Gedaan met laden. U bevindt zich op: VB 22021 - Inbreng in gemeenschappelijk vermogen, gevolgd door een schenking Vlaamse Belastingdienst

VB 22021 - Inbreng in gemeenschappelijk vermogen, gevolgd door een schenking

Voorafgaande beslissing
Nummer
22021
Datum beslissing
23 mei 2022
Publicatiedatum
8 juni 2022

Heffing

  • Schenkbelasting

Wettelijke basis

  • art. 2.8.3.0.1. VCF
  • art. 2.8.4.1.1. VCF

I. Voorwerp van de aanvraag

1. De aanvraag strekt ertoe bevestiging te krijgen dat de schenking door de echtgenoten X en Y aan hun kinderen niet beschouwd zal worden als strijdig met de artikelen 2.8.3.0.1, §1 en 2.8.4.1.1, §1 en §2 VCF en dus niet zal worden beschouwd als fiscaal misbruik in de zin van artikel 3.1.7 .0.0.2 VCF. De schenking werd voorafgegaan door een inbreng in het gemeenschappelijk vermogen van de echtgenoten bij huwelijkscontract verleden voor notaris [...] op 22 december 2015.

II. Omschrijving van de verrichting(en)

II.A. Identiteit van de aanvrager en de partijen

2. De aanvraag wordt ingediend door de Heer […], medewerker van […], geassocieerd notarissen te […], namens:

2.1. De Heer X, geboren te […] op xx.xx.1955, rijksregisternummer […] en zijn echtgenote;

2.2. Mevrouw Y, geboren te […] op xx.xx.1954, rijksregisternummer […],

samenwonende te […].

3. De betrokken partijen zijn de kinderen van X – Y:

3.1. De Heer A, geboren te […] op xx.xx.1977, rijksregisternummer […], echtgenoot van Mevrouw […], wonende te […];

3.2. De Heer B, geboren te […] op xx.xx.1983, rijksregisternummer […], echtgenoot van Mevrouw […], wonende te […].

3.3. Mevrouw C, geboren te […] op xx.xx.1986, rijksregisternummer […], ongehuwd en niet wettelijk samenwonend, wonende te […].

4. Het betrokken onroerend goed betreft:

GEMEENTE […] - 1ste afdeling

Een woonhuis op en met grond en aanhorigheden gelegen te […], kadastraal gekend volgens recent kadastraal uittreksel sectie C, nummer […], met een oppervlakte van dertien are vierennegentig centiare ( 13a 94ca).

Niet-geïndexeerd kadastraal inkomen: € 1.465,00.

II. B. Beschrijving van de voorgenomen verrichting(en)

5. De Heer X en Mevrouw Y zijn gehuwd te […] op xx.xx.1976 onder het stelsel van scheiding van goederen met gemeenschap van aanwinsten blijkens huwelijkscontract verleden voor notaris […] te […] op xx.xx.1976, meermaals gewijzigd, telkens met behoud van het oorspronkelijke stelsel, blijkens wijzigende huwelijkscontracten verleden voor notaris […] te […] op xx.xx.1992, en voor notaris […] op xx.xx.2002, op xx.xx.2003, op xx.xx.2013 en xx.xx.2015, sedertdien niet meer gewijzigd.

Uit het huwelijk werden 3 kinderen geboren, met name de Heer A, voornoemd, de Heer B, voornoemd en Mevrouw C, voornoemd.

Ingevolge akte wijziging huwelijkscontract verleden voor notaris […] te […] op xx.xx.2015, heeft de Heer X volgend onroerend goed ingebracht in het gemeenschappelijk vermogen:

GEMEENTE […] - 1 ste afdeling

Een woonhuis op en met grond en aanhorigheden gelegen te […], kadastraal gekend volgens recent kadastraal uittreksel sectie C, nummer […], met een oppervlakte van dertien are vierennegentig centiare (13a 94ca).

Niet-geïndexeerd kadastraal inkomen: € 1.465,00.

Thans wensen de echtgenoten X en Y het voorbeschreven onroerend goed te schenken aan hun kinderen, elk voor een gelijk deel, met voorbehoud van vruchtgebruik.

III. Motivering van de aanvraag

6. In de omzendbrief VLABEL 2015/1 van 16 februari 2015(PDF bestand opent in nieuw venster) wordt beschouwd als fiscaal misbruik "inbreng van een goed in het gemeenschappelijk vermogen door één echtgenoot onmiddellijk of binnen een korte tijdspanne gevolgd door de schenking van dit goed door beide echtgenoten", tenzij de belastingplichtige bewijst dat de keuze voor de rechtshandeling verantwoord is door andere dan fiscale motieven.

