Gedaan met laden. U bevindt zich op: VB 24089 - Wijziging huwelijksovereenkomst scheiding van goederen met gemeenschap van aanwinsten naar scheiding van goederen met optioneel verblijvingsbeding en optioneel toekenningsbeding Vlaamse Belastingdienst

VB 24089 - Wijziging huwelijksovereenkomst scheiding van goederen met gemeenschap van aanwinsten naar scheiding van goederen met optioneel verblijvingsbeding en optioneel toekenningsbeding

Voorafgaande beslissing
Nummer

24089

Datum beslissing

22 april 2025

Publicatiedatum

10 juni 2025

Heffing

  • Erfbelasting

Wettelijke basis

  • art. 2.7.1.0.2. VCF
  • art. 2.7.1.0.3. VCF
  • art. 2.7.1.0.4. VCF
  • art. 2.7.1.0.5. VCF
  • art. 3.17.0.0.2. VCF

I. Voorwerp van de aanvraag

1. De echtgenoten zijn gehuwd op xx.xx.2007, met voorafgaand een huwelijkcontract verleden voor notaris […] op xx.xx.2007.[1] Zij kozen voor een stelsel van scheiding van goederen met toevoeging van een beperkte gemeenschap.[2] Zij hebben beiden de Nederlandse nationaliteit en hebben samen twee gemeenschappelijke kinderen.

Tijdens een recent gesprek stelden de echtgenoten vast dat het gekozen huwelijksvermogensstelsel niet helemaal beantwoordt aan hun wensen. Onder meer wensen zij een consistent en uniform vermogensstatuut voor al hun goederen. Daarnaast is er het toenemende belang van schuldeisersaansprakelijkheid gelet op de toename van het eigen vermogen van één van de echtgenoten.

2. Gelet op het feit dat het in waarde voornaamste vermogensbestanddeel tot het eigen vermogen van de heer X behoort, wensen de aanvragers een huwelijksvermogensstelsel van zuivere scheiding van goederen aan te nemen, zoals dat bij het aangaan van het huwelijk ook steeds hun wens was. Dat stelsel beantwoordt voor hen aan het stelsel waaronder zij vandaag ‘pyschologisch’ gehuwd zijn, gelet op de waardeverdeling van hun vermogen. Verder wensen zij hun huwelijkscontract ook aan te vullen met een bescherming voor de langstlevende. Zij wensen daarbij een onherroepelijke regeling en geen regeling die door de ene echtgenoot kan worden aangepast op eigen verzoek en zonder informatieverplichting ten aanzien van de andere echtgenoot. Deze regeling mag bovendien ook niet aantastbaar zijn door de kinderen.

3. Zij wensen met betrekking tot twee verrichtingen, en de combinatie daarvan, zekerheid over de fiscale behandeling ervan, bij leven en bij overlijden, vooraleer ze deze wijzigingen doorvoeren. In dat verband vragen de aanvragers om bevestiging te krijgen dat:

  • de omzetting van hun huwelijksvermogensstelsel naar een stelsel van zuivere scheiding van goederen (eerste verrichting) geen fiscaal misbruik uitmaakt, zodat artikel 3.17.0.0.2 VCF daarop niet van toepassing is;
  • de toevoeging en de uitwerking van een toekenningsbeding en verblijvingsbeding (tweede verrichting) niet onderworpen is aan de artikelen 2.7.1.0.2 VCF, 2.7.1.0.3, 3° VCF, 2.7.1.0.4 VCF en 2.7.1.0.5 VCF en geen van deze bepalingen frustreert zodat er geen sprake is van fiscaal misbruik waarop artikel 3.17.0.0.2 VCF van toepassing zou zijn;

de combinatie van beide verrichtingen, zijnde de omzetting naar een Belgisch stelsel van scheiding van goederen en de toekenning van een huwelijksvoordeel voor de langstlevende, evenmin fiscaal misbruik vormt, zodat artikel 3.17.0.0.2 VCF daarop niet toepasselijk is.

II. Omschrijving van de verrichting(en)

II.A. Identiteit van de aanvrager en de partijen

4. De aanvraag wordt ingediend door […], vertegenwoordigd door advocaat […], namens:

  • de heer X, ingeschreven in het rijksregister onder het nummer […],
  • en mevrouw Y, ingeschreven in het rijksregister onder het nummer […],

(hierna samen ook genoemd de “echtgenoten” of de “aanvragers”).

De echtgenoten hebben beiden de Nederlandse nationaliteit en wonen samen te […].

De echtgenoten hebben twee gemeenschappelijke kinderen.

De echtgenoten hebben beiden de Nederlandse nationaliteit. Hun fiscale woonplaats hebben zij vandaag in België.

Zij zijn gehuwd onder een stelsel van scheiding van goederen met toevoeging van een beperkte gemeenschap van aanwinsten. Het in waarde voornaamste vermogensbestanddeel behoort tot het eigen vermogen van de heer X.

De echtgenoten wensen met hun aanvraag te informeren naar de eventuele toepassing van de Vlaamse erfbelasting.

II.B. Beschrijving van de voorgenomen verrichting(en)

Eerste verrichting: wijziging naar een stelsel van zuivere scheiding van goederen

5. De aanvragers hebben mij gecontacteerd omdat zij hun vermogensrechtelijke situatie willen afstemmen op de situatie zoals deze voor hen steeds heeft aangevoeld, en waarbij zij ook een vermogensplanning kunnen uitwerken die consistent is voor alle goederen.

Thans zijn zij – zoals blijkt uit het huwelijkscontract van xx.xx.2007 [3] (hierna het ‘huwelijkscontract’) – gehuwd onder een basisstelsel van scheiding van goederen. Een en ander is ook expliciet zo vermeld in artikel 1 van het huwelijkscontract.

Toch wilden de echtgenoten een vorm van bescherming opnemen voor elkaar. Voor hen bestond die bescherming erin om bepaalde goederen op beider naam te zetten, zonder fundamenteel een wijziging aan te brengen aan hun huwelijksvermogensstelsel. Hen werd geadviseerd om een beperkte gemeenschap toe te voegen aan het stelsel van scheiding van goederen. De echtgenoten hebben destijds dat advies gevolgd, zonder de volledige implicaties te beseffen van die keuze en zonder extern advies in te winnen daaromtrent.

Die gemeenschap is beperkt in omvang en bevat de goederen zoals nader omschreven in artikel 3 van het huwelijkscontract. Ter bescherming van de woongelegenheid heeft de heer X ook een woning ingebracht in de beperkte gemeenschap, zoals blijkt uit artikel 4.

6. De echtgenoten waren zich echter niet volledig bewust van de implicaties van deze toevoegingen in het huwelijkscontract. Met name is het nooit hun bedoeling geweest om een beperkte gemeenschap toe te voegen aan hun huwelijkscontract, wel de bescherming van de andere echtgenoot. Die bescherming wilden zij vorm geven via een onverdeeldmaking, maar niet via wat zij begrijpen dat een gemeenschap is.

Het gros van het vermogen van de echtgenoten is opgebouwd binnen het eigen vermogen van de heer X.

Het Belgisch stelsel van scheiding van goederen is vandaag het dominant huwelijksvermogensstelsel, en dat stelsel willen zij over de hele lijn doortrekken, zonder enige uitzondering.

De aanvragers wensen daarop in een eerste fase de beperkte gemeenschap aanwinsten te schrappen en over te gaan naar een stelsel van zuivere scheiding van goederen. Een echte verdeling is daarbij niet nodig. Het is steeds de bedoeling geweest van de echtgenoten om een onverdeeldheid op te bouwen met betrekking tot deze goederen, ware het enkel niet via een gemeenschappelijk vermogen. Bovendien is het gros van vermogen van de echtgenoten eigen vermogen van de heer X.

Dit stelsel van zuivere scheiding van goederen biedt voor de aanvragers duidelijkheid en laat hen toe een uniforme regeling uit te werken met betrekking tot hun gehele vermogen. Ook voor derden is er dan duidelijkheid wie nu juist eigenaar is van welk vermogen en op welk vermogen zij zich kunnen verhalen.

