Gedaan met laden. U bevindt zich op: VB 25030 - Uitbreng uit TIGV + eenzijdige schenking door meneer aan zijn echtgenote Vlaamse Belastingdienst

VB 25030 - Uitbreng uit TIGV + eenzijdige schenking door meneer aan zijn echtgenote

Voorafgaande beslissing
Nummer

25030

Datum beslissing

22 april 2025

Publicatiedatum

25 juni 2025

Heffing

  • Erfbelasting

Wettelijke basis

  • art. 2.7.1.0.4. VCF
  • art. 2.7.4.1.1. VCF
  • art. 3.17.0.0.2. VCF

I. Voorwerp van de aanvraag

1. De aanvraag strekt ertoe de bevestiging te verkrijgen dat:

  • De voorgenomen verrichtingen in het geheel van de omstandigheden geen aanleiding zullen geven tot de heffing van erfbelasting bij het overlijden van een van de echtgenoten op grond van artikel 2.7.1.0.4 VCF of artikel 2.74.1.1 VCF;
  • De uitbreng van de beleggingsportefeuilles uit het Toegevoegd Intern Gemeenschappelijk Vermogen, gevolgd door een eenzijdige schenking door de heer X, rekening houdend met de uiteengezette gegevens, geen fiscaal misbruik uitmaakt in de zin van artikel 3.17.0.0.2 VCF.
  • De aanvragers verzoeken uitdrukkelijk, overeenkomstig artikel 3.22.0.0.1, § 4, eerste lid, VCF, dat, gelet op het voorwerp van de aanvraag, de termijn waarvoor de beslissing wordt getroffen, langer zal zijn dan vijf jaar. Meer bepaald verzoeken zij om een geldigheidsduur van de afgeleverde beslissing tot en met het overlijden van één van hen beiden.
  • Met betrekking tot de publicatie van de voorafgaande beslissing overeenkomstig artikel 3.22.0.0.1, § 5 VCF, en in het bijzonder met betrekking tot het anonimiseren van de voorafgaande beslissing, verzoeken de partijen de Vlaamse Belastingdienst niet alleen de persoonsgegevens van de partijen te anonimiseren, maar hetzelfde te doen voor alle concrete gegevens die via publiek toegankelijke databanken, en in het bijzonder de Kruispuntbank van Ondernemingen (KBO) en het Belgisch staatsblad, te consulteren zijn. Partijen denken daarbij onder meer, zonder echter exhaustief te zijn, aan alle gegevens met betrekking tot de notariële akten, de gegevens van de betrokken vermogensbestanddelen en de bedragen/waarden vermeld in onderhavige aanvraag.

Deze vraag tot het anonimiseren van alle feitelijke informatie waarvan sprake in onderhavige aanvraag gebeurt met het oog op de bescherming van hun persoonlijke levenssfeer, en rekening houdende met het feit dat via opzoeking van deze gegevens via één of meerdere databanken de identiteit van de partijen makkelijk kan worden achterhaald.

II. Omschrijving van de verrichting(en)

II.A. Identiteit van de aanvrager en de partijen

2. De aanvraag wordt ingediend door […], namens:

  • De heer X, van Belgische nationaliteit, met rijksregisternummer […], geboren te […] op xx.xx.1949,
  • Mevrouw Y, van Belgische nationaliteit, met rijksregisternummer […], geboren te […] op xx.xx.1956,

De heer X en mevrouw Y wonen samen te […] en zijn gehuwd onder het stelsel van scheiding van goederen ingevolge huwelijksovereenkomst verleden voor notaris […] op xx.xx.1984, gewijzigd bij akte verleden voor notaris […] op xx.xx.2017, laatst gewijzigd bij akte verleden voor notaris […] op xx.xx.2024 mits behoud van stelsel.

De echtgenoten X-Y hebben één (1) meerderjarige dochter.

Tot slot hebben de echtgenoten hun fiscale woonplaats reeds meer dan vijf jaar in het Vlaams Gewest.