7. De aanvragers zijn om volgende redenen overtuigd dat de inbreng in het gemeenschappelijk vermogen gebeurd is om andere dan fiscale motieven.

7.1. De schenking volgt niet onmiddellijk of binnen een korte tijdspanne op de inbreng van de goederen in het gemeenschappelijk vermogen. Er is in onderhavig geval namelijk sprake van een tijdspanne van meer dan 6 jaar tussen inbreng en schenking. Bij eerdere voorafgaande beslissingen heeft de Vlaamse Belastingdienst reeds beslist om de antimisbruikbepaling niet toe te passen op schenkingen na een inbreng in het gemeenschappelijk vermogen waar de tijdspanne tussen de twee rechtshandelingen korter was als deze waarvan sprake in casu.

7.2. Op het moment van de inbreng van voormeld onroerend goed hadden de partijen niet de intentie om dit goed te schenken aan hun kinderen. De inbreng werd gedaan omdat de echtgenoten elkaar wensten te beschermen in geval van ontbinding van het gemeenschappelijk vermogen, zonder dat de ontbinding aanleiding zou geven tot moeilijk op te maken vergoedingsrekeningen. De onderhouds- en verbeteringswerken aan voorbeschreven goed werden sedert de inbreng gefinancierd met gemeenschapsgelden. Via het keuzebeding opgenomen in het huwelijkscontract kon de langstlevende bij ontbinding van de huwgemeenschap door overlijden zelf beslissen over het voorbeschreven goed. Dit kon enkel gerealiseerd worden door de inbreng in het gemeenschappelijk vermogen. De schenking zou plaatsvinden met voorbehoud van vruchtgebruik in het voordeel van de schenkers, zodat zij de nodige bescherming kunnen behouden.

8. De aanvragers menen dat de antimisbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF niet van toepassing is op de hoger beschreven voorgenomen verrichting, aangezien er geen sprake kan zijn van eenheid van opzet gelet op de lange tijdspanne tussen de twee rechtshandelingen en de niet­fiscale motieven van de inbreng.

IV. Beslissing

9. Gelet op artikel 3.22.0.0.1 VCF komt het besluitvormingsorgaan tot de volgende voorafgaande beslissing:

10. Onder voorafgaande beslissing wordt verstaan de juridische handeling waarbij de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie overeenkomstig de bepalingen die van kracht zijn, vaststelt hoe de bepaling van de VCF wordt toegepast op een bijzondere situatie of verrichting, die op fiscaal vlak nog geen uitwerking heeft gehad. De Vlaamse Belastingdienst doet bijgevolg geen uitspraak over de rechtsgeldigheid van overeenkomsten op burgerlijk vlak.

11. Artikel 3.22.0.0.1, §2, eerste lid, 3° VCF stelt duidelijk dat de aanvraag de verwijzing moet bevatten naar de wettelijke of reglementaire bepalingen waarop de beslissing moet slaan. De voorafgaande beslissing heeft bijgevolg enkel betrekking op die specifieke artikelen waarnaar in de aanvraag uitdrukkelijk verwezen wordt.

Volgende artikelen uit de VCF worden onderzocht:

- Artikel 2.8.3.0.1, §1, VCF:

§ 1. Voor de schenkingen onder de levenden van roerende en onroerende goederen wordt een schenkbelasting geheven op het aandeel van elke begiftigde, op basis van de verkoopwaarde van de geschonken goederen, zonder aftrek van lasten.”.

- Artikel 2.8.4.1.1, §1 en §2 VCF:

Ҥ 1. De schenkbelasting voor de schenkingen van onroerende goederen wordt berekend volgens het tarief, vermeld in de onderstaande tabellen :
TABEL I

verkrijging in rechte lijn en tussen partners

gedeelte van de schenking

A
schijf in euro

tarief, toepasselijk op het overeenstemmende gedeelte in kolom A, in %

totaalbedrag van de belasting over de voorgaan- de gedeelten, in euro

Vanaf

tot en met

0,01

150.000

3

-

150.000,01

250.000

9

4500

250.000,01

450.000

18

13.500

450.000,01

27

49.500


TABEL II

tarief tussen alle andere personen

gedeelte van de schenking

A schijf in euro

tarief, toepasselijk op het overeenstemmende gedeelte in kolom A, in %

totaalbedrag van de belasting over de voorgaan- de gedeelten, in euro

Vanaf

tot en met

0,01

150.000

10

-

150.000,01

250.000

20

15.000

250.000,01

450.000

30

35.000

450.000,01

40

95.000


§ 2. Het tarief van de schenkbelasting voor de schenkingen van roerende goederen bedraagt :
1° 3% voor een verkrijging in de rechte lijn en tussen partners;
2° 7% voor een verkrijging door alle andere personen.

