Gedaan met laden. U bevindt zich op: VB 25028 - Wijziging huwelijksovereenkomst - rechtskeuze Belgisch HVR en Belgische scheiding van goederen - toevoeging optioneel toebedelingsbeding en toekenningsbeding Vlaamse Belastingdienst

VB 25028 - Wijziging huwelijksovereenkomst - rechtskeuze Belgisch HVR en Belgische scheiding van goederen - toevoeging optioneel toebedelingsbeding en toekenningsbeding

Voorafgaande beslissing
Nummer

25028

Datum beslissing

22 april 2025

Publicatiedatum

21 mei 2025

Heffing

  • Schenkbelasting
  • Erfbelasting
  • Verdeelrecht
  • Verkooprecht

Wettelijke basis

  • art. 2.8.4.1.1. VCF
  • art. 3.17.0.0.2. VCF
  • art. 2.10.1.0.1. VCF
  • art. 2.7.1.0.1. VCF
  • art. 2.7.1.0.2. VCF
  • art. 2.7.1.0.3. VCF
  • art. 2.7.1.0.4. VCF
  • art. 2.7.1.0.5. VCF
  • art. 2.8.1.0.1. VCF
  • art. 2.9.1.0.1. VCF

I. Voorwerp van de aanvraag

1. De aanvragers wensen zekerheid over de fiscale behandeling bij leven en bij overlijden van twee bedingen in hun huwelijksovereenkomst [1], waarvan de akte op 6 januari 2025 werd verleden voor notaris […] te […], te weten:

  • een optioneel toebedelingsbeding voor de onverdeelde bancaire tegoeden (artikel 17 van de vermelde akte wijziging huwelijksvermogensstelsel)
  • een optioneel toekenningsbeding voor de niet-onverdeelde bancaire tegoeden (artikel 18 van de hiervoor vermelde akte)

De bedingen hebben nog geen fiscale uitwerking gehad.

De aanvragers wensen bevestiging te krijgen dat deze bedingen niet leiden tot de toepassing van de artikelen 2.7.1.0.1 VCF, 2.7.1.0.2 eerste lid VCF, 2.7.1.0.3, eerste lid, 3° VCF, 2.7.1.0.4 VCF, 2.7.1.0.5 VCF, 2.8.1.0.1 VCF en 2.8.4.1.1 VCF en dat ze ook geen van deze bepalingen frustreren, zodat ook de algemene antimisbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF niet van toepassing is.

II. Omschrijving van de verrichting(en)

II.A. Identiteit van de aanvrager en de partijen

2. De aanvraag wordt ingediend door Meester […], te […], namens beide aanvragers:

  • de heer X, geboren te […] (Nederland) op xx.xx.1947, ingeschreven in het rijksregister onder het nummer […],
  • en mevrouw geboren te […] (Nederland) op xx.xx.1948, ingeschreven in het rijksregister onder het nummer […],

samen wonende te […].

De aanvragers wonen sedert meer dan 5 jaar in het Vlaams Gewest.

3. Uit hun huwelijk zijn twee kinderen geboren. Er zijn geen andere gemeenschappelijke of niet-gemeenschappelijke kinderen.

Feitelijke achtergrond voor de verrichting

4. De aanvragers zijn oorspronkelijk gehuwd in […] (Nederland) op xx.xx.1971 zonder huwelijksvoorwaarden en dus onder het destijds geldend Nederlands wettelijk huwelijksvermogensstelsel.

Bij akte van xx.xx.1993 verleden voor notaris […] te […] (Nederland) hebben zij elke gemeenschap van goederen uitgesloten en onder meer een Nederlands finaal verrekenbeding toegevoegd aan dit stelsel [2].

5. Bij akte van xx.xx.2025 verleden voor notaris […] te […] hebben zij rechtskeuze gedaan voor het Belgisch huwelijksvermogensrecht en het Belgisch stelsel van scheiding van goederen aangenomen, met toevoeging van een optioneel toebedelingsbeding voor de bancaire goederen die tussen hen in onverdeeldheid zijn en een optioneel toekenningsbeding voor hun eigen bancaire goederen (die niet tussen hen in onverdeeldheid zijn). Het finaal verrekenbeding in hun vorige huwelijksovereenkomst geldt niet langer.

6. De echtgenoten bezitten op vandaag diverse bancaire tegoeden in onverdeeldheid.

Het gaat om zichtrekeningen, spaarrekeningen, rekeningen met vreemde valuta, effectenportefeuilles met de rekeningnummers:

[…]

Mogelijks zal elke echtgenoot in de toekomst, al dan niet in onverdeeldheid, andere bancaire goederen verwerven.

II. B. Beschrijving van de verrichting

7. De echtgenoten hebben alle onverdeelde bancaire goederen onderworpen aan een toebedelingsbeding, zoals opgenomen in artikel 17 van de wijzigingsakte. De bancaire goederen die exclusief eigendom zijn van één van hen zijn onderworpen aan een toekenningsbeding in het voordeel van de langstlevende echtgenoot, zoals opgenomen in artikel 18 van de wijzigingsakte.

8. Ingevolge deze bedingen zullen de bancaire goederen in onverdeeldheid tussen de echtgenoten en hun eigen goederen bij overlijden van één van hen (en in de mate waarin de langstlevende echtgenoot zich op de bedingen beroept) toebehoren aan de langstlevende echtgenoot.

9. De echtgenoten wensen de langstlevende van hen zo verzorgd achter te laten waarbij de langstlevende echtgenoot het integrale vermogen zoveel mogelijk kan behouden. Zij hebben daarom een niet-eenzijdig herroepbare solidaire regeling voorzien voor het geval hun huwelijk wordt ontbonden door overlijden. Gelet op de reservebescherming van de kinderen zijn ze daarvoor aangewezen op de techniek van de huwelijksvoordelen, die het mogelijk maakt om een groter deel van het vermogen reservebestendig toe te wijzen aan de langstlevende echtgenoot dan via een testamentaire beschikking (of via schenkingen onder de levenden).

III. Motivering van de aanvraag

10. De aanvragers verzoeken met betrekking tot de hiervoor vermelde artikelen 17-18 [3] van de wijzigingsakte van xx.xx.2025 bevestiging te krijgen dat:

  • bij ontbinding van het huwelijksvermogensstelsel door overlijden, de toebedeling of toekenning van bancaire goederen niet leidt tot de heffing van registratiebelasting;
  • bij ontbinding van het huwelijksvermogensstelsel door overlijden, de toebedeling van onverdeelde bancaire goederen en de toekenning van eigen bancaire goederen niet leidt tot de heffing van erfbelasting en dit om de hierna vermelde redenen.

A. Verrichting wordt niet belast onder de artikelen 2.7.1.0.1 VCF, 2.7.1.0.2 eerste lid VCF, 2.7.1.0.3, eerste lid, 3° VCF, 2.7.1.0.4 VCF, 2.7.1.0.5 VCF, art. 2.8.1.0.1 VCF en 2.8.4.1.1 VCF, desgevallend wel onder de artikelen 2.9.1.0.1 VCF en 2.10.1.0.1 VCF

Geen toepassing van artikelen 2.7.1.0.1 en 2.7.1.0.2. eerste lid VCF

11. De artikelen 2.7.1.0.1 en 2.7.1.0.2 eerste lid VCF vormen de algemene regel inzake de erfbelasting, nl. erfbelasting wordt geheven op goederen die worden verkregen uit de nalatenschap, ongeacht de aard van de devolutie.