II. B. Beschrijving van de huidige situatie en van de voorgenomen verrichting:

3. De echtgenoten X-Y zijn gehuwd voor de ambtenaar van de Burgerlijke Stand te […] op xx.xx.1984, onder het stelsel van scheiding van goederen ingevolge huwelijksovereenkomst verleden voor notaris […] op xx.xx.1984, welke huwelijksvoorwaarden na 33 jaar huwelijk werden gewijzigd bij akte verleden voor notaris […] op xx.xx.2017, door toevoeging van een Toegevoegd Intern Gemeenschappelijk Vermogen aan hun basisstelsel van scheiding van goederen, gevolgd door de inbreng van roerende vermogensbestanddelen door ieder der echtgenoten in dat Toegevoegd Intern Gemeenschappelijk Vermogen.

Bij akte verleden voor notaris […] op xx.xx.2024 hebben de echtgenoten de huwelijksvoorwaarden gewijzigd conform de mogelijkheid hen verleend door artikel 2.3.8 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en dit zonder vereffening van het vorige stelsel.

4. De echtgenoten X-Y verklaren gehuwd te blijven onder het basisstelsel van scheiding van goederen ingevolge voormelde huwelijksovereenkomsten maar hebben beslist om de samenstelling van het Toegevoegd Intern Gemeenschappelijk Vermogen te wijzigen door over te gaan tot een uitbreng door ieder der echtgenoten van vermogensbestanddelen uit het gemeenschappelijk vermogen, naar het respectievelijke eigen vermogen van ieder der echtgenoten.

5. De echtgenoten verklaren dat het Toegevoegd Intern Gemeenschappelijk Vermogen, voorafgaand aan de uitbreng, bestond uit de volgende vermogensbestanddelen:

1) een effectenportefeuille met nummer […] aangehouden bij […], die destijds werd ingebracht door de heer X ingevolge de akte van xx.xx.2017 die voorzag in de toevoeging van een Toegevoegd Intern Gemeenschappelijk Vermogen. De echtgenoten verklaren dat de effectenportefeuille […] bevat, op heden ter waarde van […].

2) de termijnrekening met nummer […] en […], aangehouden bij […], met een totale waarde van […] op […], en een vendor loan (die opeisbaar is in het jaar xx.).

De echtgenoten verklaren dat de vermogensbestanddelen, vermeld onder punt 2) in de plaats zijn gekomen voor de 14.300 aandelen ([…]) in de naamloze vennootschap “D” met zetel te […], en de 3.100 aandelen ([…]) aandelen in de naamloze vennootschap “E” met zetel te […], dewelke destijds werden ingebracht in het Toegevoegd Intern Gemeenschappelijk Vermogen door mevrouw Y.

De echtgenoten verklaren dat zij in de huwelijksovereenkomst van xx.xx.2017 inzake de samenstelling van het Toegevoegd Intern Gemeenschappelijk vermogen, zaakvervanging hebben bedongen, zodat hun Toegevoegde Intern Gemeenschappelijk vermogen ook zal samengesteld zijn uit hetgeen voor de ingebrachte vermogensbestanddelen in de plaats is gekomen.

De echtgenoten verklaren dat zij de hun toebehorende aandelen in de naamloze vennootschappen “D” en “E”, inmiddels hebben verkocht, als gevolg waarvan de vermogensbestanddelen bij […], en het vendor loan, hiervoor in de plaats zijn gekomen en dus deel uitmaken van het Toegevoegde Intern Gemeenschappelijk vermogen.

6. Ingevolge de uitbreng zal de effectenportefeuille bij […], met een waarde van […], worden toegewezen aan het eigen vermogen van de heer X. De liquiditeiten die aangehouden worden bij […], ter waarde van […], worden toegewezen aan het eigen vermogen van mevrouw Y. De vendor loan blijft behoren tot het Toegevoegd Intern Gemeenschappelijk Vermogen.

7. Volgend op deze uitbreng zal mevrouw Y de liquiditeiten aangehouden bij […] schenken aan haar dochter bij wijze van bankgift.