Tweede verrichting: toevoeging van een optioneel toekenningbeding voor niet-onverdeelde goederen en een optioneel verblijvingsbeding voor onverdeelde goederen

7. Voor het geval van overlijden van een van hen werken de echtgenoten een huwelijksvermogensrechtelijke regeling uit ten voordele van de langstlevende, zoals hierna omschreven, vervat in enerzijds een optioneel verblijvingsbeding, anderzijds een optioneel toekenningsbeding. Beide bedingen zijn optioneel in die zin dat de langstlevende kan kiezen voor de integrale toepassing ervan, of voor een beperkte toepassing ervan.

8. De aanvraag van de echtgenoten betreft zowel het verblijvingsbeding met de daaraan gekoppelde keuzemogelijkheden zoals hierna omschreven, als het toekenningsbeding met de daaraan gekoppelde keuzemogelijkheden. Deze bedingen worden hierna verkort als, enerzijds, het ‘optioneel verblijvingsbeding’ als, anderzijds het ‘optioneel toekenningbeding’ aangeduid. Onder deze verkorte aanduiding moeten telkens worden begrepen, enerzijds, zowel het beding dat in een integrale verblijving van onverdeelde goederen voorziet, als de alternatieve keuzemogelijkheden voor een beperkte of afwijkende toewijzing (met inbegrip van de keuze bij de kavelvorming) en, anderzijds, zowel het beding dat in een integrale toekenning van de nader bepaalde toe te kennen goederen voorziet, als de alternatieve keuzemogelijkheden voor een beperkte toekenning van deze goederen.

Optioneel verblijvingsbeding

9. Met het verblijvingsbeding verlenen de echtgenoten de langstlevende van hen, de volle en exclusieve eigendom, van alle goederen die, op het ogenblik van het overlijden van een van hen, tussen hen in onverdeeldheid zullen zijn. Het is daarbij irrelevant of het om een onverdeeldheid van roerende dan wel van onroerende goederen gaat. Evenmin is het relevant wat de oorsprong van de onverdeeldheid is, of wat de verhouding is waarin de echtgenoten in die onverdeeldheid gerechtigd zijn. De regeling geldt echter niet voor de goederen waarvoor een van de echtgenoten, of beide echtgenoten, in onverdeeldheid met derden zou zijn.

10. Het verblijvingsbeding is evenwel optioneel. Het heeft bij overlijden van een van de echtgenoten integrale uitwerking, op alle onverdeelde goederen van de echtgenoten, tenzij de langstlevende opteert voor een beperkte verblijving. De langstlevende kan inderdaad de uitwerking van het verblijvingsbeding naar keuze beperken, door slechts voor een verblijving in vruchtgebruik te kiezen, ofwel voor alle onverdeelde goederen, ofwel voor die onverdeelde goederen die de langstlevende kan aanwijzen. De langstlevende kan ook de uitwerking van het verblijvingsbeding naar keuze beperken, door slechts voor een toewijzing van alle onverdeelde goederen, of van die onverdeelde goederen die de langstlevende kan aanwijzen, voor een groter breukdeel dan het breukdeel waarin hij of zij reeds gerechtigd was.

11. Voor de onverdeelde goederen waarvan de langstlevende niet gekozen heeft om ze, voor het geheel of voor een breukdeel, dan wel slechts voor het vruchtgebruik, aan haar of hem te laten toewijzen, heeft hij of zij ook nog een keuze bij de kavelvorming.

Optioneel toekenningsbeding

12. Met het toekenningsbeding verleent elke echtgenoot de andere, voor zover hij of zij langer leeft, de volle en exclusieve eigendom van bepaalde eigen goederen, die elke echtgenoot daarvoor in de huwelijksovereenkomst aanwijst. De regeling geldt louter voor de roerende en onroerende goederen die in de huwelijksovereenkomst hiervoor worden gespecifieerd (en voor de goederen die daarvoor ingevolge zaakvervanging in de plaats zouden komen), voor zover deze goederen op het ogenblik van overlijden van de eigenaar ervan nog in zijn of haar vermogen aanwezig zijn.

13. Het toekenningsbeding is evenwel optioneel. Als de langstlevende zich niet integraal op het toekenningsbeding wenst te beroepen, kan hij of zij zich ook beroepen op een beperkte toekenning. De toekenning kan beperkt zijn omdat de langstlevende kiest, voor alle toe te kennen goederen, of voor bepaalde toe te kennen goederen, die hij of zij kan aanwijzen, voor een toekenning in vruchtgebruik. De toekenning kan ook beperkt zijn omdat de langstlevende kiest, voor alle toe te kennen goederen, of voor bepaalde goederen die hij of zij hiervoor kan aanwijzen, voor een toekenning beperkt tot een door de langstlevende aan te wijzen breukdeel. Anders dan voor het verblijvingsbeding is overeengekomen, zal het toekenningsbeding geen uitwerking hebben indien de langstlevende geen tijdige keuze voor de integrale dan wel voor een beperkte toekenning maakt.

III. Motivering van de aanvraag

14. De heer en mevrouw X-Y vragen van uw Dienst de volgende bevestigingen:

  • De overstap naar een stelsel van zuivere scheiding van goederen, maakt geen fiscaal misbruik uit;
  • De opname en de uitwerking van het optioneel verblijvingsbeding en van het optioneel toekenningsbeding, zijn niet onderworpen aan de artikelen 2.7.1.0.2 VCF, 2.7.1.0.3, 3° VCF, 2.7.1.0.4 VCF en 2.7.1.0.5 VCF en frustreren geen van de doelstellingen van deze bepalingen, zodat ook de algemene antimisbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF daarop niet toepasselijk is.
  • De combinatie van de wijziging van het huwelijkscontract en de toekenning van een huwelijksvoordeel voor de langstlevende maakt evenmin fiscaal misbruik uit.

1 Eerste verrichting: overstap naar een stelsel van zuivere scheiding van goederen is geen fiscaal misbruik

15. De overstap naar een stelsel van zuivere scheiding van goederen is geen fiscaal misbruik in de zin van artikel 3.17.0.0.2 VCF. De wijziging van het huwelijkscontract heeft niet als wezenlijk doel om een toepassingsgebied van een belastingverminderende bepaling, noch buiten het toepassingsgebied van een belastingvermeerderende bepaling op een manier die strijdig is met de doelstellingen van de fiscale wetgeving (geen objectief element). De echtgenoten lichten hierna toe wat de redenen zijn voor de eerste verrichting. Daaruit blijkt duidelijk dat hun intentie bij die verrichting niet fiscaal is geïnspireerd. Voor zover er dus een frustratie zou zijn van een antimisbruikbepaling, quod non, dan zijn er verschillende niet fiscale motieven voor deze verrichting.

i. Consistentie in de vermogensopdeling

16. De heer X is thans eigenaar van de aandelen van de NV Z, met als ondernemingsnummer BE […], met maatschappelijke zetel te […]. Qua waarde vormen deze aandelen als vermogensbestanddeel het gros van het vermogen van de echtgenoten.

17. De echtgenoten vinden de opdeling in hun vermogen verwarrend. Zo zijn er andere regels van toepassing op de eigen goederen en op de goederen van het beperkt gemeenschappelijk vermogen. Er zijn andere bestuursregels en andere regels voor schuldeisersaansprakelijkheid. Zij vinden dat verwarrend omdat de oorsprong van het vermogen identiek is. Met name is het gehele vermogen van de echtgenoten ontstaan vanuit beroepsactiviteiten. Om redenen die hen nog onbekend zijn, is een gedeelte daarvan toegevoegd aan een beperkt gemeenschappelijk vermogen, daar waar het nooit de bedoeling is geweest om de goederen bepaalde goederen te onderwerpen aan een andere regeling.