Het voordeel dat de langstlevende echtgenoot ingevolge artikelen 17-18 van de huwelijksovereenkomst zal verkrijgen, wordt echter niet uit nalatenschap verkregen, doch louter huwelijksvermogensrechtelijk, als een huwelijksvoordeel.

12. Een huwelijksvoordeel wordt civielrechtelijk gedefinieerd als een voordeel dat voor één van de echtgenoten ontstaat uit de wijze van samenstelling, werking, vereffening of verdeling (en verrekening) van het huwelijksvermogensstelsel. Dit huwelijksvoordeel wordt huwelijksvermogensrechtelijk verkregen, op basis van het huwelijksstelsel.

Gelet op het feit dat de vereffening-verdeling van het huwelijksvermogensstelsel steeds de vereffening-verdeling van de nalatenschap voorafgaat, kan het geen erfrechtelijke verkrijging zijn.

13. Een huwelijksvoordeel is civielrechtelijk nooit een schenking en bij uitbreiding geen contractuele erfstelling. Het wordt gekwalificeerd als een niet-schenking. Deze kwalificatie is objectief, dit wil zeggen dat ze bestaat ongeacht de intentie van partijen. Een intentie om te begiftigen, animus donandi, kan die kwalificatie niet wijzigen. Het bewijs dat er sprake zou zijn van een animus donandi mag zelfs niet geleverd worden.

Deze kwalificatie werkt ook in een stelsel van scheiding van goederen, zoals dit voor de aanvragers het geval is, en dit overeenkomstig artikel 2.3.64 §1 in fine Burgerlijk wetboek.

14. Deze civielrechtelijke kwalificatie werkt ook in het fiscaal recht door. Het fiscaal recht moet dus uitgaan van de kwalificatie als niet-schenking, tenzij een specifieke en expliciete fiscale bepaling daarvan zouden afwijken, wat in casu niet het geval is.

15. De toebedeling van de onverdeelde bancaire goederen noch de toekenning van eigen bancaire goederen op grond van de artikelen 17-18 zoals voorzien in de wijzigingsakte kan bijgevolg worden belast op grond van de artikelen 2.7.1.0.1 en/of 2.7.1.0.2, eerste lid VCF.

Geen toepassing van artikel 2.7.1.0.3, eerste lid 3° VCF

16. Gelet op de kwalificatie als huwelijksvoordeel kan op het voordeel dat de langstlevende van de echtgenoten zou verkrijgen, evenmin artikel 2.7.1.0.3, eerste lid, 3° VCF worden toegepast. Dat artikel belast met erfbelasting schenkingen van roerende goederen die de erflater zou hebben gedaan onder opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt ingevolge het overlijden van de schenker.

De toebedelings- en toekenningsbedingen brengen geen schenking tot stand, hetgeen ook bevestigd is door het Hof van Cassatie (Cass. 5 januari 2017). Er is louter sprake van een huwelijksvoordeel.

17. Ook hier dient de burgerrechtelijke kwalificatie te worden doorgetrokken op fiscaal vlak.

18. De toebedeling van de onverdeelde goederen noch de toekenning van eigen goederen op grond van de artikelen 17-18 kan worden belast op grond van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF.

Geen toepassing van artikel 2.7.1.0.4. VCF

19. Artikel 2.7.1.0.4 VCF belast ieder huwelijksvoordeel waarbij de langstlevende echtgenoot meer dan de helft van de gemeenschap verkrijgt. De toepassing van artikel 2.7.1.0.4 VCF is beperkt tot situaties waarin sprake is van een stelsel met een gemeenschap en dient restrictief te worden gelezen.

20. Tussen de aanvragers bestaat geen gemeenschap (sinds zij bij Nederlandse notariële akte dd. xx.xx.1993 elke gemeenschap hebben uitgesloten). Aan hun stelsel van scheiding der goederen is een beding van toebedeling van de onverdeelde bancaire goederen en een beding van toekenning van niet-onverdeelde (eigen) bancaire goederen toegevoegd voor het geval van overlijden. Deze bedingen hebben geen betrekking op gemeenschapsgoederen.

Het finaal verrekenbeding in de voorheen geldende Nederlandse akte huwelijksvoorwaarden van de aanvragers is geschrapt.

21. De voorwaarden voor de toepassing van artikel 2.7.1.0.4 VCF zijn niet vervuld. Artikel 2.7.1.0.4 VCF kan dan ook niet worden toegepast op de overgang op grond van de artikelen 17-18 van de huwelijksovereenkomst.

Geen toepassing van artikel 2.7.1.0.5 VCF

22. Voor de heffing van erfbelasting op grond van artikel 2.7.1.0.5 VCF moeten drie cumulatieve voorwaarden zijn vervuld:

1) een kosteloze beschikking;

2) gedurende de drie jaar [4] voorafgaand aan het overlijden;

3) waardoor een bevoordeling ontstaat die niet onderworpen is geweest aan schenkbelasting of aan registratierechten op schenkingen.

23. De toebedeling van de onverdeelde bancaire goederen en de toekenning van eigen bancaire goederen op grond van de bedingen in de artikelen 17-18 van de huwelijksovereenkomst verstrekken evenwel geen kosteloze beschikkingen, zoals hierboven uitgebreid toegelicht. Een huwelijksvoordeel kan niet gelijk gesteld worden met een kosteloze beschikking. Dat bevestigde ook het Hof van Cassatie (Cass. 5 januari 2017). De burgerrechtelijke kwalificatie van het optioneel toebedelingsbeding en het optioneel toekenningsbeding als huwelijksvoordeel heeft als gevolg dat deze bedingen ten bezwarende titel zijn.

24. Artikel 2.7.1.0.5 VCF is dus niet van toepassing op de toebedeling van de onverdeelde bancaire goederen, noch op de toekenning van eigen bancaire goederen op grond van de artikelen 17-18 van de huwelijksovereenkomst.

Geen toepassing van artikelen 2.8.1.0.1 VCF en 2.8.4.1.1 VCF

25. Gelet op de kwalificatie als huwelijksvoordeel kan op het voordeel dat de langstlevende van de echtgenoten zou verkrijgen op basis van het toebedelingsbeding en het toekenningsbeding artikel 2.8.1.0.1 VCF niet worden toegepast. Dat artikel belast met schenkbelasting een schenking onder de levenden.

Van een schenking is in casu echter geen sprake. Er is louter sprake van huwelijksvoordelen. Bijgevolg is evenmin artikel 2.8.4.1.1 VCF van toepassing.

B. Geen fiscaal misbruik

26. De algemene antimisbruikbepaling kan slechts worden toegepast indien de gewone interpretatiemethode, de technische bepalingen van het wetboek, de simulatieleer en de specifieke fiscale misbruikbepalingen (de zogenaamde fictiebepalingen) geen toepassing vinden.

Ook het Grondwettelijk Hof (arrest nr. 141/2013, 30 oktober 2013) stelt dat de algemene antimisbruikbepaling niet kan worden ingeroepen indien bepaalde verrichtingen al vallen onder een specifieke antimisbruikbepaling. Enkel wanneer bepaalde verrichtingen as such niet onder het toepassingsgebied van een specifieke fiscale misbruikbepaling vallen, maar wel de doelstellingen van een specifieke antimisbruikmaatregel frustreren, kan de algemene antimisbruikbepaling wel worden aangewend.

De toedelings- en toekenningsbedingen van de aanvragers frustreren geen van de sub nrs. 11 t.e.m. 25 vermelde bepalingen. Evenmin kan daartegen de algemene antimisbruikbepaling worden aangewend. De aanvragers verzoeken om dit te bevestigen, op grond van de hierna uiteengezette motieven.