8. Volgend op deze uitbreng wenst de heer X een onrechtstreekse schenking te doen van een deel van de effectenportefeuille met nummer […] aangehouden bij […], zijnde […] ter waarde van […] aan zijn echtgenote, mevrouw Y. Het betreft een onrechtstreekse schenking tussen echtgenoten die gebeurt door de loutere overschrijving van de gedematerialiseerde naamloze effecten van een rekening op naam van de heer X naar een rekening op naam van mevrouw Y. Daarnaast wenst de heer X de overige stuks te schenken via huwelijksovereenkomst, onderhevig aan schenkbelasting, daar de echtgenoten wensen dat deze bijkomende schenking een onherroepelijk karakter verkrijgt.

9. Deze aanvraag betreft echter de onrechtstreekse schenking via bankgift.

III. Motivering van de aanvraag

1) Inzake artikel 2.7.1.0.4 VCF

10. Artikel 2.7.1.0.4 VCF bepaalt: “De langstlevende echtgenoot die ingevolge een huwelijksovereenkomst die niet aan de regels voor de schenkingen is onderworpen, meer dan de helft van de gemeenschap toegekend krijgt, wordt voor de heffing van de erfbelasting gelijkgesteld met de langstlevende echtgenoot die, als niet wordt afgeweken van de gelijke verdeling van de gemeenschap, het deel van de andere echtgenoot krachtens een schenking onder de levenden of een uiterste wilsbeschikking geheel of gedeeltelijk verkrijgt.”

11. De meest recente wijziging van de huwelijksovereenkomst impliceert in casu een asymmetrische uitbreng waarbij het vermogen dat destijds werd ingebracht in het Toegevoegd Intern Gemeenschappelijk Vermogen opnieuw uit het TIGV wordt gehaald en dit in dezelfde verhoudingen als ten tijde van de oorspronkelijke inbreng.

12. De uitbreng is evenwel niet gemotiveerd door de intentie om één van de echtgenoten te bevoordelen maar wordt louter gedaan met de intentie om de eerder gedane inbreng ongedaan te maken en de oorspronkelijke situatie te herstellen. De heer X had de wens om een herroepelijke horizontale planning te bewerkstelligen ten aanzien van zijn echtgenote. De inbreng van zijn vermogen in het Toegevoegd Intern Gemeenschappelijk Vermogen blijkt niet aan deze wens tegemoet te komen daar er enkel een ontbinding mogelijk is bij echtscheiding. Deze overdracht biedt evenwel niet de gewenste flexibiliteit en berust op een gebrekkig advies dat de aanvragers destijds verkregen hebben.

Daarenboven is er ingevolge de uitbreng geen sprake van een overbedeling in hoofde van de heer X daar hij minder dan de helft van het gemeenschappelijk vermogen verkrijgt dat voorafgaand aan de uitbreng een totale waarde had van meer dan […] euro.

Daar er geen sprake is van een overbedeling in hoofde van de heer X, is artikel 2.7.1.0.4 VCF niet van toepassing.

De aanvragers stellen bijgevolg dat artikel 2.7.1.0.4 VCF niet gefrustreerd is.

2) Artikel 2.7.1.0.4 juncto artikel 3.17.0.0.2, 1°, VCF

13. De omstandigheid dat de uitbreng bij leven niet geviseerd wordt door artikel 2.7.1.0.4 VCF is geen reden om te besluiten dat deze rechtshandeling in geen geval fiscaal misbruik uitmaakt.

Krachtens artikel 3.17.0.0.2, 1°, VCF is er sprake van fiscaal misbruik wanneer de belastingplichtige door middel van de door hem gestelde rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen een verrichting tot stand brengt waarbij hij zichzelf in strijd met de doelstellingen van een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten buiten het toepassingsgebied van die bepaling plaatst.

De strijdigheid van de verrichting met de doelstellingen van de befrokken fiscale bepaling kan enkel vastgesteld worden wanneer die doelstellingen op voldoende duidelijke wijze blijken uit de wettekst en, in voorkomend geval, uit de parlementaire voorbereiding van de van toepassing zijnde wetsbepaling.

