het beding van aanwas:

  • Beperkt zijn via beschikking onder bijzondere titel;
  • Ten bezwarende titel zijn;
  • Opgenomen zijn in een notariële akte in zoverre het betrekking heeft op onroerende goederen.

In zoverre het beding van aanwas tussen echtgenoten wordt gesloten, dient het betrekking te hebben op de eigen goederen van de echtgenoten die in onverdeeldheid worden aangehouden. Het kan geen betrekking hebben op goederen die in de huwgemeenschap vallen.

In casu voldoet het kanscontract aan alle voorwaarden, zoals uiteengezet door de Vlaamse Belastingdienst in haar standpunt nr. 17044. Dit wordt hieronder nader toegelicht.

14.1.2. Concrete toetsing

14.1.2.1. VORM

De beschreven overeenkomst zal onderhands (niet-notarieel) worden afgesloten. Een aanwasbeding moet enkel in een notariële akte worden opgenomen indien het betrekking heeft op onroerende goederen. Aangezien het beding van aanwas in casu enkel betrekking heeft op een roerend goed, belet niets dat Aanvragers het beding van aanwas onderhands afsluiten.

14.1.2.2. TEN BIJZONDERE TITEL

In haar standpunt nummer 17044 stelt de Vlaamse Belastingdienst dat de overeenkomst van aanwas onder bijzondere titel is: “wanneer de overeenkomst of het beding niet de algemeenheid van de goederen betreft die de partij bij zijn overlijden zal nalaten, en evenmin een evenredig deel van de goederen die de partij zal nalaten, noch al zijn onroerende goederen, al zijn roerende goederen, of een evenredig deel van al zijn onroerende goederen of van al zijn roerende goederen bij zijn overlijden”.

Aan deze voorwaarde is in casu voldaan, aangezien het beding van aanwas enkel betrekking heeft op een specifiek omschreven roerend goed (en de goederen die er ingevolge zakelijke subrogatie voor in de plaats zullen komen), met name de effectenportefeuille.

Bovendien voorziet het ontwerp van het beding van aanwas in casu uitdrukkelijk dat inbrengen van nieuwe goederen niet toegelaten zijn (cfr. artikel 5 beding van aanwas).

Gelet op het voorgaande kwalificeert het beding van aanwas in casu aldus als een kanscontract ten bijzondere titel.

14.1.2.3. TEN BEZWARENDE TITEL

Een kanscontract wordt traditioneel gekwalificeerd als een overeenkomst onder bezwarende titel. Het bezwarend karakter volgt uit het feit dat de partijen gelijke kansen bezitten om het goed in totaliteit te verkrijgen. Het is hierbij van belang dat er een kansengelijkheid tussen de partijen bestaan. De gelijkheid van kansen worden beoordeeld op het moment van het sluiten van de overeenkomst. [2]

In haar standpunt met nummer 17044 stelt de Vlaamse Belastingdienst dat het aanwasbeding wordt aanzien als een overeenkomst ten bezwarende titel wanneer de kansen evenwichtig zijn. Daartoe wordt niet vereist dat de kansen gelijk zijn. Er dient wel sprake te zijn van een gelijkaardige levensverwachting van de betrokken partijen en er dient een gelijkwaardige inleg te zijn.

De berekening van de kansengelijkheid vindt plaats aan de hand van een inschatting van de effectieve levensverwachting van iedere partij. Daarbij wordt rekening gehouden met de gemiddelde levensverwachting, alsook met specifieke omstandigheden, zoals de gezondheidstoestand van de partijen. De rechtbanken en hoven leggen een soepele interpretatie hiervan aan de dag: een groot leeftijdsverschil neemt niet weg dat er een gelijkwaardigheid van kansen bestaat. Zo werd een leeftijdsverschil van 16 jaar reeds aanvaard. [3] Ook een leeftijdsverschil van 14 [4] en 10 [5] jaar werd aanvaard. Voor zoveel als nodig verwijzen Aanvragers nog naar enkele voorafgaande beslissingen waarin er ook sprake was van een (veel) groter leeftijdsverschil en waar Uw dienst van oordeel was dat dit leeftijdsverschil geen afbreuk doet aan de kansengelijkheid en dus dat er sprake was van een kanscontract onder bezwarende titel: Voorafgaande beslissing nr. 20014 dd. 25 mei 2020: verschil van 7 jaar; Voorafgaande beslissing nr. 17058 dd. 19 maart 2018: verschil van 6 jaar; Voorafgaande beslissing nr. 17025 dd. 4 september 2017: verschil van 8 jaar.