Geen frustratie van fictiebepalingen

27. De verrichting frustreert de doelstellingen van art. 2.7.1.0.3, eerste lid, 3° VCF niet, omdat de aanvragers niet zijn overgegaan tot enige schenking of kosteloze beschikking waarvan de uitwerking artificieel tot aan het overlijden wordt uitgesteld.

In casu is op geen enkele manier sprake van een kosteloze beschikking. De aanvragers hebben reeds uitvoerig aangetoond en beargumenteerd dat de betreffende bedingen een huwelijksvermogensrechtelijke regeling zijn (huwelijksvoordelen). Het betreft bedingen ten bezwarende titel. Daarom frustreren deze bedingen evenmin art. 2.7.1.0.5 VCF.

28. Aangezien de aanvragers geen gemeenschappelijk vermogen hebben kan er hoegenaamd geen sprake zijn van het ontwijken van erfbelasting o.g.v. art. 2.7.1.0.4 VCF.

De betreffende bedingen frustreren artikel 2.7.1.0.4 VCF dus niet.

29. Ook in een stelsel van scheiding van goederen is het mogelijk om huwelijksvoordelen aan elkaar toe te kennen, in het bijzonder voor het geval van overlijden, met civielrechtelijke voordelen die testamentaire beschikkingen of een contractuele erfstelling niet bieden. Het huwelijksvermogensrecht laat immers toe om aanwinsten integraal reservebestendig over te dragen aan de langstlevende echtgenoot en niet-aanwinsten voor de helft reservebestendig over te dragen. Dit is voor de langstlevende een veel comfortabelere situatie dan deze die door een erfrechtelijke (testamentaire of contractuele) regeling wordt geschapen. Dit is ook een veel comfortabelere positie dan deze die door het finaal verrekenbeding in de voorheen geldende huwelijksovereenkomst van de aanvragers werd gecreëerd. Het nadeel van een verrekenbeding is immers dat het zich beperkt tot een geldelijke verrekening. Concreet zou de langstlevende op basis van het verrekenbeding een louter verbintenisrechtelijk vorderingsrecht verkrijgen én geen enkele zakenrechtelijke claim op de goederen van de eerstoverledene. Dit betekent dat het vermogen van de eerstoverledene in eerste instantie geërfd wordt door diens erfgenamen en dat de langstlevende enkel een vordering kan uitoefenen en het bedrag kan opeisen. De omvang, samenstelling en netto-waarde van de verrekenbare goederen zou bovendien door de erfgenamen samen en in onderling overleg worden vastgesteld en, bij ontstentenis van akkoord, door een deskundige. De langstlevende zou m.a.w. afhankelijk zijn van de overige erfgenamen van de eerstoverledene. Dergelijke inmenging/afhankelijkheid wordt volledig vermeden via de toebedelings- en toekenningsbedingen aangezien deze zakelijke werking hebben.

Geen frustratie van artikel 2.8.1.0.1 VCF en artikel 2.8.4.1.1 VCF

30. Aangezien de verrichting geen schenking tot stand brengt, kan er geen sprake zijn van het ontwijken van schenkbelasting o.g.v. de artikelen 2.8.1.0.1 en 2.8.4.1.1 VCF.

De toebedelings- en toekenningsbedingen frustreren de artikelen 2.8.1.0.1 en 2.8.4.1.1 VCF dus niet.

Geen frustratie van artikel 2.7.1.0.1 VCF en artikel 2.7.1.0.2, eerste lid VCF

31. De aanvragers frustreren deze bepalingen niet, vermits ze enkel een huwelijksvermogensrechtelijke regeling hebben getroffen. Ze kunnen dezelfde doelstelling niet met dezelfde civiele gevolgen bereiken, noch door de wettelijke devolutie, noch door een testamentaire beschikking, noch door een contractuele erfstelling.

32. Dergelijke voordelen zouden, indien testamentair of via contractuele erfstelling buiten huwelijksovereenkomst toegekend, eenzijdig herroepen kunnen worden, wat de echtgenoten niet wensen. Bovendien zouden voordelen die in omvang gelijkaardig zouden zijn, maar die ze mekaar via een testament of een contractuele erfstelling (al of niet binnen huwelijksovereenkomst) zouden willen toekennen, vatbaar zijn voor inkorting indien ze de reserve van de kinderen zouden aantasten, terwijl de echtgenoten dat risico zo veel als mogelijk wensen uit te schakelen, zoals (en voor zover) het huwelijksvermogensrecht hen dat toelaat.

C. Niet-fiscale motieven van de aanstaande echtgenoten

33. Voor zover de objectieve toepassingsvoorwaarden van de algemene antimisbruikbepaling zouden zijn vervuld (quod non), melden de aanvragers dat zij de huwelijksovereenkomst dd. xx.xx.2025 hebben gesloten omwille van niet-fiscale motieven:

  • de aanvragers hebben in 1993 het Nederlandse stelsel van scheiding van goederen aangenomen (uitsluiting van gemeenschap);
  • hun stelsel is sindsdien niet meer gewijzigd;
  • zij wensen in het bijzonder geen zakenrechtelijke of verbintenisrechtelijke vermogensdeling te creëren tijdens het huwelijk om de autonomie van elke echtgenoot te vrijwaren.
  • wat de aanvragers wel willen, is dat de langstlevende beschermd achterblijft en dat de regeling die daarvoor wordt uitgewerkt wederzijds geldt en niet eenzijdig herroepbaar is. Huwelijksvoordelen zijn niet eenzijdig herroepbaar;
  • zij wensen de grootst mogelijk bescherming in het licht van de reservataire erfaanspraken van hun kinderen en de inmenging van de kinderen na het overlijden van één van de aanvragers zo veel mogelijk te beperken, inzonderheid door de langstlevende met de betreffende bedingen zakelijke aanspraken toe te kennen (zie ook supra).

34. Uit wat voorafgaat blijkt dat de aanvragers niet-fiscale motieven hebben voor de artikelen 17-18 [5] in de huwelijksovereenkomst.

Zij verzoeken dan ook te bevestigen dat er omwille van deze niet fiscale motieven hoe dan ook geen sprake kan zijn van fiscaal misbruik met betrekking tot de aanvraag die ze u voorleggen, en dat de algemene antimisbruikbepaling artikel 3.17.0.0.2 VCF niet toepasselijk is.

IV. Conclusie en verzoek tot beslissing

35. De aanvragers wensen bevestiging te krijgen dat de artikelen 17 en 18 zoals bepaald in de aan deze aanvraag toegevoegde huwelijksovereenkomst niet onderworpen zijn aan de artikelen 2.7.1.0.1, 2.7.1.0.2, eerste lid VCF, 2.7.1.0.3, eerste lid, 3° VCF, 2.7.1.0.4 VCF, 2.7.1.0.5 VCF, 2.8.1.0.1 VCF en 2.8.4.1.1 VCF, dat geen enkele van deze bepalingen worden gefrustreerd, zodat ook de algemene antimisbruikbepaling artikel 3.17.0.0.2 VCF niet toepasselijk is en dat – bijgevolg – bij het overlijden van de eerste van de echtgenoten geen schenk- of erfbelasting zal verschuldigd zijn.

De aanvragers verzoeken te beslissen dat de geldigheidsduur van de voorafgaande beslissing zich zou uitstrekken tot aan het overlijden van één van de aanvragers.