Krachtens artikel 2.7.1.0.4 VCF, zoals gewijzigd door artikel 24 van het decreet van 3 juli 2015 houdende bepalingen tot begeleiding van de aanpassing van de begroting 2015, wordt de langstlevende echtgenoot die ingevolge een huwelijksovereenkomst die niet aan de regels voor de schenkingen is onderworpen, meer dan de helft van de gemeenschap toegekend krijgt, voor de heffing van de erfbelasting gelijkgesteld met de langstlevende echtgenoot die, als niet wordt afgeweken van de gelijke verdeling van de gemeenschap, het deel van de andere echtgenoot krachtens een schenking onder de levenden of een uiterste wilsbeschikking geheel of gedeeltelijk verkrijgt.

Uit de parlementaire voorbereiding blijkt dat de decreetgever de voorwaarde van overleven in deze bepaling heeft geschrapt met de bedoeling ook onvoorwaardelijke toebedelingen bij overlijden voor meer dan de helft van het gemeenschappelijk vermogen onder de toepassing van die bepaling te brengen, zodat een omweg via de antimisbruikbepaling daarvoor niet meer nodig is. Uit voorgaande blijkt dat de decreetgever niet de intentie had om ook ongelijke verdelingen bij leven aan de toepassing van die bepaling te onderwerpen.

14. Aanvragers verwijzen dienaangaande naar het arrest van het Hof van Cassatie van 4 januari 2023 waarin het hof bevestigt dat artikel 2.7.1.0.4 niet van toepassing is op de uitbreng die geschiedt bij leven. De doelstelling van artikel 2.7.1.0.4 VCF was niet om verdelingen bij leven als een legaat te beschouwen.

Het ledigen van de gemeenschap middels een rechtshandeling gesteld tijdens het leven van de echtgenoten en met uitwerking bij leven frustreert de doelstelling van artikel 2.7.1.0.4 VCF niet. Er is geen sprake van fiscaal misbruik.

Bovendien waren de vermogensbestanddelen die toebedeeld worden aan de respectieve eigen vermogens, voorafgaand aan de inbreng in het TIGV, oorspronkelijk reeds eigen vermogen van de respectieve echtgenoten

3) Inzake artikel 2.7.4.1.1 juncto artikel 3.17.0.0.2, 1°, VCF

15. De eenzijdige schenking door de heer X aan zijn echtgenote volgend op de uitbreng, waarbij de geschonken goederen de beleggingsportefeuille bij […] betreft, frustreert artikel 2.7.4.1.1 niet.

Deze schenking is ingegeven door de wens van de schenker om een herroepelijke horizontale planning ten aanzien van zijn echtgenote te implementeren. Mevrouw Y zal een aanzienlijk deel van haar vermogen onherroepelijk wegschenken aan de gemeenschappelijke dochter van het echtpaar in volle eigendom. Middels de voorgenomen schenking wenst de heer X zijn echtgenote te beschermen bij een overlijden opdat zij over voldoende financiële middelen zal beschikken.

16. Dat de cliënten zich onttrekken aan de erfbelasting door goederen tijdens het leven te schenken is niet strijdig met de doelstelling die artikel 2.7.4.1.1 VCF nastreeft. De wetgever heeft nooit de intentie gehad om dergelijke schenkingen tussen echtgenoten belastbaar te stellen in de erfbelasting. Integendeel, in haar arrest van 18 november 2022 stelt het Hof van Cassatie dat de wetgever de mogelijkheid om te schenken aan lagere tarieven dan deze die van toepassing zijn in de erfbelasting, uitdrukkelijk in de wet heeft opgenomen.

Aangezien het in casu een onrechtstreekse schenking betreft, zal in toepassing van artikel 2.7.1.0.5 VCF erfbelasting verschuldigd zijn op de overdracht bij een overlijden van de schenker in de vijf jaar volgend op de schenking.

De voorgenomen rechtshandeling frustreert artikel 2.7.4.1.1 VCF niet.

17. Uit voorgaande uiteenzetting is eveneens gebleken dat de doelstelling van artikel 2.7.4.1.1 niet is om schenkingen die bij leven gedaan werden te onderwerpen aan de erfbelasting. Bijgevolg kan besloten worden dat de loutere schenking door één van de echtgenoten niet in strijd is met de doelstelling van artikel 2.7.4.1.1. en dat er geen sprake is van fiscaal misbruik.