Dat tarief is niet van toepassing op de schenkingen onder de levenden van roerende goederen die met legaten worden gelijkgesteld met toepassing van artikel 2.7.1.0.3, 3°.”

- Artikel 3.17.0.0.2 VCF

“Aan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie kan niet worden tegengeworpen, de rechtshandeling noch het geheel van rechtshandelingen dat een zelfde verrichting tot stand brengt, wanneer die entiteit door vermoedens of door andere bewijsmiddelen, vermeld in artikel 3.17.0.0.1, en aan de hand van objectieve omstandigheden aantoont dat er sprake is van fiscaal misbruik.

Er is sprake van fiscaal misbruik wanneer de belastingplichtige door middel van de door hem gestelde rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen één van de volgende verrichtingen tot stand brengt :
1° hetzij een verrichting waarbij hij zichzelf in strijd met de doelstellingen van een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten buiten het toepassingsgebied van die bepaling plaatst;
2° hetzij een verrichting waarbij aanspraak wordt gemaakt op een belastingvoordeel, voorzien door een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten, en de toekenning van dit voordeel in strijd zou zijn met de doelstellingen van die bepaling en die in wezen het verkrijgen van dit voordeel tot doel heeft.

Het komt aan de belastingplichtige toe te bewijzen dat de keuze voor zijn rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen door andere motieven verantwoord is dan het ontwijken van de belasting. Als de belastingplichtige het tegenbewijs niet levert, dan wordt de verrichting aan een belastingheffing overeenkomstig het doel van deze codex onderworpen alsof het misbruik niet heeft plaatsgevonden.”

12. In de omzendbrief VLABEL/2015/1 (PDF bestand opent in nieuw venster)van 16 februari 2015 worden volgende rechtshandelingen als fiscaal misbruik beschouwd, tenzij de belastingplichtige bewijst dat de keuze voor de rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen verantwoord is door andere dan fiscale motieven:

“Inbreng van een goed in het gemeenschappelijk vermogen door één echtgenoot onmiddellijk of binnen een korte tijdspanne gevolgd door de schenking van dit goed door beide echtgenoten (gaat in tegen de heffingsgrondslag en de progressiviteit van de artikelen 2.8.3.0.1, §1 en 2.8.4.1.1, §1 en §2 VCF).

Er kan worden vermoed dat de inbreng van een goed in het gemeenschappelijk vermogen door één echtgenoot onmiddellijk of binnen een korte tijdspanne gevolgd door de schenking van dit goed door beide echtgenoten aan bv. hun enig kind enkel gebeurt om de progressiviteit van de schenkbelasting te ontwijken; dat het bekomen van een aanzienlijke belastingbesparing de enige beweegreden is voor de keuze van de betrokken rechtshandeling. Dergelijke constructie gaat in tegen de artikelen 2.8.3.0.1, §1 en 2.8.4.1.1, §1 en §2 VCF. Er is bijgevolg sprake van fiscaal misbruik in de zin van art. 3.17.0.0.2 VCF.

De belastingplichtige dient te bewijzen dat de keuze voor de inbreng in het gemeenschappelijk vermogen voorafgaand aan de schenking verantwoord is door andere motieven dan het ontwijken van hogere schenkbelastingen.

lndien de belastingplichtige dit bewijs niet levert, dient de schenkbelasting te worden geheven alsof de inbreng niet had plaatsgevonden, m.a.w. berekening van de schenkbelasting op de schenking door de inbrengende echtgenoot aan het kind voor de geheelheid van het goed."

13. Gelet op de chronologie van de verrichtingen en op de aangehaalde motivering blijkt dat er geen sprake is van eenheid van opzet.

Bijgevolg wordt de artikelen 2.8.3.0.1, §1 en 2.8.4.1.1, §1 en §2 VCF niet gefrustreerd en zal de anti-misbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF niet toegepast worden.

Deze beslissing heeft alleen betrekking op de registratiebelasting en doet geen uitspraak over andere belastingen.