V. Beslissing

Gelet op artikel 3.22.0.0.1 VCF komt het besluitvormingsorgaan tot de volgende voorafgaande beslissing:

36. Onder voorafgaande beslissing wordt verstaan de juridische handeling waarbij de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie overeenkomstig de bepalingen die van kracht zijn, vaststelt hoe de bepaling van de VCF wordt toegepast op een bijzondere situatie of verrichting, die op fiscaal vlak nog geen uitwerking heeft gehad.

De Vlaamse Belastingdienst doet bijgevolg geen uitspraak over de rechtsgeldigheid van overeenkomsten of clausules op burgerlijk vlak.

37. Artikel 3.22.0.0.1, §2, eerste lid, 3° VCF stelt duidelijk dat de aanvraag de verwijzing moet bevatten naar de wettelijke of reglementaire bepalingen waarop de beslissing moet slaan.

De voorafgaande beslissing heeft bijgevolg enkel betrekking op die specifieke artikelen waarnaar in de aanvraag uitdrukkelijk verwezen wordt.

38. Volgende artikelen uit de VCF worden onderzocht, zoals in de aanvraag vermeld:

  • Artikel 2.7.1.0.1 dat luidt als volgt:

Overeenkomstig artikel 3, 4°, van de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de gemeenschappen en de gewesten wordt het successierecht en het recht van overgang gevestigd op de goederen die overgaan ingevolge het overlijden.

  • Artikel 2.7.1.0.2, eerste lid VCF dat luidt als volgt:

De erfbelasting is verschuldigd ongeacht of de verkrijging gebeurt ingevolge wettelijke devolutie, uiterste wilsbeschikking of contractuele erfstelling.

  • Artikel 2.7.1.0.3, eerste lid, 3° VCF dat luidt als volgt:

Worden met het oog op de heffing van het successierecht als legaten beschouwd:

1° …

2° …

3° alle schenkingen van roerende goederen die de erflater heeft gedaan onder de opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt ingevolge het overlijden van de schenker.

  • Artikel 2.7.1.0.4 VCF dat luidt als volgt:

De langstlevende echtgenoot die ingevolge een huwelijksovereenkomst die niet aan de regels voor de schenkingen is onderworpen, meer dan de helft van de gemeenschap toegekend krijgt, wordt voor de heffing van de erfbelasting gelijkgesteld met de langstlevende echtgenoot die, als niet wordt afgeweken van de gelijke verdeling van de gemeenschap, het deel van de andere echtgenoot krachtens een schenking onder de levenden of een uiterste wilsbeschikking geheel of gedeeltelijk verkrijgt.

  • Artikel 2.7.1.0.5 VCF dat luidt als volgt:

§ 1. De goederen waarvan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie het bewijs levert dat de erflater er kosteloos over beschikte gedurende de vijf jaar vóór zijn overlijden, worden geacht deel uit te maken van zijn nalatenschap, tenzij de bevoordeling onderworpen is aan de schenkbelasting of het registratierecht op de schenkingen onder de levenden. De erfgenamen of legatarissen hebben een verhaalsrecht ten aanzien van de begiftigde voor de successierechten die op die goederen voldaan zijn.

Als door de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie of door de erfgenamen en legatarissen bewezen wordt dat de bevoordeling toekwam aan een bepaalde persoon, wordt die als legataris van de geschonken zaak beschouwd.

Voor de toepassing van deze paragraaf wordt een bevoordeling waarvoor een vrijstelling van de schenkbelasting is toegepast, gelijkgesteld met een bevoordeling die aan de schenkbelasting of aan het registratierecht op de schenkingen onder de levenden is onderworpen.

§ 2. De termijn van vijf jaar, vermeld in paragraaf 1, wordt evenwel op zeven jaar gebracht als het gaat om aandelen en activa als vermeld in artikel 2.8.6.0.3.

De termijn van zeven jaar, vermeld in het eerste lid, wordt teruggebracht tot drie jaar als de kosteloze beschikking dagtekent van voor 1 januari 2012.

  • Artikel 2.8.1.0.1 VCF dat luidt als volgt:

Overeenkomstig artikel 1, artikel 19 en artikel 31 van het federale Wetboek van Registratie-, Hypotheek- en Griffierechten wordt de schenkbelasting gevestigd naar aanleiding van de registratie of de verplichting tot registratie van akten of geschriften die tot bewijs strekken van een schenking onder de levenden.

  • Artikel 2.8.4.1.1 VCF dat luidt als volgt:

§ 1. De schenkbelasting voor de schenkingen van onroerende goederen wordt berekend volgens het tarief, vermeld in de onderstaande tabellen:

TABEL I

verkrijging in rechte lijn en tussen partners

gedeelte van de schenking

A
schijf in euro

tarief, toepasselijk op het overeenstemmende gedeelte in kolom A, in %

totaalbedrag van de belasting over de voorgaan- de gedeelten, in euro

Vanaf

tot en met

0,01

150.000

3

-

150.000,01

250.000

9

4500

250.000,01

450.000

18

13.500

450.000,01

27

49.500


TABEL II

tarief tussen alle andere personen

gedeelte van de schenking

A schijf in euro

tarief, toepasselijk op het overeenstemmende gedeelte in kolom A, in %

totaalbedrag van de belasting over de voorgaan- de gedeelten, in euro

Vanaf

tot en met

0,01

150.000

10

-

150.000,01

250.000

20

15.000

250.000,01

450.000

30

35.000

450.000,01

40

95.000

§ 2. Het tarief van de schenkbelasting voor de schenkingen van roerende goederen bedraagt :

1° 3% voor een verkrijging in de rechte lijn en tussen partners;

2° 7% voor een verkrijging door alle andere personen.

Dat tarief is niet van toepassing op de schenkingen onder de levenden van roerende goederen die met legaten worden gelijkgesteld met toepassing van artikel 2.7.1.0.3, 3°.


§ 3. In afwijking van paragraaf 1 en 2 bedraagt het tarief van de schenkbelasting 0 % voor schenkingen, inclusief inbrengen om niet, aan:
1° het Vlaamse Gewest en de Vlaamse Gemeenschap;

2° de Vlaamse, de Franse en de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie;
3° de Franse en de Duitstalige Gemeenschap en aan het Waalse en het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest;

4° een staat van de Europese Economische Ruimte;

5° provincies en gemeenten in het Vlaamse Gewest;

6° de openbare instellingen van de publiekrechtelijke rechtspersonen, vermeld in de punt 1° tot en met 5°;

7° erkende woonmaatschappijen als vermeld in artikel 4.36 van de Vlaamse Codex Wonen van 2021;

8° het Vlaams Woningfonds;

9° dienstverlenende en opdrachthoudende verenigingen als vermeld in artikel 12, § 2, 2° en 3°, van het decreet van 6 juli 2001 houdende de intergemeentelijke samenwerking;
10° verenigingen zonder winstoogmerk, ziekenfondsen en landsbonden van ziekenfondsen, internationale verenigingen zonder winstoogmerk en stichtingen van openbaar nut;

11° openbare centra voor maatschappelijk welzijn.

In afwijking van paragraaf 1 en 2 bedraagt het tarief van de schenkbelasting 5,5% voor schenkingen, inclusief inbrengen om niet, aan beroepsverenigingen en private stichtingen.

In afwijking van het tweede lid wordt de schenkbelasting, vermeld in paragraaf 1 en 2, gebracht op 100 euro voor de schenkingen, inclusief inbrengen om niet, gedaan aan rechtspersonen als vermeld het eerste lid, 10°, of in het tweede lid, als de schenker zelf een rechtspersoon als vermeld in het tweede lid, is.
Het tarief, vermeld in het eerste, tweede en derde lid, is ook van toepassing op gelijksoortige rechtspersonen die opgericht zijn volgens en onderworpen zijn aan de wetgeving van een andere staat van de Europese Economische Ruimte, en die bovendien hun zetel, hun hoofdbestuur of hun hoofdvestiging binnen de Europese Economische Ruimte hebben.