Het gegeven dat de uitbreng van de roerende goederen uit het gemeenschappelijk vermogen de latere schenking vooraf gaat, doet geen afbreuk aan bovenstaande redenering daar deze uitbreng de noodzakelijke voorbereidende stap was van de schenking.

18. Zouden wij uw Dienst vriendelijk mogen vragen om te bevestigen dat de uitbreng, gevolgd door de eenzijdige schenking tussen echtgenoten onder deze specifieke omstandigheden aldus niet valt onder de toepassing van bovenvermelde artikelen of de algemene misbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF aub?

19. Wij hopen U voldoende informatie te hebben verstrekt voor de behandeling van deze aanvraag tot voorafgaande beslissing. Mocht U nog bijkomende vragen of verduidelijkingen wensen, zijn wij uiteraard steeds bereid verdere mondelinge of schriftelijke toelichtingen of informatie te verstrekken. U kan te dien einde steeds contact opnemen met ons.

IV. Beslissing

Gelet op artikel 3.22.0.0.1 VCF komt het besluitvormingsorgaan tot de volgende voorafgaande beslissing:

20. Onder voorafgaande beslissing wordt verstaan de juridische handeling waarbij de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie overeenkomstig de bepalingen die van kracht zijn, vaststelt hoe de bepaling van de VCF wordt toegepast op een bijzondere situatie of verrichting, die op fiscaal vlak nog geen uitwerking heeft gehad.

De Vlaamse Belastingdienst doet bijgevolg geen uitspraak over de rechtsgeldigheid van overeenkomsten of clausules op burgerlijk vlak.

21. Artikel 3.22.0.0.1, §2, eerste lid, 3° VCF stelt duidelijk dat de aanvraag de verwijzing moet bevatten naar de wettelijke of reglementaire bepalingen waarop de beslissing moet slaan.

De voorafgaande beslissing heeft bijgevolg enkel betrekking op die specifieke artikelen waarnaar in de aanvraag uitdrukkelijk verwezen wordt.

22. Volgende artikelen uit de VCF worden onderzocht, zoals in de aanvraag vermeld:

  • Artikel 2.7.1.0.4 VCF dat luidt als volgt:

De langstlevende echtgenoot die ingevolge een huwelijksovereenkomst die niet aan de regels voor de schenkingen is onderworpen, meer dan de helft van de gemeenschap toegekend krijgt, wordt voor de heffing van de erfbelasting gelijkgesteld met de langstlevende echtgenoot die, als niet wordt afgeweken van de gelijke verdeling van de gemeenschap, het deel van de andere echtgenoot krachtens een schenking onder de levenden of een uiterste wilsbeschikking geheel of gedeeltelijk verkrijgt.

  • Artikel 2.7.4.1.1 VCF dat luidt als volgt:

§ 1. De erfbelasting wordt berekend volgens het tarief, vermeld in de volgende tabellen:

TABEL I. Tarief voor een verkrijging in rechte lijn en tussen partners

A schijf in euro

tarief, toepasselijk op het overeenstemmende gedeelte in kolom A, in %

totaalbedrag van de belasting op de voorgaande gedeelten, in euro

vanaf

tot en met

0,01

50.000

3

50.000,01

250.000

9

1500

250.000,01

27

19.500

TABEL II. Tarief voor een andere verkrijging dan de verkrijgingen, vermeld in tabel I

A schijf in euro

tarief, toepasselijk op het overeenstemmende gedeelte in kolom A, in %

totaalbedrag van de belasting op de voorgaande gedeelten, in euro

vanaf

tot en met

tussen broers en zussen

tussen anderen

tussen broers en zussen

tussen anderen

0,01

35.000

25

25

35.000,01

75.000

30

45

8750

8750

75.000,01

55

55

20.750

26.750

§ 2. Tabel I, vermeld in paragraaf 1, bevat het tarief voor een verkrijging in rechte lijn en tussen partners.

Dit tarief wordt per rechtverkrijgende toegepast op de nettoverkrijging in de onroerende goederen enerzijds en op de nettoverkrijging in de roerende goederen anderzijds, volgens de overeenstemmende gedeelten in kolom A.