Dat de Aanvragers voornemens zijn een evenwichtig kanscontract met gelijkheid van kansen te sluiten, blijkt uit de volgende elementen:

  • Een gelijkaardige leeftijd, de heer X (geboren op xx.xx.1961) is thans 60 jaar oud, mevrouw Y (geboren op xx.xx.1958) is thans 63 jaar oud. Het leeftijdsverschil bedraagt dus slechts 3 jaar. Bovendien is mevrouw, die statistisch gezien een langere levensverwachting heeft, de oudste partij;
  • Eenzelfde goede gezondheid; teneinde de kansengelijkheid te bewijzen, zijn Aanvragers bereid om een medisch getuigschrift bij te brengen;
  • Financiële gelijkwaardigheid van de Aanvragers;
  • Een gelijkwaardige inleg in het beding van aanwas: de effectenportefeuille wordt door Aanvragers aangehouden in onverdeeldheid. Ze zijn elk voor de onverdeelde helft eigenaar van deze portefeuille.
  • Ook uit de bepalingen van het beding van aanwas blijkt dat Aanvragers een evenwichtige overeenkomst wensen te sluiten:
  • Een strikt vervreemdingsverbod (zie artikel 2 van het ontwerp bij de aanvraag gevoegd):
  • Het beding van aanwas wordt aangegaan voor een bepaalde duur die eindigt bij het overlijden van de eerststervende van beide Aanvragers. De overeenkomst kan slechts voortijdig ontbonden worden mits gezamenlijk akkoord van beide Aanvragers (cfr. artikel 6 van het ontwerp) of ingevolge de beëindiging van hun huwelijk door de inleiding van een vordering tot echtscheiding of tot scheiding van tafel en bed door één van hen of indien zij meer dan zes maanden feitelijk gescheiden leven om andere redenen dan overmacht, gezondheidstoestand, verzorgingsbehoeften, beroepsnoodwendigheden of om andere redenen die niet wijzen op een duurzame ontwrichting van de relatie (cfr. artikel 7 van het ontwerp bij de aanvraag gevoegd).

Het opnemen van een ontbindende voorwaarde van echtscheiding, feitelijke scheiding of einde van de relatie in een kanscontract staat een zekere regeling niet in de weg. In dat geval wensen de echtgenoten immers de langstlevende niet langer te beschermen. De geldigheid van een dergelijke ontbindende voorwaarde wordt ook uitdrukkelijk aanvaard ingevolge rechtspraak van het Hof van Cassatie [6], alsook ingevolge wettelijke verankering [7]. Hoewel cliënten wel een ontbindende voorwaarde inschrijven bij echtscheiding, wordt via het kanscontract de (dagelijkse) onzekerheid vermeden over een eventuele herroeping van een schenking of wijziging van een testament.

  • Ten slotte wordt herhaald dat de Aanvragers animo speculandi handelen.

Tussenconclusie: Hieruit volgt dat de Aanvragers een gelijkaardige levensverwachting hebben en een gelijkwaardige inleg doen. Het beding van aanwas dat zij wensen te sluiten, dient dan ook te worden gekwalificeerd als een evenwichtig beding van aanwas ten bezwarende titel. Het beding van aanwas is bovendien ten bijzondere titel. Het is derhalve geen verboden erfovereenkomst.

Het bezwarende karakter sluit de taxatie in de erf- of registratiebelasting ingevolge de artikelen 2.7.1.0.3, 3°, art. 2.7.1.0.5, art. 2.8.1.0.1 jo 2.8.4.1.1, §2, VCF uit. Wij verwijzen dienaangaande naar de beslissingen door u genomen. [8]

14.2. INTENTIES VAN DE PARTIJEN - NIET FISCALE MOTIEVEN

Het voorzien in een regeling met betrekking tot de effectenportefeuille, is vooreerst ingegeven door de wens van elke echtgenoot om de levenskwaliteit en levensstandaard te kunnen behouden voor het geval zij zelf de langstlevende zijn, alsook om hen de nodige zekerheid en flexibiliteit te bieden. Een beding van aanwas sluit het dichtste aan bij hun bekommernissen om de volgende redenen:

  • Een beding van aanwas is niet eenzijdig herroepelijk, het is enkel wijzigbaar mits toestemming van beide partijen. Een uitzondering werd voorzien voor het geval van echtscheiding, doch in dat geval vervalt ook de wens om de langstlevende te beschermen; De regeling is “reserve proof’. Dit wil zeggen dat de kinderen de toebedeling niet kunnen aanvechten op basis van inkorting. Zeker gelet op het feit dat beide echtgenoten kinderen hebben uit een vorig huwelijk biedt dit een belangrijk voordeel;
  • De echtgenoten hebben de zekerheid dat zij de goederen in natura bekomen bij het overlijden van de eerste van hen. De langstlevende zal immers bij overlijden van de eerste echtgenoot een voordeel met zakelijke werking verkrijgen, en meer bepaald dat hij/zij van rechtswege en onmiddellijk bij overlijden de volle en exclusieve eigendom verkrijgt van de effectenportefeuille die hem/haar in natura verblijft. Dit kan niet worden gerealiseerd op grond van het huidig verrekenbeding. Op grond van het verrekenbeding verkrijgt de langstlevende echtgenoot enkel een geldelijke vordering op de erfgenamen.
  • Het is op termijn wel de bedoeling van de Aanvragers dat de langstlevende van hen beiden voorziet in een verdeling onder alle kinderen. Het aanwasbeding biedt hen de mogelijkheid om, volgens hun inzichten dit te doen op een moment die zij wenselijk achten.

Deze zekerheid kan niet gerealiseerd worden door middel van een legaat vermaakt in een testament (aangezien dit steeds eenzijdig herroepbaar en inkortbaar is door de kinderen) noch door een schenking dewelke tussen echtgenoten steeds herroepbaar is (tenzij ze zou verleden worden bij huwelijkscontract, doch een schenking is ook inkortbaar door de kinderen), noch door het finaal verrekenbeding (aangezien de langstlevende echtgenoot slechts een geldelijke vordering krijgt).

Zoals hierboven onder 14 uitgelegd en voor zover als nodig, zullen de echtgenoten, voorafgaand aan het sluiten van het aanwasbeding, in hun huwelijkscontract verduidelijken dat de gelden voortkomende van de verkoop van de loft sinds 2017 uit het TIGV zijn verdwenen en dat het TIGV uitsluitend uit de twee overblijvende onroerende goederen bestaat. Het TIGV omvat bijgevolg uitsluitend nog de gezinswoning en de woning te […].

Conclusie: Gelet op het voorgaande, zijn de Aanvragers ervan overtuigd dat er voldoende niet-fiscale motieven in casu aanwezig zijn en dat de vooropgestelde verrichting geen fiscaal misbruik uitmaakt in de zin van artikel 3.17.0.0.2 VCF.

IV. Beslissing

Gelet op artikel 3.22.0.0.1 VCF komt het besluitvormingsorgaan tot de volgende voorafgaande beslissing:

15. Onder voorafgaande beslissing wordt verstaan de juridische handeling waarbij de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie overeenkomstig de bepalingen die van kracht zijn, vaststelt hoe de bepaling van de VCF wordt toegepast op een bijzondere situatie of verrichting, die op fiscaal vlak nog geen uitwerking heeft gehad.

16. De Vlaamse Belastingdienst doet bijgevolg geen uitspraak over de rechtsgeldigheid van overeenkomsten op burgerlijk vlak.

17. Volgende artikelen uit de VCF worden onderzocht:

- Artikel 2.8.1.0.1 VCF dat luidt als volgt:

Overeenkomstig artikel 1, artikel 19 en artikel 31 van het federale Wetboek van Registratie-, Hypotheek- en Griffierechten wordt de schenkbelasting gevestigd naar aanleiding van de registratie of de verplichting tot registratie van akten of geschriften die tot bewijs strekken van een schenking onder de levenden.”;

- Artikel 2.8.4.1.1, §2 VCF dat luidt als volgt:

Het tarief van de schenkbelasting voor de schenkingen van roerende goederen bedraagt :

1° 3% voor een verkrijging in de rechte lijn en tussen partners;

2° 7% voor een verkrijging door alle andere personen.

Dat tarief is niet van toepassing op de schenkingen onder de levenden van roerende goederen die met legaten worden gelijkgesteld met toepassing van artikel 2.7.1.0.3, 3°.”;

- Artikel 2.7.1.0.3 VCF dat luidt als volgt:

Worden met het oog op de heffing van het successierecht als legaten beschouwd :

1° alle schulden die uitsluitend bij uiterste wil erkend zijn;

2° alle schuldbekentenissen van sommen die voorkomen als een contract onder bezwarende titel, maar die een bevoordeling inhouden en die niet aan de schenkbelasting of het registratierecht op de schenkingen zijn onderworpen;

3° alle schenkingen van roerende goederen die de erflater heeft gedaan onder de opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt ingevolge het overlijden van de schenker.