  • Artikel 2.9.1.0.1 VCF dat luidt als volgt:

Overeenkomstig artikel 1, artikel 19 en artikel 31 van het federale Wetboek van Registratie-, Hypotheek- en Griffierechten wordt het verkooprecht gevestigd naar aanleiding van de registratie of de verplichting tot registratie van akten of geschriften die als titel gelden van een overeenkomst houdende overdracht onder bezwarende titel van eigendom of vruchtgebruik van onroerende goederen, met uitsluiting van de inbrengen, vermeld in artikel 115bis van het federale Wetboek van Registratie-, Hypotheek- en Griffierechten.

  • Artikel 2.10.1.0.1 VCF dat luidt als volgt:

Overeenkomstig artikel 1, artikel 19 en artikel 31 van het federale Wetboek van Registratie-, Hypotheek- en Griffierechten wordt het verdeelrecht gevestigd naar aanleiding van de registratie of de verplichting tot registratie van akten of geschriften die als titel gelden van een overeenkomst houdende :

1° gedeeltelijke of gehele verdelingen van onroerende goederen;

2° afstanden onder bezwarende titel, onder mede-eigenaars, van onverdeelde delen in onroerende goederen;

3° omzetting als vermeld in artikel 4.61 en 4.62 van het Burgerlijk Wetboek, zelfs als er geen onverdeeldheid is.

  • Artikel 3.17.0.0.2 VCF dat luidt als volgt:

Aan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie kan niet worden tegengeworpen, de rechtshandeling noch het geheel van rechtshandelingen dat een zelfde verrichting tot stand brengt, wanneer die entiteit door vermoedens of door andere bewijsmiddelen, vermeld in artikel 3.17.0.0.1, en aan de hand van objectieve omstandigheden aantoont dat er sprake is van fiscaal misbruik.

Er is sprake van fiscaal misbruik wanneer de belastingplichtige door middel van de door hem gestelde rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen één van de volgende verrichtingen tot stand brengt:

1° hetzij een verrichting waarbij hij zichzelf in strijd met de doelstellingen van een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten buiten het toepassingsgebied van die bepaling plaatst;

2° hetzij een verrichting waarbij aanspraak wordt gemaakt op een belastingvoordeel, voorzien door een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten, en de toekenning van dit voordeel in strijd zou zijn met de doelstellingen van die bepaling en die in wezen het verkrijgen van dit voordeel tot doel heeft.

Het komt aan de belastingplichtige toe te bewijzen dat de keuze voor zijn rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen door andere motieven verantwoord is dan het ontwijken van de belasting. Als de belastingplichtige het tegenbewijs niet levert, dan wordt de verrichting aan een belastingheffing overeenkomstig het doel van deze codex onderworpen alsof het misbruik niet heeft plaatsgevonden.

De te beoordelen verrichting

39. De heer X en mevrouw Y hebben bij akte van xx.xx.2025, verleden voor notaris […] te […]:

- rechtskeuze gedaan voor het Belgisch huwelijksvermogensrecht [6];

- en het Belgisch stelsel van scheiding van goederen aangenomen [7],

- met toevoeging van:

  • een optioneel toebedelingsbeding voor de bancaire goederen die tussen hen in onverdeeldheid zijn [8]
  • en een optioneel toekenningsbeding voor hun eigen bancaire goederen (die niet tussen hen in onverdeeldheid zijn) [9].

Het finaal verrekenbeding in hun vorige huwelijksovereenkomst (verleden bij akte van xx.xx.1993, voor notaris […] te […]) geldt niet langer.

De aanvragers bezitten op vandaag diverse bancaire goederen (zichtrekeningen, spaarrekeningen, rekeningen met vreemde valuta, effectenportefeuilles) in onverdeeldheid.

Mogelijks zal elke echtgenoot in de toekomst, al dan niet in onverdeeldheid, andere bancaire goederen verwerven.

Ingevolge het optionele verblijvingsbeding en het optionele toekenningsbeding zullen, bij overlijden van één van hen (en in de mate waarin de langstlevende echtgenoot zich op de bedingen beroept), de bancaire goederen in onverdeeldheid tussen de echtgenoten en de niet-onverdeelde eigen bancaire goederen van de eerstoverleden echtgenoot, onmiddellijk en in volle eigendom toekomen aan de langstlevende echtgenoot.

Beoordeling

1. Onderzoek van de artikelen 2.7.1.0.1 VCF, 2.7.1.0.2, eerste lid VCF, 2.7.1.0.3, eerste lid, 3° VCF, 2.7.1.0.4 VCF, 2.7.1.0.5 VCF, 2.8.1.0.1 VCF, 2.8.4.1.1 VCF, 2.9.1.0.1 VCF en 2.10.1.0.1 VCF

40. Algemeen wordt aanvaard dat een huwelijksvoordeel een overeenkomst ten bezwarende titel is.

41. Het besluitvormingsorgaan merkt op dat het begrip ‘huwelijksvoordeel’ op zich niet wettelijk gedefinieerd is, doch slechts omschreven in het kader van stelsels van gemeenschap van goederen. In de rechtsleer bestaan verschillende stromingen voor de invulling van dit begrip huwelijksvoordeel in stelsels van scheiding van goederen.

Het besluitvormingsorgaan spreekt zich niet uit over de burgerrechtelijke kwalificatie van de in casu voorgelegde bedingen als geldige huwelijksvoordelen die bovendien zakenrechtelijke werking zouden hebben.

In de mate bijgevolg dat het (optioneel) verblijvingsbeding en het (optioneel) toekenningsbeding burgerrechtelijk kwalificeren als huwelijksvoordelen met zakenrechtelijke werking, zal deze kwalificatie doorwerken in het fiscaal recht.

Fiscaal betekent dit dat de verblijving en/of toekenning aan de langstlevende echtgenoot ingevolge een huwelijksvoordeel niet behandeld wordt als een erfrechtelijke verkrijging, doch wel als een verkrijging op grond van een overeenkomst onder de levenden, meer bepaald een overeenkomst onder bezwarende titel.

42. In de mate dat het optioneel toebedelingsbeding en het optioneel toekenningsbeding in casu effectief geldige huwelijksvoordelen zijn, volgt het besluitvormingsorgaan dezelfde redenering voor de fiscale behandeling van deze verrichting.

1.1. Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.1 VCF en artikel 2.7.1.0.2, eerste lid, VCF?

43. Overeenkomstig artikel 2.7.1.0.1 VCF wordt het successierecht en het recht van overgang gevestigd op de goederen die overgaan ingevolge het overlijden.

Overeenkomstig artikel 2.7.1.0.2, eerste lid, VCF worden met erfbelasting belast, de goederen die verkregen worden uit de nalatenschap, via wettelijke devolutie, uiterste wilsbeschikking of contractuele erfstelling.

De verkrijging door een langstlevende echtgenoot van een huwelijksvoordeel is een huwelijksvermogensrechtelijke verkrijging.

44. Er zal geen toepassing gemaakt worden van artikel 2.7.1.0.1 VCF en artikel 2.7.1.0.2, eerste lid, VCF.

1.2. Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.3, eerste lid, 3° VCF?

45. De schenkingen van roerende goederen onder opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt ingevolge het overlijden van de schenker, worden onder de erfbelasting geplaatst op grond van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF.