18. De voornaamste reden voor de wijziging van het huwelijkscontract is bijgevolg gelegen in de consistentie van de vermogensrechtelijke aard van hun goederen.

ii. De echtgenoten willen hun juridische situatie aansluiten bij de persoonlijke psychologische situatie

19. Een stelsel van zuivere scheiding van goederen, zonder uitzonderingen, is voor de echtgenoten ook psychologisch wat zij wensen. Het biedt voor hen duidelijkheid en laat toe om wijzigingen aan te brengen zonder dat zij rekening moeten houden met het eventuele wijzigingen in de pyschologische aard van het vermogen omwille van het interne gemeenschappelijk vermogen.

iii. Bescherming tegen schuldeisers

20. Ten derde wensen de echtgenoten zich te beschermen tegen toekomstige schuldeisers. De heer X is nog steeds zeer actief met zijn bedrijf NV Z en zal dat zeker nog 15 jaar zijn.

21. Binnen het gemeenschapsstelsel zijn de beroepsschulden verhaalbaar op het gehele gemeenschappelijk vermogen (art. 2.3.28, lid 1 oud BW). De echtgenoten zijn weliswaar gehuwd onder een stelsel van scheiding van goederen met een beperkte gemeenschap van goederen, maar er bestaat discussie over de uitwerking van een beperkte gemeenschap van goederen ten aanzien van derden. De heer X wil zijn echtgenote evenwel beschermen tegen het beroepsrisico van zijn professionele activiteiten en eventuele toekomstige beroepsschulden, al dan niet ten gevolge van zijn bestuurdersaansprakelijkheid. Die bescherming kan gerealiseerd worden via de overgang naar een zuivere stelsel van scheiding van goederen.

2 Tweede verrichting: de verkrijging op grond van een verblijvingsbeding of toekenningsbeding is niet onderworpen aan erfbelasting

i. Geen toepassing van artikel 2.7.1.0.2 VCF

22. Artikel 2.7.1.0.2 VCF belast met erfbelasting goederen die worden verkregen uit de nalatenschap, via wettelijke devolutie, uiterste wilsbeschikking of contractuele erfstelling. Het voordeel dat de langstlevende ingevolge de voorgenomen verrichtingen zal verkrijgen, wordt echter niet uit de nalatenschap verkregen (dus niet via wettelijke devolutie, noch door uiterste wilsbeschikking, noch door een contractuele erfstelling). Het voordeel wordt louter huwelijksvermogensrechtelijk verkregen, als een huwelijksvoordeel, en dus als niet-schenking.

23. Een huwelijksvoordeel wordt civielrechtelijk gedefinieerd als een voordeel dat voor een van de echtgenoten ontstaat uit de wijze van samenstelling, werking, vereffening of verdeling (en verrekening) van het huwelijksvermogensstelsel. De wetgever heeft deze definitie expliciet overgenomen, onder meer in de artikelen 2.3.57 en 2.3.58 BW. Hij heeft ook hun toepassing naar analogie in het stelsel van scheiding van goederen expliciet bevestigd (art. 2.3.64 § 1, vierde lid BW).

Beide optionele bedingen zijn huwelijksvermogensrechtelijke bedingen die de wijze van werking en vereffening van het huwelijksvermogensstelsel nader regelen en waaruit voor de langstlevende een huwelijksvoordeel kan ontstaan.

24. Een huwelijksvoordeel wordt dus huwelijksvermogensrechtelijk verkregen, uit hoofde van het huwelijksstelsel, waarvan de vereffening voorgaat op de vaststelling van de omvang van de nalatenschap (Cass. 24 maart 2017). Het kan om die reden nooit een erfrechtelijke verkrijging zijn.

Een huwelijksvoordeel is civielrechtelijk nooit een schenking en bij uitbreiding ook geen contractuele erfstelling. Het wordt gekwalificeerd als een niet-schenking (Cass. 10 december 2010, 5 januari 2017 en 24 maart 2017). Deze kwalificatie is objectief, d.w.z. dat ze bestaat ongeacht de intentie van partijen. Een intentie om te begiftigen (animus donandi) kan die kwalificatie niet wijzigen, sterker nog, het bewijs dat er sprake zou zijn van een intentie om te begiftigen is onontvankelijk en mag dus zelfs niet geleverd worden (GwH 23 november 2005, nr. 170/2005).

De kwalificatie als huwelijksvoordeel en dus als niet-schenking is absoluut; ze kent geen uitzonderingen. Hooguit kan een huwelijksvoordeel inkortbaar zijn, indien het de maxima of plafonds overschrijdt zoals in artikel 2.3.57 BW vermeld (bij samenloop van de langstlevende echtgenoot met gemeenschappelijke kinderen) dan wel in artikel 2.3.58 BW, bij samenloop van de langstlevende echtgenoot met niet-gemeenschappelijke kinderen. Ook een inkortbaar huwelijksvoordeel, ook onvolkomen huwelijksvoordeel genoemd, blijft evenwel een niet-schenking (Cass. 10 december 2010, 5 januari 2017 en 24 maart 2017).

25. Deze civielrechtelijke kwalificatie werkt ook in het fiscaal recht door. Dat bevestigde het Hof van Cassatie reeds bij arrest van 9 juli 1931. Het fiscaal recht moet de kwalificatie als huwelijksvoordeel, en dus niet-schenking, zowel voor volkomen als voor onvolkomen huwelijksvoordelen aanvaarden, tenzij een specifieke en expliciete fiscale bepaling daarvan zou afwijken.

De overgang/verblijving/toewijzing/toebedeling/toekenning op grond van het overwogen optioneel verblijvingsbeding en van het overwogen optioneel toekenningsbeding kunnen dus niet worden belast op grond van artikel 2.7.1.0.2 VCF.

ii. Geen toepassing van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF

26. Omwille van de kwalificatie als huwelijksvoordeel kan op het voordeel dat de langstlevende van de echtgenoten zou verkrijgen, hetzij krachtens het optioneel verblijvingsbeding, hetzij krachtens het optioneel toekenningsbeding, evenmin artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF worden toegepast. Dat artikel belast met erfbelasting schenkingen van roerende goederen die de erflater zou hebben gedaan onder opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt ingevolge het overlijden van de schenker.

27. De optionele bedingen zullen weliswaar enkel uitwerking hebben bij overlijden van een van de echtgenoten, maar van een schenking kan hoe dan ook geen sprake zijn, vermits het om een huwelijksvoordeel gaat, dus om een niet-schenking.

28. De overgang/verblijving/toewijzing/toebedeling/toekenning op grond van het overwogen optioneel verblijvingsbeding en van het overwogen optioneel toekenningsbeding kunnen dus niet worden belast op grond van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF.

iii. Geen toepassing van artikel 2.7.1.0.4 VCF

29. Artikel 2.7.1.0.4 VCF belast ieder huwelijksvoordeel waarbij de langstlevende echtgenoot krachtens een beding van de huwelijksovereenkomst meer dan de helft van de gemeenschap verkrijgt. De toepassing van artikel 2.7.1.0.4 VCF is beperkt tot situaties waarin sprake is van een stelsel met een gemeenschap.

30. De echtgenoten zullen gehuwd blijven onder het stelsel van zuivere scheiding van goederen. Er is geen beperkte gemeenschap meer. Wel voegen de echtgenoten aan hun stelsel van scheiding van goederen zowel een optioneel verblijvingsbeding als een optioneel toekenningsbeding toe. Deze bedingen hebben geen betrekking op gemeenschapsgoederen, vermits tussen de echtgenoten geen gemeenschap wordt gecreëerd.

31. De voorwaarden voor de toepassing van artikel 2.7.1.0.4 VCF zijn niet vervuld. De overgang/verblijving/toewijzing/toebedeling/toekenning op grond van het overwogen optioneel verblijvingsbeding en van het optioneel toekenningsbeding kunnen dus niet worden belast op grond van artikel 2.7.1.0.4 VCF.

iv. Geen toepassing van artikel 2.7.1.0.5 VCF

32. Voor de heffing van erfbelasting op grond van artikel 2.7.1.0.5 VCF moeten drie cumulatieve voorwaarden zijn vervuld:

  1. een kosteloze beschikking;
  2. gedurende de drie jaar voorafgaand aan het overlijden;[3]
  3. waardoor een bevoordeling ontstaat die niet onderworpen is geweest aan schenkbelasting of aan registratierechten op schenkingen.