Het eerste lid, 3°, is niet van toepassing bij de realisatie van een beding van terugval die de erflater heeft bedongen in het voordeel van een derde voor een vruchtgebruik dat de erflater zich heeft voorbehouden.”;

- Artikel 2.7.1.0.5 VCF dat luidt als volgt:

§ 1. De goederen waarvan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie het bewijs levert dat de erflater er kosteloos over beschikte gedurende de drie jaar vóór zijn overlijden, worden geacht deel uit te maken van zijn nalatenschap, tenzij de bevoordeling onderworpen is aan de schenkbelasting of het registratierecht op de schenkingen onder de levenden. De erfgenamen of legatarissen hebben een verhaalsrecht ten aanzien van de begiftigde voor de successierechten die op die goederen voldaan zijn.

Als door de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie of door de erfgenamen en legatarissen bewezen wordt dat de bevoordeling toekwam aan een bepaalde persoon, wordt die als legataris van de geschonken zaak beschouwd.

Voor de toepassing van deze paragraaf wordt een bevoordeling waarvoor een vrijstelling van de schenkbelasting is toegepast, gelijkgesteld met een bevoordeling die aan de schenkbelasting of aan het registratierecht op de schenkingen onder de levenden is onderworpen.

§ 2. De termijn van drie jaar, vermeld in paragraaf 1, wordt evenwel op zeven jaar gebracht als het gaat om aandelen en activa als vermeld in artikel 2.8.6.0.3.

De termijn van zeven jaar, vermeld in het eerste lid, wordt teruggebracht tot drie jaar als de kosteloze beschikking dagtekent van voor 1 januari 2012.”.

- Artikel 3.17.0.0.2 VCF dat luidt als volgt:

Aan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie kan niet worden tegengeworpen, de rechtshandeling noch het geheel van rechtshandelingen dat een zelfde verrichting tot stand brengt, wanneer die entiteit door vermoedens of door andere bewijsmiddelen, vermeld in artikel 3.17.0.0.1, en aan de hand van objectieve omstandigheden aantoont dat er sprake is van fiscaal misbruik.

Er is sprake van fiscaal misbruik wanneer de belastingplichtige door middel van de door hem gestelde rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen één van de volgende verrichtingen tot stand brengt :
1° hetzij een verrichting waarbij hij zichzelf in strijd met de doelstellingen van een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten buiten het toepassingsgebied van die bepaling plaatst;
2° hetzij een verrichting waarbij aanspraak wordt gemaakt op een belastingvoordeel, voorzien door een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten, en de toekenning van dit voordeel in strijd zou zijn met de doelstellingen van die bepaling en die in wezen het verkrijgen van dit voordeel tot doel heeft.

Het komt aan de belastingplichtige toe te bewijzen dat de keuze voor zijn rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen door andere motieven verantwoord is dan het ontwijken van de belasting. Als de belastingplichtige het tegenbewijs niet levert, dan wordt de verrichting aan een belastingheffing overeenkomstig het doel van deze codex onderworpen alsof het misbruik niet heeft plaatsgevonden.

18. “De Aanvragers verklaren dat zij met betrekking tot de vermelde effectenportefeuille een beding van aanwas wensen af te sluiten.

19. Er wordt vanuit fiscaal oogpunt aanvaard dat de betrokken goederen in een beding van aanwas niet zijn onderworpen aan de erfbelasting of schenkbelasting (maar bij onroerende goederen wel aan het verkooprecht) mits het beding van aanwas beperkt is via een beschikking onder bijzondere titel, en ten bezwarende titel is.

20. Het feit dat het beding van aanwas tussen echtgenoten wordt afgesloten maakt dit beding op zich niet ongeldig. Wanneer een dergelijk beding van aanwas wordt afgesloten tussen echtgenoten moet het slaan op de eigen goederen van de echtgenoten die ze in onverdeeldheid bezitten.

21. Het contract is onder bijzondere titel, wanneer de overeenkomst niet de algemeenheid van de goederen betreft die de partij bij zijn overlijden zal nalaten, en evenmin een evenredig deel van de goederen die de partij zal nalaten, noch al zijn onroerende goederen, al zijn roerende goederen, of een evenredig deel van al zijn onroerende goederen of van al zijn roerende goederen bij zijn overlijden.

22. Het contract is in casu onder bijzondere titel aangezien het contract betrekking heeft op de roerende goederen die specifiek in de overeenkomst worden omschreven, m.n. de vermelde effectenportefeuille.

23. De effectenportefeuille wordt beschouwd als een feitelijke universaliteit. Bijgevolg aanvaardt Vlabel dat het contract m.b.t. de effectenportefeuille betrekking heeft op de effectenportefeuille in haar geheel, zonder dat hiermee afbreuk wordt gedaan aan de vereiste dat het contract onder bijzondere titel moet zijn.