De burgerrechtelijke kwalificatie van het optioneel verblijvingsbeding en het optioneel toekenningsbeding als huwelijksvoordeel heeft als gevolg dat deze bedingen ten bezwarende titel zijn.

46. Er zal geen toepassing gemaakt worden van artikel 2.7.1.0.3, eerste lid, 3° VCF.

1.3. Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.4 VCF?

47. De toebedeling van meer dan de helft van een gemeenschap bij overlijden wordt fiscaal, zowel voor onroerende als voor roerende goederen onder de erfbelasting geplaatst op grond van artikel 2.7.1.0.4 VCF.

Volgens de gegevens in de aanvraag bestaat tussen de aanvragers geen gemeenschap. De toebedeling van de onverdeelde goederen en de toekenning van de niet-onverdeelde eigen goederen, hebben volgens de aanvrager geen betrekking op gemeenschapsgoederen.

48. Er zal voor deze bedingen geen toepassing gemaakt worden van artikel 2.7.1.0.4 VCF.

1.4. Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.5 VCF?

49. Kosteloze beschikkingen, die dagtekenen vanaf 1 januari 2025, gedaan door een erflater gedurende de vijf jaar voorafgaand aan het overlijden, welke niet onderworpen zijn geweest aan schenkbelasting of aan registratierechten op schenkingen worden onder de erfbelasting geplaatst op grond van artikel 2.7.1.0.5 VCF.

De burgerrechtelijke kwalificatie van het optioneel verblijvingsbeding en het optioneel toekenningsbeding als huwelijksvoordeel heeft als gevolg dat deze bedingen ten bezwarende titel zijn.

50. Er zal geen toepassing gemaakt worden van artikel 2.7.1.0.5 VCF.

1.5. Mogelijke toepassing van artikel 2.8.1.0.1 VCF en artikel 2.8.4.1.1 VCF?

51. Op grond van artikel 2.8.1.0.1 VCF wordt de schenkbelasting geheven op akten en geschriften die gelden als titel van een schenking onder de levenden. Artikel 2.8.4.1.1 VCF bepaalt de tarieven voor de schenkbelasting.

De burgerrechtelijke kwalificatie van het optioneel verblijvingsbeding en het optioneel toekenningsbeding als huwelijksvoordeel heeft als gevolg dat deze bedingen ten bezwarende titel zijn.

52. Er zal geen toepassing gemaakt worden van artikel 2.8.1.0.1 en artikel 2.8.4.1.1 VCF.

1.6. Mogelijke toepassing van artikel 2.9.1.0.1 VCF en artikel 2.10.1.0.1 VCF?

53. De burgerrechtelijke kwalificatie van het verblijvingsbeding en het toekenningsbeding als huwelijksvoordeel heeft als gevolg dat deze bedingen ten bezwarende titel zijn.

Een conventionele overdracht onder bezwarende titel van onroerende goederen valt in principe onder het toepassingsgebied van de registratiebelasting. We vallen dus terug op de algemene regels inzake het verkoop- of het verdeelrecht.

54. Samengevat betekent dit concreet het volgende:

- op de toebedeling/toekenning van de roerende goederen is geen erf- noch registratiebelasting verschuldigd;

- op de toebedeling van onroerende goederen zal het verdeelrecht verschuldigd zijn indien de echtgenoten dezelfde titel hebben in de onverdeeldheid. Is de verkrijger echter een derde-verkrijger, dan zal op de toebedeling/toekenning aan deze verkrijger het verkooprecht van toepassing zijn op grond van artikel 2.9.1.0.7 VCF.

Het toebedelingsbeding en het toekenningbeding zoals opgenomen in de huwelijksovereenkomst van 6 januari 2025 hebben enkel de bancaire goederen als voorwerp, zoals blijkt uit de hiervoor in voetnoot 3 opgenomen artikelen 17 en 18. Deze geven bijgevolg geen aanleiding tot een toebedeling of toekenning van onroerende goederen overeenkomstig deze bepalingen.

2. Onderzoek van fiscaal misbruik (artikel 3.17.0.0.2 VCF)

a) Algemeen

55. Elk contract dat is gesloten vanaf 1 juni 2012 kan afgetoetst worden aan de algemene antimisbruikbepaling, thans vervat in art. 3.17.0.0.2 VCF. Het contract maakt geen fiscaal misbruik uit indien er ook niet-fiscale motieven aan ten grondslag liggen.

56. De artikelen van titel 2, hoofdstuk 7 (erfbelasting) van de VCF vormen de rechtsgrond voor de heffing van de erfbelasting. Bij deze bepalingen wordt er geen onderscheid gemaakt tussen specifieke en algemene bepalingen. Evenwel is het zo dat de bepaling van art. 3.17.0.0.2 VCF voorkomt dat men zich door gebruik van bepaalde rechtshandelingen buiten het toepassingsgebied van een heffingsbepaling stelt enkel en alleen vanwege fiscale motieven.

57. De fictiebepalingen ingevoegd in de VCF zijn terug te vinden in de artikelen 2.7.1.0.3 tot en met 2.7.1.0.9 VCF en betreffen regelingen waarbij de wetgever/decreetgever het noodzakelijk vond een bepaalde verkrijging gelijk te stellen met een legaat. De fictiebepalingen zijn geen specifieke misbruikbepalingen. Elke fictiebepaling heeft een specifiek doel. In de voorbereidende werken van elk van deze bepalingen kan de doelstelling worden nagelezen aan de hand waarvan een concrete techniek kan worden geëvalueerd. De fictiebepaling kan enkel worden toegepast als er voldaan is aan de voorwaarden die door het overeenkomstig artikel uit de VCF worden gesteld.

Uit de structuur van de VCF kan worden afgeleid dat de decreetgever met de artikelen 2.7.1.0.3 tot en met 2.7.1.0.9 VCF geen specifieke misbruikbepalingen voor ogen had: de algemene misbruikbepaling is opgenomen in titel 3 (Inning en Invordering), die algemeen de procedurebepalingen bevat terwijl de fictiebepalingen opgenomen zijn in titel 2 (Belastingheffing), die de inhoudelijke bepalingen bevat. Meer bepaald werden de fictiebepalingen opgenomen onder hoofdstuk 7 (Erfbelasting), afdeling 1 (belastbaar voorwerp).

58. De antimisbruikbepaling, zoals opgenomen in art. 3.17.0.0.2 VCF, is een algemene bepaling. Het gegeven dat een artikel van titel 2, hoofdstuk 7 (erfbelasting), van de VCF niet kan worden toegepast omdat de voorwaarden niet zijn voldaan sluit de inroeping door de Vlaamse Belastingdienst van art. 3.17.0.0.2 VCF niet uit. Dit laatste artikel werd immers in het leven geroepen om te voorkomen dat de overledene voor zijn overlijden via bepaalde (legale) technieken zijn nalatenschap zou laten vererven met ontwijking van de erfbelasting.

b) In casu

59. Uit de gegevens opgenomen in de aanvraag blijkt dat de aanvragers, de heer X en mevrouw Y:

- oorspronkelijk gehuwd zijn in […] (Nederland) op xx.xx.1971 zonder huwelijksvoorwaarden en bijgevolg onder het destijds geldend Nederlands wettelijk huwelijksvermogensstelsel;

- bij akte van xx.xx.1993 verleden voor notaris […] te […] (Nederland) elke gemeenschap van goederen hebben uitgesloten en onder meer een Nederlands finaal verrekenbeding hebben toegevoegd aan dit stelsel; - bij akte van xx.xx.2025 verleden voor notaris […] te […] rechtskeuze hebben gedaan voor het Belgisch huwelijksvermogensrecht en het Belgisch stelsel van scheiding van goederen hebben aangenomen, met toevoeging van een optioneel toebedelingsbeding voor de bancaire goederen die tussen hen in onverdeeldheid zijn en een optioneel toekenningsbeding voor hun eigen bancaire goederen (die niet tussen hen in onverdeeldheid zijn).