33. De optionele bedingen houden evenwel geen kosteloze beschikking in, zoals hierboven reeds uitgebreid toegelicht. Een huwelijksvoordeel kan niet gelijkgesteld worden met een kosteloze beschikking. Dat bevestigde ook het Hof van Cassatie (Cass. 5 januari 2017), zoals eerder aangehaald.

34. De voorwaarden voor de toepassing van artikel 2.7.1.0.5 VCF zijn niet vervuld. De overgang/verblijving/toewijzing/toebedeling/toekenning op grond van het overwogen optioneel verblijvingsbeding en van het overwogen optioneel toekenningsbeding kunnen dus niet worden belast op grond van artikel 2.7.1.0.5 VCF.

v. Geen beding van aanwas in de zin van het SP 17044

35. De optionele bedingen verlenen huwelijksvoordelen, die louter huwelijksvermogensrechtelijk worden verkregen. Zij hebben betrekking op de vereffening van de vermogens van de echtgenoten, als gevolg van de ontbinding van hun huwelijksstelsel. Ze zijn met het huwelijksstelsel verweven en maken daar integraal deel van uit. Ze kunnen niet los van het huwelijksstelsel worden begrepen, toegepast noch gekwalificeerd.

36. Er is met betrekking tot deze optionele bedingen dus geen sprake van een beding van aanwas respectievelijk van een kanscontract.

Naar het oordeel van uw dienst is de uitwerking van een kanscontract niet onderworpen aan de heffing van schenk- en erfbelasting (maar wel aan de heffing van het verkooprecht als het op onroerende goederen betrekking heeft) onder de voorwaarden die in SP 17044 zijn vermeld.

Dit standpunt is in casu irrelevant. De optionele bedingen die de echtgenoten in hun huwelijksovereenkomst opnemen, moeten niet aan de voorwaarden voldoen die voor een beding van aanwas respectievelijk voor een kanscontract gelden, omdat ze niet als een beding van aanwas respectievelijk kanscontract kwalificeren, maar wel als een huwelijksvoordeel. Ze zijn dus onderworpen aan zelfstandige eisen om niet aan schenk- en erfbelasting onderworpen te zijn en vallen niet onder de vereisten van het SP 17044.

De overgang/verblijving/toewijzing/toebedeling/toekenning op grond van het overwogen optioneel verblijvingsbeding en van het optioneel toekenningsbeding zijn niet onderworpen aan schenk- en erfbelasting, ook zonder dat aan de vereisten van SP 17044 moet zijn voldaan, omdat ze beide louter als huwelijksvoordelen kwalificeren.

3. De tweede verrichting vormt geen fiscaal misbruik

37. De voorgenomen optionele bedingen frustreren de doelstellingen van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF niet, omdat de echtgenoten geen schenking noch kosteloze beschikking ten voordele van mekaar en met uitwerking bij overlijden van een van hen beogen. Ze beogen huwelijksvoordelen met hun specifieke frustreren deze verrichtingen ook art. 2.7.1.0.5 VCF niet.

38. De voorgenomen verrichtingen frustreren evenmin artikel 2.7.1.0.4 VCF, omdat er tussen hen geen gemeenschap meer zal bestaan, en ze voor de ontbinding van hun gemeenschap en de omvorming naar een Belgisch stelsel van scheiding van goederen, sterke niet-fiscale motieven hebben, zoals uitvoerig in deze aanvraag toegelicht.

39. De optionele bedingen die de echtgenoten wensen op te nemen, frustreren evenmin artikel 2.7.1.0.2 VCF. Er bestaan immers voor de terugkeer naar de zuivere scheiding van goederen sterke niet-fiscale motieven, die de echtgenoten uitvoerig hebben toegelicht. Ook voor de optionele bedingen en de daaruit te verkrijgen huwelijksvoordelen bestaan sterke niet-fiscale motieven, die eveneens uitvoerig zijn toegelicht.

40. Geen enkele van de voorgenomen verrichtingen, afzonderlijk genomen of in combinatie met mekaar, frustreren enige antimisbruikbepaling. Noch een specifieke antimisbruikbepaling, noch de algemene antimisbruikbepaling. Artikel 3.17.0.0.2 VCF kan daarom niet op deze voorgenomen verrichtingen toegepast worden. De echtgenoten verzoeken om dit te bevestigen, op grond van de in deze aanvraag uiteengezette motieven.

4. De combinatie van de twee verrichtingen is geen fiscaal misbruik

41. De aanvragers zouden ten gevolge van de eerste verrichting hun huwelijksvermogensstelsel wijzigen in een stelsel van zuivere scheiding van goederen. Nadien zouden zij aan de langstlevende een huwelijksvoordeel toekennen in de vorm van een verblijvingsbeding en een toekenningsbeding. Die combinatie is geen fiscaal misbruik in de zin van artikel 3.17.0.0.2 VCF. Voor deze wijziging zijn diverse feitelijke en juridische motieven, die niet fiscaal van aard zijn. De wijziging van het huwelijkscontract heeft niet als wezenlijk doel om een belastingvoordeel te bereiken (geen subjectief element). Partijen plaatsen zich daarmee ook niet binnen het toepassingsgebied van een belastingverminderende bepaling, noch buiten het toepassingsgebied van een belastingvermeerderende bepaling op een manier die strijdig is met de doelstellingen van de fiscale wetgeving (geen objectief element).

42. De redenen waarom de echtgenoten een stelsel van zuivere scheiding van goederen wensen aan te nemen, worden hierboven uitgebreid toegelicht. De eerste verrichting is zoals toegelicht niet fiscaal geïnspireerd. De echtgenoten wensen immers consistentie in hun vermogensopdeling en sluiten daarbij aan bij het vermogensbestanddeel dat het gros van hun vermogen vertegenwoordigt. De consistentie laat hen toe om een uniforme vermogensregeling uit te werken met betrekking tot alle goederen, zonder dat er een onderscheid moet worden gemaakt naar gelang de aard van het vermogen, eigen dan wel gemeenschappelijk.

43. Met de tweede verrichting beogen zij de bescherming van de langstlevende. Die verrichting is evenmin fiscaal geïnspireerd zoals hierboven toegelicht. De wet van 22 juli 2018 biedt hen mogelijkheden om in een stelsel van scheiding van goederen huwelijksvoordelen aan mekaar toe te kennen met civielrechtelijke voordelen die andere technieken in dat stelsel zoals een verrekenbeding niet biedt. Zo kan de langstlevende, door de onmiddellijke en zakelijke werking van het verblijvingsbeding of toekenningsbeding, vanaf het overlijden van de eerststervende in het bezit en in de volle eigendom van de onverdeelde goederen treden, die hem of haar in natura verblijven. Dit biedt voor de langstlevende een comfortabele situatie, waar het verrekenbeding niet toe in staat is (H. CASMAN en A.L. VERBEKE, "De vierde piste. De huwelijksvoordelen met betrekking tot onverdeelde goederen in een scheiding van goederen: een nuttig alternatief voor het verblijvingsbeding in een gemeenschapsstelsel, voor het finaal verrekenbeding in een scheiding van goederen en voor het beding van aanwas tussen echtgenoten", Nieuwsbrief Notariaat 2020, nr. 1, (1) 5).

44. De creatie van een Toegevoegd Intern Gemeenschappelijk Vermogen (TIGV) sluit ook niet voldoende aan bij de wensen van de aanstaande echtgenoten. Zo wensen zij met betrekking tot de goederen die hen in onverdeeldheid toebehoren, tijdens het huwelijk een flexibele regeling te behouden, die zij conventioneel kunnen uitwerken, indien gewenst afzonderlijk en afwijkend voor elk goed dat tussen hen onverdeeld is. Zo willen zij conventioneel een bestuursregeling kunnen uitwerken, desgewenst voor elk onverdeeld goed afzonderlijk. De bestuursregeling en de regeling inzake de verhaalbaarheid van schulden die op een TIGV toepasselijk zijn, stroken niet met de hoofdbekommernissen van de echtgenoten.