24. De Vlaamse Belastingdienst aanvaardt dat de zakelijke subrogatie speelt als die conventioneel is voorzien of die plaatsheeft uit kracht van de wet, overeenkomstig artikel 3.10 BW.

25. Het contract wordt aanzien als een kanscontract ten bezwarende titel wanneer de kansen evenwichtig zijn. Er wordt niet vereist dat de kansen gelijk zijn. Er dient wel sprake te zijn van een gelijkaardige levensverwachting van de betrokken partijen en er dient een gelijkwaardige inleg te zijn.

26. Een gelijkaardige levensverwachting kan niet enkel worden beoordeeld op basis van sterftetabellen maar kan ook worden beïnvloed door specifieke factoren zoals de gezondheidstoestand van de partijen, bepaalde activiteiten die ze uitvoeren, een overlijden dat kort volgt op het sluiten van het contract, etc...

27. De gelijkaardigheid van de levensverwachting dient aanwezig te zijn bij het afsluiten van het contract. Het is evenwel mogelijk dat pas bij de realisatie van het contract blijkt dat bij het afsluiten van het contract niet aan deze voorwaarde was voldaan.

28. Uit de gegevens vermeld in de aanvraag blijkt dat er in casu sprake is van een gelijkaardige levensverwachting. De echtgenoten hebben respectievelijk een leeftijd van 60 jaar en 63 jaar. Zij verklaren beiden in dezelfde goede gezondheidstoestand te verkeren.

29. De gelijkwaardigheid van inleg wordt beoordeeld bij het afsluiten van het contract, niet bij het realiseren van de opschortende voorwaarde (een goed kan in waarde stijgen of dalen).

30. Uit de gegevens vermeld in de aanvraag blijkt dat de inleg van de aanvragers gelijkwaardig is. De effectenportefeuille die het voorwerp uitmaakt van het beding van aanwas behoort de echtgenoten voor de onverdeelde helft toe.

31. Op basis van de elementen en feiten vermeld in de aanvraag tot voorafgaande beslissing kan worden besloten dat het in casu om een kanscontract ten bezwarende titel gaat.

32. De voorgenomen verrichting maakt in principe geen fiscaal misbruik uit in de zin van art. 3.17.0.0.2 VCF aangezien er ook niet-fiscale motieven aan de contracten ten grondslag liggen, tenzij uit de feiten blijkt dat de kansen uiteindelijk niet gelijkwaardig waren omdat één van de partijen kort na het sluiten van de contracten niet onverwacht is komen te overlijden.


Deze beslissing heeft alleen betrekking op de registratie- en de erfbelasting en doet geen uitspraak over andere belastingen.

Voetnoten

[1] A. VERBEKE, “Het huwelijkscontract van scheiding van goederen. Pleidooi voor een ‘warme uitsluiting’, in KFBN ( ed .), De evolutie in de huwelijkscontracten, Mechelen, Kluwer, 1995, 137; C.

CASTELEIN, “Scheiding van goederen met externe correcties”, TEP 2017, 107.

[2] R. BARBAIX , Handboek familiaal vermogensrecht, Antwerpen-Cambridge, Intersentia, 344; W. PINTENS, B. VAN DER MEERSCH en K. VANWINCKELEN, Inleiding tot het familiaal vermogensrecht, Leuven, Universitaire Pers Leuven, 415 e.v.; Antwerpen 30 juni 2015, T.Not 2016, afl. 5, 364.

[3] Rb. Turnhout 7januari 2005, RAGB 2006, nr. 6, 60, noot.

[4] Antwerpen 4 juni 2012, rolnr. 2010/R/3289, onuitg.

[5] Antwerpen 30 juni 2015, T.Not. 2016, 364.

[6] Cass. 21 oktober 2016, T.Not. 2017, 49, noot V. SAGAERT.

[7] Art. 1100/1, §4, lid 1oud BW; Zie ook in J. BAEL, “Het nieuwe basisartikel inzake het verbod van erfovereenkomsten: artikel 1100/1van het Burgerlijk Wetboek na de aanpassing door de wet van 22 juli 2018.”, T.Not. 2018, nr. 12, (962) 988-989; E. DHAUWE, “2018: het jaar van het aanwasbeding. Aandachtspunten voor de praktijk” Nieuwsbrief Successierechten 2019, afl. 2, (6) 8-9.

[8] O.a.: Voorafgaande beslissing nr. 17030 d.d. 2 oktober 2017; Voorafgaande beslissing 20025 d.d. 8 juni 2020,