Uit het huwelijk van de aanvragers zijn twee kinderen geboren, er zijn geen andere gemeenschappelijke of niet-gemeenschappelijke kinderen.

De aanvragers wonen sedert meer dan 5 jaar in het Vlaamse Gewest.

De heer en mevrouw X-Y hebben geopteerd voor een basisstelsel van scheiding van goederen, omdat zij in het bijzonder geen zakenrechtelijke of verbintenisrechtelijke vermogensdeling wensen te creëren tijdens het huwelijk om de autonomie van elke echtgenoot te vrijwaren.

Daarnaast willen zij wel dat de langstlevende beschermd en zo verzorgd mogelijk achterblijft, waarbij de langstlevende het integrale vermogen zoveel mogelijk kan behouden, en dat de regeling die daarvoor wordt uitgewerkt wederzijds geldt en niet eenzijdig herroepbaar is. Zij wensen eveneens de grootst mogelijk bescherming in het licht van de reservataire erfaanspraken van hun kinderen en de inmenging van de kinderen na het overlijden van één van de aanvragers zo veel mogelijk willen beperken, inzonderheid door de langstlevende met de betreffende bedingen zakelijke aanspraken toe te kennen.

60. Gelet op de concrete feitenconstellatie en de voorgelegde niet-fiscale motieven is het besluitvormingsorgaan van oordeel dat de voorgelegde verrichting in casu geen fiscaal misbruik uitmaakt in de zin van artikel 3.17.0.0.2 VCF.

61. Deze beslissing heeft alleen betrekking op de erf- en registratiebelasting en doet geen uitspraak over andere belastingen.

Voetnoten

[1] Akte wijziging huwelijksvermogensstelsel verleden voor notaris […] te […] op xx.xx.2025, waarvan een kopie als bijlage werd gevoegd bij de aanvraag.

[2] Een kopie van deze akte is als bijlage bij de aanvraag gevoegd.

[3] Het toebedelingsbeding, zoals opgenomen in artikel 17 van de huwelijksovereenkomst, als bijlage gevoegd bij de aanvraag, luidt als volgt:

Artikel 17. Toebedeling van de onverdeelde goederen in geval van ontbinding van het stelsel door overlijden

  1. In geval van ontbinding van het huwelijksvermogensstelsel door overlijden van één van de echtgenoten, doch enkel en uitsluitend in dat geval, gelden de hierna volgende regels van toebedeling van de bancaire goederen (gelden en effecten op rekening, al dan niet in portefeuille gehouden) die de echtgenoten in onverdeeldheid toebehoren.

De echtgenoten verklaren dat dit toebedelingsbeding van toepassing zal zijn op de onverdeeldheid tussen hen (i.e. het geheel van de bancaire goederen toebehorende in onverdeeldheid aan de echtgenoten, zoals omschreven in artikel 1) die op het ogenblik van de ontbinding van hun stelsel bestaat.

Deze regels van toebedeling zijn echter niet van toepassing (niet-cumulatief)

- indien op het ogenblik van het overlijden van één van de echtgenoten tussen hen een vordering of verzoek tot echtscheiding of scheiding van tafel en bed is ingesteld;

- indien op het ogenblik van het overlijden van één van de echtgenoten tussen hen een feitelijke scheiding bestaat om redenen die wijzen op een ontwrichting van het huwelijk (en dus, onder meer, niet wanneer de feitelijke scheiding te wijten is aan overmacht, gezondheidstoestand, verzorgingsbehoeften, beroepsnoodwendigheden of andere redenen die niet wijzen op een ontwrichting van het huwelijk);

- indien de langstlevende echtgenoot erfrechtelijk onwaardig is in het vermogen van de eerstoverleden echtgenoot in de zin van artikel 4.6 BW en artikel 2.3.59 BW;

- indien de langstlevende echtgenoot binnen de negentig (90) kalenderdagen te rekenen vanaf het overlijden van de eerstoverleden echtgenoot zou overlijden

  1. De bancaire goederen (gelden en effecten op rekening, al dan niet in portefeuille gehouden) die de echtgenoten in onverdeeldheid toebehoren, komen onmiddellijk en in volle eigendom toe aan de langstlevende echtgenoot (goederenrechtelijke verkrijging) onverminderd wat hierna wordt bepaald
  2. De hierboven vermelde toebedeling van onverdeelde goederen is echter optioneel en zal evenwel slechts uitwerking krijgen indien en in de mate dat de langstlevende echtgenoot daarvoor kiest.

De langstlevende echtgenoot dient zijn keuze om deze optie tot toebedeling en de omvang ervan, geheel of gedeeltelijk, uit te oefenen, kenbaar te maken door middel van een schriftelijke verklaring, in notariële of in onderhandse vorm opgemaakt, te verlijden voor, respectievelijk in bewaring af te geven bij een notaris. De langstlevende echtgenoot kan deze keuze te allen tijde kenbaar maken op eigen initiatief en uiterlijk binnen een termijn van honderdvijftig (150) kalenderdagen te rekenen vanaf de dag waarop hij daartoe door de rechtsopvolgers van de eerstoverleden echtgenoot wordt aangemaand. Bij gebrek aan keuze overeenkomstig het in deze alinea bepaalde, zal de toebedeling van de goederen in onverdeeldheid volledig en voor het geheel uitwerking verkrijgen.

Het voordeel dat uit de toepassing van dit beding van toebedeling voor de langstlevende echtgenoot ontstaat, leidt voor de langstlevende echtgenoot tot de verplichting om de op het tijdstip van overlijden nog openstaande schulden van de eerstoverleden echtgenoot te dragen en die verband houden met de goederen waarvoor de toebedeling wordt gevraagd.

  1. Deze toebedeling van de goederen van de onverdeeldheid geschiedt bij wege van huwelijksovereenkomst en meer bepaald ten titel van huwelijksvoordeel, dit is onder bezwarende titel, zodat overeenkomstig artikel 2.3.64 §1 lid 4 BW en binnen de perken als bepaald door de artikelen 2.3.57 en 2.3.58 BW de regels van schenkingen hierop niet van toepassing zijn.

Deze toebedeling van de goederen van de onverdeeldheid is een goederenrechtelijke regeling zodat er, in het raam van deze toebedeling, sprake is van onmiddellijke goederenrechtelijke aanspraken van de langstlevende echtgenoot op de goederen die de partijen in onverdeeldheid toebehoren.

  1. De keuze om de optie tot toebedeling uit te oefenen is een strikt persoonlijk recht. De keuze kan dan ook uitsluitend door de langstlevende echtgenoot worden uitgeoefend en niet door zijn (wettelijke, gerechtelijke of conventionele) vertegenwoordiger, rechtsopvolgers, schuldeisers, enzovoort.

In afwijking van het in de vorige zin bepaalde, kan:

- ingeval de langstlevende echtgenoot onder een beschermingsstatuut is geplaatst, het hiervoor vermelde strikt persoonlijke optierecht niettemin door zijn/haar wettelijke, gerechtelijke of conventionele vertegenwoordiger worden uitgeoefend;

- ingeval de langstlevende echtgenoot wilsongeschikt is en niet onder een beschermingsstatuut is geplaatst,

het hiervoor vermelde strikt persoonlijke optierecht worden uitgeoefend door een door de langstlevende echtgenoot aangestelde volmachthouder.”