De door de echtgenoten beoogde doelstelling kunnen zij niet op een andere manier en met dezelfde civielrechtelijke gevolgen bereiken; noch door de wettelijke devolutie, noch door een testamentaire beschikking, noch door een contractuele erfstelling en evenmin door een schenking.

Iedere erfrechtelijke verkrijging wordt immers louter op de nalatenschap toegekend, terwijl de echtgenoten net willen vermijden dat de onverdeelde goederen voor de helft in de nalatenschap van de eerststervende terecht komen. Dergelijke voordelen zouden, indien via testament of via contractuele erfstelling of schenking buiten huwelijksovereenkomst toegekend, eenzijdig herroepen kunnen worden. Dat wensen de echtgenoten absoluut niet.

45. Noch het optioneel verblijvingsbeding noch het optioneel toekenningsbeding kunnen eenzijdig worden gewijzigd of herroepen. Het voordeel voor de langstlevende kan hem of haar niet buiten zijn of haar weten om, noch tegen zijn of haar wil in, worden ontnomen. Dat is precies wat de echtgenoten willen. De echtgenoten willen ook niet overwegen om via een schenking van de ene echtgenoot aan de andere, vermogenselementen van de ene naar de andere te laten overgaan. Dit zou weliswaar onherroepelijk kunnen worden bedongen, door opname ervan in de huwelijksovereenkomst. Maar dit zou een onmiddellijk effect hebben op het vermogen van de echtgenoot-schenker die veel verder reikt dan wat de echtgenoten wensen: de schenking zou immers onmiddellijk en actueel tot eigendomsoverdracht leiden. De echtgenoten willen daarentegen het eerder beschreven comfort van de langstlevende enkel verwezenlijken via overlevingsrechten, die elk van hen enkel kan uitoefenen indien hij of zij langer leeft.

46. Evenmin willen de echtgenoten overwegen om dergelijke overlevingsrechten via testament of via contractuele erfstelling (buiten huwelijksovereenkomst) toe te kennen: dergelijke overlevingsrechten zouden dan immers herroepelijk zijn, en de overwogen regeling zou dus geen zekerheid scheppen voor degene die er zich op zal beroepen. De aanstaande echtgenoten willen deze herroepelijkheid absoluut uitschakelen: ze is niet gewenst door de echtgenoot die de overlevingsrechten verkrijgt, en evenmin gewenst door de echtgenoot die de overlevingsrechten toekent.

47. Voordelen die in omvang gelijkaardig zouden kunnen zijn, maar die de aanstaande echtgenoten mekaar via een testament, een contractuele erfstelling of een schenking (al of niet binnen huwelijksovereenkomst) zouden toekennen, zouden steeds in de rekenboedel (art. 4.153 BW) moeten opgenomen worden, en op het beschikbaar deel moeten aangerekend worden. Dat is met huwelijksvoordelen niet het geval. De mate waarin huwelijksvoordelen ontsnappen aan de toepassing van de regel van de inkortbaarheid en dus aan de verplichting tot aanrekening op het beschikbaar deel (met risico voor inkorting indien het beschikbaar deel zou overschreden worden) is veel ruimer dan voor giften. Zolang en voor zover de maxima of plafonds van art. 2.3.57 BW niet zijn bereikt is er immers voor huwelijksvoordelen geen sprake van opname in de rekenboedel noch van aanrekening op het beschikbaar deel, en dus evenmin van inkortbaarheid. De aanstaande echtgenoten hebben gemeenschappelijke kinderen, die deze aanrekening op het beschikbaar deel en bijgevolg de inkorting niet zullen kunnen vragen zolang en voor zover de huwelijksvoordelen die hun ouders mekaar toekennen, niet verder reiken dan, enerzijds, hun gezamenlijke aanwinsten, anderzijds, de helft van de niet-aanwinsten van de echtgenoot die als eerste zal overlijden.

Vraagstelling

48. Gelet op de feiten, gelet op de voorgenomen verrichtingen en de toelichting daarbij, wensen de heer en mevrouw X–Y een bevestiging te krijgen van het feit dat:

  • de eerste verrichting waarbij de echtgenoten hun huwelijksvermogensstelsel omvormen naar een stelsel van zuivere scheiding van goederen geen fiscaal misbruik uitmaakt, zodat art. 3.17.0.0.2 VCF daarop niet van toepassing is;
  • de tweede verrichting waarbij de echtgenoten een verblijvingsbeding en toekenningsbeding toevoegen niet onderworpen is aan de artikelen 2.7.1.0.2 VCF, 2.7.1.0.3, 3° VCF, 2.7.1.0.4 VCF en 2.7.1.0.5 VCF, en geen van deze bepalingen frustreert zodat er geen sprake is van fiscaal misbruik waarop artikel 3.17.0.0.2 VCF van toepassing is;
  • de combinatie van de eerste en de tweede verrichting geen fiscaal misbruik vormt, zodat art. 3.17.0.0.2 VCF niet kan worden toegepast.

Duurtijd Voorafgaande Beslissing

49. Artikel 3.22.0.0.1, §4, lid 1 VCF stelt dat een beslissing wordt getroffen voor een termijn die niet langer mag zijn dan vijf jaar, behoudens in de gevallen waarin het voorwerp van de aanvraag dat rechtvaardigt.

Wanneer de rulingaanvraag betrekking heeft op de registratiebelasting, is deze termijn van vijf jaar ruim voldoende. Bij kwesties omtrent erfbelasting, meer bepaald de toepassing van bepaalde fictiebepalingen is dit geheel anders. De heffing zal immers – naar alle verwachting – pas vele jaren later plaatsvinden, bij overlijden van een van de echtgenoten.

Een Voorafgaande Beslissing inzake erfbelasting is volgens aanvragers een geval waarin het voorwerp van de aanvraag ‘automatisch’ een langere duurtijd rechtvaardigt en vereist aldus niet dat de aanvragers expliciet de bevestiging vragen voor een langere duurtijd.

Ik begreep dat het standpunt van de Vlaamse Belastingdienst is dat de verlenging van de duurtijd uitdrukkelijk moet worden gevraagd.

Ik wens dan ook voor onderhavige aanvraag een verlengde duurtijd aan te vragen, meer bepaald tot aan het overlijden van één van de echtgenoten gezien de aanvraag betrekking heeft op de uitwerking van een optioneel verblijvingsbeding en een optioneel toekenningsbeding die slechts uitwerking kunnen krijgen als het huwelijksstelsel van de echtgenoten door het overlijden van een van de echtgenoten.

IV. Beslissing

50. Gelet op artikel 3.22.0.0.1 VCF komt het besluitvormingsorgaan tot de volgende voorafgaande beslissing:

51. Onder voorafgaande beslissing wordt verstaan de juridische handeling waarbij de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie overeenkomstig de bepalingen die van kracht zijn, vaststelt hoe de bepaling van de VCF wordt toegepast op een bijzondere situatie of verrichting, die op fiscaal vlak nog geen uitwerking heeft gehad.

De Vlaamse Belastingdienst doet bijgevolg geen uitspraak over de rechtsgeldigheid van overeenkomsten of clausules op burgerlijk vlak.

52. Artikel 3.22.0.0.1, §2, eerste lid, 3° VCF stelt duidelijk dat de aanvraag de verwijzing moet bevatten naar de wettelijke of reglementaire bepalingen waarop de beslissing moet slaan.

De voorafgaande beslissing heeft bijgevolg enkel betrekking op die specifieke artikelen waarnaar in de aanvraag uitdrukkelijk verwezen wordt.

A. Onderzoek artikelen VCF

53. Volgende artikelen uit de VCF worden onderzocht, zoals in de aanvraag vermeld:

  • Artikel 2.7.1.0.2 1 VCF, dat luidt als volgt:

De erfbelasting is verschuldigd ongeacht of de verkrijging gebeurt ingevolge wettelijke devolutie, uiterste wilsbeschikking of contractuele erfstelling.

Naast het geval, vermeld in het eerste lid, is de erfbelasting ook verschuldigd op een verkrijging van vruchtgebruik met toepassing van artikel 4.18 van het Burgerlijk Wetboek, tenzij de langstlevende echtgenoot of wettelijk samenwonende voor het overlijden van de schenker aan het vruchtgebruik heeft verzaakt conform het derde lid van het voormelde artikel.

  • Artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF, dat luidt als volgt:

Worden met het oog op de heffing van het successierecht als legaten beschouwd:

3° alle schenkingen van roerende goederen die de erflater heeft gedaan onder de opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt ingevolge het overlijden van de schenker.

  • Artikel 2.7.1.0.4 VCF dat luidt als volgt:

De langstlevende echtgenoot die ingevolge een huwelijksovereenkomst die niet aan de regels voor de schenkingen is onderworpen, meer dan de helft van de gemeenschap toegekend krijgt, wordt voor de heffing van de erfbelasting gelijkgesteld met de langstlevende echtgenoot die, als niet wordt afgeweken van de gelijke verdeling van de gemeenschap, het deel van de andere echtgenoot krachtens een schenking onder de levenden of een uiterste wilsbeschikking geheel of gedeeltelijk verkrijgt.

  • Artikel 2.7.1.0.5 VCF, dat luidt als volgt:

§ 1. De goederen waarvan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie het bewijs levert dat de erflater er kosteloos over beschikte gedurende de vijf jaar vóór zijn overlijden, worden geacht deel uit te maken van zijn nalatenschap, tenzij de bevoordeling onderworpen is aan de schenkbelasting of het registratierecht op de schenkingen onder de levenden. De erfgenamen of legatarissen hebben een verhaalsrecht ten aanzien van de begiftigde voor de successierechten die op die goederen voldaan zijn.

Als door de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie of door de erfgenamen en legatarissen bewezen wordt dat de bevoordeling toekwam aan een bepaalde persoon, wordt die als legataris van de geschonken zaak beschouwd.

Voor de toepassing van deze paragraaf wordt een bevoordeling waarvoor een vrijstelling van de schenkbelasting is toegepast, gelijkgesteld met een bevoordeling die aan de schenkbelasting of aan het registratierecht op de schenkingen onder de levenden is onderworpen.

§ 2. De termijn van vijf jaar, vermeld in paragraaf 1, wordt evenwel op zeven jaar gebracht als het gaat om aandelen en activa als vermeld in artikel 2.8.6.0.3.

De termijn van zeven jaar, vermeld in het eerste lid, wordt teruggebracht tot drie jaar als de kosteloze beschikking dagtekent van voor 1 januari 2012.

  • Artikel 3.17.0.0.2 VCF (antimisbruikbepaling), dat luidt als volgt:

Aan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie kan niet worden tegengeworpen, de rechtshandeling noch het geheel van rechtshandelingen dat een zelfde verrichting tot stand brengt, wanneer die entiteit door vermoedens of door andere bewijsmiddelen, vermeld in artikel 3.17.0.0.1, en aan de hand van objectieve omstandigheden aantoont dat er sprake is van fiscaal misbruik.

Er is sprake van fiscaal misbruik wanneer de belastingplichtige door middel van de door hem gestelde rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen één van de volgende verrichtingen tot stand brengt:

1° hetzij een verrichting waarbij hij zichzelf in strijd met de doelstellingen van een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten buiten het toepassingsgebied van die bepaling plaatst;

2° hetzij een verrichting waarbij aanspraak wordt gemaakt op een belastingvoordeel, voorzien door een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten, en de toekenning van dit voordeel in strijd zou zijn met de doelstellingen van die bepaling en die in wezen het verkrijgen van dit voordeel tot doel heeft.

Het komt aan de belastingplichtige toe te bewijzen dat de keuze voor zijn rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen door andere motieven verantwoord is dan het ontwijken van de belasting. Als de belastingplichtige het tegenbewijs niet levert, dan wordt de verrichting aan een belastingheffing overeenkomstig het doel van deze codex onderworpen alsof het misbruik niet heeft plaatsgevonden.

De te beoordelen verrichting

54. De echtgenoten wensen hun voorhuwelijkse huwelijksovereenkomst te wijzigingen door “de omzetting van hun huwelijksvermogensstelsel naar een stelsel van zuivere scheiding van goederen (eerste verrichting) (…) en “de toevoeging en de uitwerking van een optioneel toekenningsbeding voor niet-onverdeelde goederen en een optioneel verblijvingsbeding voor onverdeelde goederen (tweede verrichting).”

Beoordeling

1. Onderzoek van de artikelen 2.7.1.0.2 VCF, 2.7.1.0.3, 3° VCF, 2.7.1.0.4 VCF en 2.7.1.0.5 VCF

55. Algemeen wordt aanvaard dat een huwelijksvoordeel een overeenkomst ten bezwarende titel is.

56. Het besluitvormingsorgaan merkt op dat het begrip ‘huwelijksvoordeel’ niet wettelijk gedefinieerd is, doch slechts omschreven in het kader van stelsels van gemeenschap van goederen. In de rechtsleer bestaan verschillende stromingen voor de invulling van het begrip huwelijksvoordeel in stelsels van scheiding van goederen.

Het besluitvormingsorgaan spreekt zich niet uit over de burgerrechtelijke kwalificatie van de in casu voorgenomen bedingen als geldige huwelijksvoordelen die bovendien zakenrechtelijke werking zouden hebben.

In de mate bijgevolg dat het (optioneel) verblijvingsbeding en het (optioneel) toekenningsbeding burgerrechtelijk kwalificeren als huwelijksvoordelen met zakenrechtelijke werking zal deze kwalificatie doorwerken in het fiscaal recht

Fiscaal betekent dit dat de verblijving en/of toekenning aan de langstlevende echtgenoot ingevolge een huwelijksvoordeel niet behandeld wordt als een erfrechtelijke verkrijging, doch wel als een verkrijging op grond van een overeenkomst onder de levenden, meer bepaald een overeenkomst onder bezwarende titel.

57. In de mate dat het verblijvingsbeding en het toekenningsbeding in casu effectief geldige huwelijksvoordelen zijn, volgt het besluitvormingsorgaan dezelfde redenering voor de fiscale behandeling van deze verrichting.

1.1. Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.2 VCF?

58. Overeenkomstig artikel 2.7.1.0.2 VCF worden met erfbelasting belast, de goederen die verkregen worden uit de nalatenschap, via wettelijke devolutie, uiterste wilsbeschikking of contractuele erfstelling.

De verkrijging door een langstlevende echtgenoot van een huwelijksvoordeel is een huwelijksvermogensrechtelijke verkrijging.

58. Er zal geen toepassing gemaakt worden van artikel 2.7.1.0.2 VCF.

1.2. Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF?

59. De schenkingen van roerende goederen onder opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt ingevolge het overlijden van de schenker, worden onder de erfbelasting geplaatst op grond van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF.

De burgerrechtelijke kwalificatie van het optioneel verblijvingsbeding en het optioneel toekenningsbeding als huwelijksvoordeel heeft als gevolg dat deze bedingen ten bezwarende titel zijn.

60. Er zal geen toepassing gemaakt worden van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF.

1.3. Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.4 VCF?

61. De toebedeling van meer dan de helft van een gemeenschap bij overlijden wordt fiscaal, zowel voor onroerende als voor roerende goederen onder de erfbelasting geplaatst op grond van artikel 2.7.1.0.4 VCF.

De toebedeling van de onverdeelde goederen en de toekenning van de niet-onverdeelde goederen hebben volgens de aanvrager geen betrekking op gemeenschapsgoederen.

62. Er zal voor deze bedingen geen toepassing gemaakt worden van artikel 2.7.1.0.4 VCF.

1.4. Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.5 VCF?

63. Kosteloze beschikkingen die dagtekenen vanaf 1 januari 2025, gedaan door een erflater gedurende de vijf jaar voorafgaand aan het overlijden, welke niet onderworpen zijn geweest aan schenkbelasting of aan registratierechten op schenkingen worden onder de erfbelasting geplaatst op grond van artikel 2.7.1.0.5 VCF.

De burgerrechtelijke kwalificatie van het optioneel verblijvingbeding en het optioneel toekenningsbeding als huwelijksvoordeel heeft als gevolg dat deze bedingen ten bezwarende titel zijn.