In afwijking van het tweede lid wordt het tarief van de erfbelasting voor de onroerende goederen tussen partners alleen toegepast op de nettoverkrijging van de rechtverkrijgende partner in de andere goederen dan de woning die de gezinswoning was van de erflater en zijn partner op het ogenblik van het overlijden. Die afwijking geldt evenwel niet als de partner die een deel verkrijgt in die gezinswoning, een bloedverwant in de rechte lijn van de erflater is of een rechtverkrijgende is die voor de toepassing van het tarief met een rechtverkrijgende in de rechte lijn wordt gelijkgesteld.

§ 3. Tabel II, vermeld in paragraaf 1, bevat het tarief voor een verkrijging tussen andere personen dan personen in rechte lijn en tussen partners. Dit tarief wordt voor broers en zussen toegepast op het overeenstemmende gedeelte van de nettoverkrijging van elk van de rechtverkrijgenden, zoals bepaald in kolom A. Voor alle anderen wordt dit tarief toegepast op het overeenstemmende gedeelte van de som van de nettoverkrijgingen door de rechtverkrijgenden van deze groep.

  • Artikel 3.17.0.0.2 VCF dat luidt als volgt:

Aan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie kan niet worden tegengeworpen, de rechtshandeling noch het geheel van rechtshandelingen dat een zelfde verrichting tot stand brengt, wanneer die entiteit door vermoedens of door andere bewijsmiddelen, vermeld in artikel 3.17.0.0.1, en aan de hand van objectieve omstandigheden aantoont dat er sprake is van fiscaal misbruik.

Er is sprake van fiscaal misbruik wanneer de belastingplichtige door middel van de door hem gestelde rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen één van de volgende verrichtingen tot stand brengt:

1° hetzij een verrichting waarbij hij zichzelf in strijd met de doelstellingen van een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten buiten het toepassingsgebied van die bepaling plaatst;

2° hetzij een verrichting waarbij aanspraak wordt gemaakt op een belastingvoordeel, voorzien door een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten, en de toekenning van dit voordeel in strijd zou zijn met de doelstellingen van die bepaling en die in wezen het verkrijgen van dit voordeel tot doel heeft.

Het komt aan de belastingplichtige toe te bewijzen dat de keuze voor zijn rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen door andere motieven verantwoord is dan het ontwijken van de belasting. Als de belastingplichtige het tegenbewijs niet levert, dan wordt de verrichting aan een belastingheffing overeenkomstig het doel van deze codex onderworpen alsof het misbruik niet heeft plaatsgevonden.

De te beoordelen verrichting

23. De echtgenoten X-Y zijn thans gehuwd onder het stelsel van scheiding van goederen met een toegevoegd intern gemeenschappelijk vermogen (TIGV), ingevolge wijzigende huwelijksovereenkomst verleden voor notaris […] op xx.xx.2017.

De echtgenoten X-Y wensen de samenstelling van het TIGV te wijzigen door over te gaan tot een uitbreng door iedere echtgenoot van (roerende) vermogensbestanddelen naar het respectievelijke eigen vermogen van elke echtgenoot. Ingevolge de uitbreng zal een effectenportefeuille bij […] worden toegewezen aan het eigen vermogen van de heer X en zullen liquiditeiten aangehouden bij […] worden toegewezen aan het eigen vermogen van mevrouw Y.

Vervolgens wenst de heer X een schenking te doen van een deel van de effectenportefeuille bij […] aan zijn echtgenote, mevrouw Y. Volgens aanvrager betreft het een onrechtstreekse schenking die gebeurt door de overschrijving van de gedematerialiseerde naamloze effecten van een rekening op naam van de heer X naar een rekening op naam van mevrouw Y.

Beoordeling

1. Onderzoek van de artikelen 2.7.1.0.4 VCF en 2.7.4.1.1 VCF

1.1. Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.4 VCF?

24. De toebedeling van meer dan de helft van een gemeenschappelijk vermogen, zoals een TIGV, bij overlijden wordt fiscaal, zowel voor onroerende als voor roerende goederen onder de erfbelasting geplaatst op grond van artikel 2.7.1.0.4 VCF.