Het toekenningsbeding, zoals opgenomen in artikel 18 van de huwelijksovereenkomst, luidt als volgt:

Artikel 18. Toekenning van de niet-onverdeelde goederen in geval van ontbinding van het stelsel door overlijden

  1. Eveneens in geval van ontbinding van het huwelijksvermogensstelsel door overlijden van één van de echtgenoten, doch enkel en uitsluitend in dat geval, gelden de hierna volgende regels van toekenning van de niet-onverdeelde goederen (i.e. bancaire goederen die de echtgenoten op het ogenblik van de ontbinding toebehoren en die niet tot de onverdeeldheid tussen hen behoren, hier ook genoemd “eigen goederen”).

Deze regels van toekenning zijn echter niet van toepassing (niet-cumulatief):

- indien op het ogenblik van het overlijden van één van de echtgenoten tussen hen een vordering of verzoek tot echtscheiding of scheiding van tafel en bed is ingesteld;

- indien op het ogenblik van het overlijden van één van de echtgenoten tussen hen een feitelijke scheiding bestaat om redenen die wijzen op een ontwrichting van het huwelijk (en dus, onder meer, niet wanneer de feitelijke scheiding te wijten is aan overmacht, gezondheidstoestand, verzorgingsbehoeften, beroepsnoodwendigheden of andere redenen die niet wijzen op een ontwrichting van het huwelijk);

- indien de langstlevende echtgenoot erfrechtelijk onwaardig is in het vermogen van de eerstoverleden echtgenoot in de zin van artikel 4.6 BW en artikel 2.3.59 BW;

- indien de langstlevende echtgenoot binnen de negentig (90) kalenderdagen te rekenen vanaf het overlijden van de eerstoverleden echtgenoot zou overlijden

  1. De eigen goederen die de eerstoverleden echtgenoot toebehoren, komen onmiddellijk en in volle eigendom toe aan de langstlevende echtgenoot (goederenrechtelijke verkrijging) onverminderd wat hierna wordt bepaald.
  2. De hierboven vermelde toekenning van de eigen goederen zal evenwel slechts uitwerking krijgen indien en in de mate dat de langstlevende echtgenoot daarvoor kiest.

De langstlevende echtgenoot dient zijn keuze om deze optie tot toekenning en de omvang ervan, geheel of gedeeltelijk, uit te oefenen, kenbaar te maken door middel van een schriftelijke verklaring, in notariële of in onderhandse vorm opgemaakt, te verlijden voor, respectievelijk in bewaring af te geven bij een notaris. De langstlevende echtgenoot kan deze keuze te allen tijde kenbaar maken op eigen initiatief en uiterlijk binnen een termijn van honderdvijftig (150) kalenderdagen te rekenen vanaf de dag waarop hij daartoe door de rechtsopvolgers van de eerstoverleden echtgenoot wordt aangemaand.

Het voordeel dat uit de toepassing van dit beding van toekenning van de niet-onverdeelde goederen voor de langstlevende echtgenoot ontstaat, leidt voor de langstlevende echtgenoot tot de verplichting om de op het tijdstip van overlijden nog openstaande schulden van de eerstoverleden echtgenoot te dragen en die verband houden met de goederen waarvoor de toekenning wordt gevraagd.

  1. Deze toekenning van de eigen goederen geschiedt bij wege van huwelijksovereenkomst en meer bepaald ten titel van huwelijksvoordeel, dit is onder bezwarende titel, zodat overeenkomstig artikel 2.3.64 §1 lid 4 BW en binnen de perken als bepaald door de artikelen 2.3.57 en 2.3.58 BW de regels van schenkingen hierop niet van toepassing zijn.

Deze toekenning van de eigen goederen van de eerstoverleden echtgenoot is een zakenrechtelijke regeling zodat er, in het raam van deze toekenning, sprake is van onmiddellijke zakenrechtelijke aanspraken van de langstlevende echtgenoot op de niet-onverdeelde goederen van de eerstoverleden echtgenoot.

  1. De keuze om de optie tot toekenning uit te oefenen is een strikt persoonlijk recht. De keuze kan dan ook uitsluitend door de langstlevende echtgenoot worden uitgeoefend en niet door zijn (wettelijke, gerechtelijke of conventionele) vertegenwoordiger, rechtsopvolgers, schuldeisers, enzovoort.

In afwijking van het in de vorige zin bepaalde, kan:

- ingeval de langstlevende echtgenoot onder een beschermingsstatuut is geplaatst, het hiervoor vermelde strikt persoonlijke optierecht niettemin door zijn/haar wettelijke, gerechtelijke of conventionele vertegenwoordiger worden uitgeoefend;

- ingeval de langstlevende echtgenoot wilsongeschikt is en niet onder een beschermingsstatuut is geplaatst,

het hiervoor vermelde strikt persoonlijke optierecht worden uitgeoefend door een door de langstlevende echtgenoot aangestelde volmachthouder.

  1. Tussen de echtgenoten zal, als gevolg van de toekenning krachtens dit beding, voor geen enkel van de toegekende goederen, nog enige verrekening verschuldigd zijn, als gevolg van enige bijdrage die door de ene of andere echtgenoot, financieel of anderszins, zou zijn geleverd voor de verkrijging van deze goederen, of voor kosten of werken met betrekking tot deze goederen. De langstlevende zal voor een dergelijke bijdrage niets aan de nalatenschap van de overleden echtgenoot verschuldigd zijn, en zal evenmin voor een dergelijke bijdrage iets van de nalatenschap kunnen vorderen.”

[4] Opmerking van het besluitvormingsorgaan: De vermelde termijn van drie jaar is uitgebreid naar vijf jaar voor (niet-geregistreerde) schenkingen die plaatsvinden vanaf 1 januari 2025.

[5] Zie onder voetnoot 3 voor de volledige tekst van beide artikelen.

[6] Artikel 3 van de vermelde akte van xx.xx.2025 luidt als volgt:

Artikel 3. Rechtskeuze

  1. De echtgenoten bedingen dat op hun huwelijksvermogensrechtelijk regime en derhalve op deze akte uitsluitend het Belgische recht van toepassing is, in deze akte (hiervoor en hierna) genoemd het “toepasselijke recht
  2. Alle wetsbepalingen waarnaar in deze akte wordt verwezen, zijn wetsbepalingen uit het Belgische recht, behoudens andersluidende vermelding
  3. Indien in deze akte een regeling wordt getroffen met betrekking tot een welbepaalde rechtsfiguur uit het Belgische recht, en indien in het buitenlandse recht een analoge rechtsfiguur met eenzelfde doelstelling bestaat, dan zal deze laatste rechtsfiguur op analoge wijze onder de in deze akte genoemde regeling vallen.”

[7] Artikel 4 van de vermelde akte van 6 januari 2025 luidt als volgt:

“Artikel 4. Basisstelsel

De echtgenoten nemen als basis het stelsel van scheiding van goederen aan, zoals bepaald door de artikelen 2.3.61 en volgende BW en door de bedingen van deze akte, die ervan afwijken, ze aanvullen en/of preciseren.”

[8] Artikel 17 van de vermelde akte van xx.xx.2025, waarvan de tekst werd opgenomen in voetnoot 3, hiervoor.

[9] Artikel 18 van de vermelde akte van xx.xx.2025, waarvan de tekst werd opgenomen in voetnoot 3, hiervoor.