64. Er zal geen toepassing gemaakt worden van artikel 2.7.1.0.5 VCF.

2. Onderzoek van fiscaal misbruik (artikel 3.17.0.0.2 VCF)

a) Algemeen

65. Elk contract dat is gesloten vanaf 1 juni 2012 kan afgetoetst worden aan de algemene antimisbruikbepaling, thans vervat in art. 3.17.0.0.2 VCF. Het contract maakt geen fiscaal misbruik uit indien er ook niet-fiscale motieven aan ten grondslag liggen.

66. De artikelen van titel 2, hoofdstuk 7 (erfbelasting) van de VCF vormen de rechtsgrond voor de heffing van de erfbelasting. Bij deze bepalingen wordt er geen onderscheid gemaakt tussen specifieke en algemene bepalingen. Evenwel is het zo dat de bepaling van art. 3.17.0.0.2 VCF voorkomt dat men zich door gebruik van bepaalde rechtshandelingen buiten het toepassingsgebied van een heffingsbepaling stelt enkel en alleen vanwege fiscale motieven.

67. De fictiebepalingen ingevoegd in de VCF zijn terug te vinden in de artikelen 2.7.1.0.3 tot en met 2.7.1.0.9 VCF en betreffen regelingen waarbij de wetgever/decreetgever het noodzakelijk vond een bepaalde verkrijging gelijk te stellen met een legaat. De fictiebepalingen zijn geen specifieke misbruikbepalingen. Elke fictiebepaling heeft een specifiek doel. In de voorbereidende werken van elk van deze bepalingen kan de doelstelling worden nagelezen aan de hand waarvan een concrete techniek kan worden geëvalueerd. De fictiebepaling kan enkel worden toegepast als er voldaan is aan de voorwaarden die door het overeenkomstig artikel uit de VCF worden gesteld.

Uit de structuur van de VCF kan worden afgeleid dat de decreetgever met de artikelen 2.7.1.0.3 tot en met 2.7.1.0.9 VCF geen specifieke misbruikbepalingen voor ogen had: de algemene misbruikbepaling is opgenomen in titel 3 (Inning en Invordering), die algemeen de procedurebepalingen bevat terwijl de fictiebepalingen opgenomen zijn in titel 2 (Belastingheffing), die de inhoudelijke bepalingen bevat. Meer bepaald werden de fictiebepalingen opgenomen onder hoofdstuk 7 (Erfbelasting), afdeling 1 (belastbaar voorwerp).

68. De antimisbruikbepaling, zoals opgenomen in art. 3.17.0.0.2 VCF, is een algemene bepaling. Het gegeven dat een artikel van titel 2, hoofdstuk 7 (erfbelasting), van de VCF niet kan worden toegepast omdat de voorwaarden niet zijn voldaan sluit de inroeping door de Vlaamse Belastingdienst van art. 3.17.0.0.2 VCF niet uit. Dit laatste artikel werd immers in het leven geroepen om te voorkomen dat de overledene voor zijn overlijden via bepaalde (legale) technieken zijn nalatenschap zou laten vererven met ontwijking van de erfbelasting.

b) In casu

69. Volgens hun voorhuwelijkse huwelijksovereenkomst van xx.xx.2007, zijn de echtgenoten X-Y gehuwd onder een stelsel van scheiding van goederen met gemeenschap van aanwinsten.

Voor het geval van ontbinding van het huwelijk door overlijden voorziet deze huwelijksovereenkomst een verblijvingsbeding van het gemeenschappelijk vermogen (met keuze) aan de langstlevende van de echtgenoten.

70. In de aanvraag tot voorafgaande beslissing, alsook in de meegedeelde ontwerpen van boedelbeschrijving en wijzigende huwelijksovereenkomst, gaan aanvragers ervan uit dat de echtgenoten X-Y huwden onder een stelsel van scheiding van goederen met een toegevoegd intern gemeenschappelijk vermogen (TIGV).

71. Het besluitvormingsorgaan doet bij voorafgaande beslissing geen uitspraak over de bewijskwestie betreffende het basisstelsel dat de echtgenoten aannamen bij hun huwelijksovereenkomst van xx.xx.2007.

Dit uitgangspunt is in casu ook niet relevant gezien de feitelijke vermogenssituatie minstens dicht aanleunt bij een basisstelsel van gemeenschap, dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld het geval waarbij slechts een enkel afgezonderd goed tot een apart vermogen zou behoren.

Zowel voor het geval de huwelijksovereenkomst dient geïnterpreteerd te worden als een basisstelsel van gemeenschap, als voor het geval de interpretatie van aanvragers van een basisstelsel van scheiding van goederen, maken de voorgenomen verrichtingen, namelijk de vereffening van het gemeenschappelijk vermogen waarbij het hierbij behorende keuzebeding vervalt, en de toevoeging van verblijvings- en toekenningsbedingen voor de langstlevende van de echtgenoten, fiscaal misbruik uit in de zin van artikel 3.17.0.0.2 VCF aangezien er eenheid van opzet aanwezig is.

Uit de ontwerpen van de voorgenomen akte boedelbeschrijving en van de wijzigingsakte, blijkt immers dat na de vereffening van het gemeenschappelijk vermogen, slechts enkele aangewezen roerende goederen verdeeld worden tussen de echtgenoten, en dat alle overige goederen, zowel roerend als onroerend, in onverdeeldheid blijven (elk voor de onverdeelde helft), waaraan vervolgens een verblijvingsbeding toegevoegd wordt.

72. Uit de voorgenomen verrichtingen kan worden afgeleid dat deze tot doel hebben de rechtstreekse toepassing van artikel 2.7.1.0.4 VCF te ontwijken in strijd met de doelstellingen van dit artikel en bijgevolg finaal de erfbelasting op de toebedeling van de betrokken goederen te vermijden, waarbij het ontwijken van de erfbelasting de overwegende beweegreden is voor de keuze van de betrokken rechtshandelingen.

Door de voorgenomen verrichtingen wensen aanvragers doelbewust te vermijden dat goederen die aan de langstlevende van hen toekomen, aan erfbelasting worden onderworpen, zoals voorzien in de artikel 2.7.1.0.4 VCF.

Doelstelling van artikel 2.7.1.0.4 VCF

73. Omdat de verkrijging van goederen uit een gemeenschappelijk vermogen, dat toevalt aan de langstlevende echtgenoot, niet belastbaar zijn onder artikel 2.7.1.0.2 VCF (oorspronkelijk artikel 1 van de wet van 27 december 1817, en enig artikel van de interpretatieve wet van 19 maart 1841)[5], heeft de wetgever bij wet van 17 december 1851 een fiscale fictie in het leven geroepen waardoor deze verkrijging van goederen uit het gemeenschappelijk vermogen voor de helft belastbaar is in de erfbelasting.

Bij artikel 7 van de wet van 17 december 1851, het latere artikel 5 wetboek successierechten (thans voor het Vlaamse Gewest artikel 2.7.1.0.4 VCF), werd een fiscale fictie in het leven geroepen waarbij fiscaal de helft van dit gemeenschappelijk vermogen bij overlijden aan erfbelasting onderworpen werd. Uit de parlementaire voorbereiding van artikel 7 van de wet van 17 december 1851 wordt deze fictie gemotiveerd door de vaststelling dat de verblijving van het gemeenschappelijk vermogen aan de langstlevende een reëel voordeel uitmaakt voor deze langstlevende. Dit voordeel is gelijkaardig aan het voordeel dat aan de langstlevende echtgenoot kan toekomen die niet gehuwd was onder een stelsel van gemeenschap en in het algemeen ook aan het voordeel dat een langstlevende echtgenoot bij wijze van schenking van de andere echtgenoot verkrijgt, welke voordelen volgens de parlementaire voorbereidingen van (de voorloper van) artikel 2.7.1.0.2 VCF wel onder dit artikel 2.7.1.0.2 VCF vallen.[6]

De doelstelling van artikel 2.7.1.0.4 VCF bestaat er bijgevolg in om de helft van een gemeenschappelijk vermogen te belasten bij overlijden ondanks dat geoordeeld wordt dat er geen overgang van dit vermogen plaatsvindt, gezien de verkrijging van deze helft een reël voordeel en een overlevingsrecht vormt voor de langstlevende echtgenoot.

Onderzoek tegenbewijs

74. Aanvragers geven aan dat zij elkaar wensen te beschermen door de goederen in onverdeeldheid te houden, en deze onverdeeldheid bij overlijden aan de langstlevende te laten toekomen middels een zogenaamd ‘verblijvingsbeding’, eerder dan deze goederen via een gemeenschappelijk vermogen, met een keuzebeding aan de langstlevende te laten toekomen.

Het niet-fiscaal motief dat aanvragers opgeven om deze onverdeeldheid te verkiezen boven een gemeenschappelijk vermogen is psychologisch van aard. Onder randnummers 16 tot en met 19, geven aanvragers aan dat zij de opdeling in hun vermogen ‘verwarrend’ vinden; en ook dat een zuivere scheiding van goederen, zonder uitzonderingen, is (wat zij) psychologisch wensen.

Het spreekt voor zich dat een psychologische wens voor een bepaalde verrichting geen burgerrechtelijk motief kan vormen dat doorslaggevend het niet-fiscale motief van een verrichting verklaart.

Hierna geven de aanvragers aan dat zij elkaar tevens wensen te beschermen tegen de toekomstige schuldeisers van de partner. Ook deze bewering overtuigt niet gezien na een tijdsverloop van meer dan 18 jaar huwelijk met een gemeenschap van goederen (sedert 2007), deze aangehaalde doelstelling, samen met de fiscaal gunstige gevolgen voor de bescherming van de langstlevende ingevolge het verblijvings- en toekenningsbeding die toegevoegd worden, niet specifiek aangeeft waarom thans overgegaan wordt naar een zuivere scheiding van goederen.

Bovendien dient hierbij opgemerkt te worden dat het argument van aanvragers van de schuldeiserbescherming niet samengaat met het uitgangspunt van aanvragers dat zij thans gehuwd zijn onder een stelsel van scheiding van goederen met een toegevoegd intern gemeenschappelijk vermogen. Een dergelijk toegevoegd intern gemeenschappelijk vermogen geldt immers als een onverdeeldheid van gemeen recht ten aanzien van derden, waaronder schuldeisers. Het in onverdeeldheid houden van de goederen heeft ten aanzien van schuldeisers geen enkel effect, waardoor er met de voorgenomen verrichting aldus geen bijkomende bescherming tegen schuldeisers gerealiseerd wordt.

De overstap van een stelsel van gemeenschap van goederen naar een stelsel van zuivere scheiding van goederen, waarbij de goederen in onverdeeldheid blijven en waaraan in eenzelfde beweging een verblijvingsbeding toegevoegd wordt, maakt bijgevolg een planning uit waarvan de door aanvrager aangehaalde niet-fiscale motivatie niet aanvaard kan worden.

Gevolg

75. Bijgevolg zal bij overlijden van een van de echtgenoten waarbij het verblijvingsbeding resp. het toekenningsbeding zal worden ingeroepen door de langstlevende echtgenoot, artikel 2.7.1.0.4 VCF worden toegepast op de toebedeling/toekenning aan de langstlevende echtgenoot. Ingevolge het fiscaal misbruik, zal de voorgenomen wijziging van het huwelijksstelsel immers niet tegenstelbaar zijn, in de mate dat deze wijziging het mogelijk maakt de toepassing van de erfbelasting te ontwijken.

76. Deze beslissing heeft alleen betrekking op de erfbelasting en doet geen uitspraak over andere belastingen.

Voetnoten

[1] Een afschrift van de huwelijksovereenkomst van xx.xx.2007 werd als bijlage gevoegd bij de aanvraag.

[2] Voetnoot van de aanvrager: In de literatuur is ook een ‘toegevoegd intern gemeenschappelijk vermogen’ (of TIGV) gebruikelijk. Om e.e.a. in de juiste context te kunnen plaatsen van de aanvragers, vermeldt de aanvraag een ‘beperkte gemeenschap van goederen’ of een ‘beperkte gemeenschap’. Daarmee is dus een TIGV bedoeld.

[3] Opmerking van het Besluitvormingsorgaan: het afschrift van de bij de aanvraag gevoegde huwelijksovereenkomst vermeldt de datum van xx.xx.2007.

[4] Opmerking van het besluitvormingsorgaan: Artikel 2.7.1.0.5 VCF is gewijzigd met ingang van 1 januari 2025 waardoor de goederen waarvan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie het bewijs levert dat de erflater er kosteloos over beschikte gedurende de vijf jaar vóór zijn overlijden, geacht worden deel uit te maken van zijn nalatenschap, tenzij de bevoordeling onderworpen is aan de schenkbelasting of het registratierecht op de schenkingen onder de levenden.

[5] Uit de parlementaire voorbereiding van de interpretatieve wet van 19 maart 1841 (interpretatie van artikel 1 van de wet van 27 december 1817; thans voor het Vlaamse Gewest artikel 2.7.1.0.2 VCF), blijkt inderdaad dat dit artikel niet van toepassing is op de overgang van goederen uit een gemeenschappelijk vermogen. De reden die de fiscale wetgever hiervoor aanhaalt was dat een gemeenschappelijk vermogen een solidair vermogen van beide echtgenoten is tijdens het huwelijk, waardoor de overgang van de goederen uit dit vermogen aan de langstlevende niet als translatief aanzien wordt “(…) Il semble donc qu’il eût fallu se borner à déclarer que les avantages que l’article 8 du titre VIII de la coutume de Luxembourg confèrent au survivant des époux, tombent sous l’application de l’article 1 de la loi du 27 décembre 1817. (…) Cependant il existait d’autres coutumes où les biens des deux époux, formaient, dès le moment du mariage, une masse commune et solidaire dont la propriété reposait simultanément sur leur chef pendant le mariage. (…) Dans ces coutumes, il ne s’opérait à la dissolution du mariage aucune mutation au profit du survivant, qui ne faisait que continuer exclusivement sur son chef la propriété qu’il avait eu solidairement avec son conjoint dès le jour du mariage. (…) la cour de cassation elle-même a reconnu par un arrêt ultérieur du 22 mai 1839, en décidant que le survivant de deux époux mariés sous le régime de la communauté du Code civil, qui retient, en vertu d’une stipuation de son contrat autorisée par l’article 1525 du Code civil, la totalité de la communauté, ne doit pas acquitter le droit de succession à raison de la moitié de cette communauté, aux termes de l’article 1er de la loi du 27 décembre 1817.” (eigen benadrukking) (MvT: Verslag van M. de Haussy, samen met wet gepubliceerd in B.S. 11 maart 1841 – Pasinomie 1841 p. 49 e.v.).

[6] Pourquoi les avantages qui résultent des conventions dont il s’agit, bien que non sujets aux règles relatives aux donations (art. 1525 du Code civil), seraient-ils exempts d’impôt?

Ils ont une analogie évidente avec les avantages coutumiers, atteints par l’impôt, comme le déclare une loi interprétative du 19 mars 1841, et en général avec ceux faits par donation à l’époux survivant.

Là comme ici, ils n’expriment que des gains de survie, ce qui a été clairement manifesté dans la discussion du Code civil devant le corps législatif, car les orateurs ont fait observer relativement au préciput, que cet avantage était une véritable donation de survie, qui seulement échappait aux règles établies pour les donations abolues. En effet, le partage égal de la communauté résultant du droit commun, il est incontestable que la clause qui attribue à l’époux survivant, une portion supérieure à la moitié, opère en sa faveur, au décès du prémourant, un avantage réel, un gain de survie que la loi semble pouvoir soumettre au droit de succession, de même qu’il soumet à l’impôt les donations formelles que les époux se font sur les biens de la communauté et les gains de survie coutumiers.

Il est d’autant plus nécessaire d’y pourvoir, qu’à l’avenir les donations seraient remplacées par des conventions de l’espèce, afin de les affranchir du droit.” (eigen benadrukkingen) (Mvt, Parl. St. Kamer 1848-49, nr. 8.).