25. Er zal in casu geen toepassing gemaakt worden van artikel 2.7.1.0.4 VCF.

1.2. Mogelijke toepassing van artikel 2.7.4.1.1 VCF?

26. Artikel 2.7.4.1.1 VCF bepaalt de tarieven voor de erfbelasting.

27. Gezien het bij de voorgenomen verrichtingen niet om een overdracht van goederen ingevolge het overlijden of een gelijkgestelde situatie gaat, zal er in casu geen toepassing gemaakt worden van artikel 2.7.4.1.1 VCF.

2. Onderzoek van fiscaal misbruik (artikel 3.17.0.0.2 VCF)

a) Algemeen

28. Elk contract dat is gesloten vanaf 1 juni 2012 kan afgetoetst worden aan de algemene antimisbruikbepaling, thans vervat in art. 3.17.0.0.2 VCF. Het contract maakt geen fiscaal misbruik uit indien er ook niet-fiscale motieven aan ten grondslag liggen.

29. De artikelen van titel 2, hoofdstuk 7 (erfbelasting) van de VCF vormen de rechtsgrond voor de heffing van de erfbelasting. Bij deze bepalingen wordt er geen onderscheid gemaakt tussen specifieke en algemene bepalingen. Evenwel is het zo dat de bepaling van art. 3.17.0.0.2 VCF voorkomt dat men zich door gebruik van bepaalde rechtshandelingen buiten het toepassingsgebied van een heffingsbepaling stelt enkel en alleen vanwege fiscale motieven.

30. De fictiebepalingen ingevoegd in de VCF zijn terug te vinden in de artikelen 2.7.1.0.3 tot en met 2.7.1.0.9 VCF en betreffen regelingen waarbij de wetgever/decreetgever het noodzakelijk vond een bepaalde verkrijging gelijk te stellen met een legaat. De fictiebepalingen zijn geen specifieke misbruikbepalingen. Elke fictiebepaling heeft een specifiek doel. In de voorbereidende werken van elk van deze bepalingen kan de doelstelling worden nagelezen aan de hand waarvan een concrete techniek kan worden geëvalueerd. De fictiebepaling kan enkel worden toegepast als er voldaan is aan de voorwaarden die door het overeenkomstig artikel uit de VCF worden gesteld.

Uit de structuur van de VCF kan worden afgeleid dat de decreetgever met de artikelen 2.7.1.0.3 tot en met 2.7.1.0.9 VCF geen specifieke misbruikbepalingen voor ogen had: de algemene misbruikbepaling is opgenomen in titel 3 (Inning en Invordering), die algemeen de procedurebepalingen bevat terwijl de fictiebepalingen opgenomen zijn in titel 2 (Belastingheffing), die de inhoudelijke bepalingen bevat. Meer bepaald werden de fictiebepalingen opgenomen onder hoofdstuk 7 (Erfbelasting), afdeling 1 (belastbaar voorwerp).

31. De antimisbruikbepaling, zoals opgenomen in art. 3.17.0.0.2 VCF, is een algemene bepaling. Het gegeven dat een artikel van titel 2, hoofdstuk 7 (erfbelasting), van de VCF niet kan worden toegepast omdat de voorwaarden niet zijn voldaan sluit de inroeping door de Vlaamse Belastingdienst van art. 3.17.0.0.2 VCF niet uit. Dit laatste artikel werd immers in het leven geroepen om te voorkomen dat de overledene voor zijn overlijden via bepaalde (legale) technieken zijn nalatenschap zou laten vererven met ontwijking van de erfbelasting.

b) In casu

32. De echtgenoten X-Y wensen ieder een uitbreng van roerende vermogensbestanddelen te realiseren uit het tussen hen bestaande TIGV naar het eigen vermogen van elk van hen.

Volgend op deze uitbreng van roerende goederen uit het TIGV, wenst de heer X een (onrechtstreekse) schenking te doen van een deel van de effectenportefeuille, die ingevolge de uitbreng tot zijn eigen vermogen behoort, aan zijn echtgenote mevrouw Y.

33. Gelet op de concrete feitenconstellatie en de voorgelegde niet-fiscale motieven is het besluitvormingsorgaan van oordeel dat de voorgelegde verrichting in casu geen fiscaal misbruik van de artikelen 2.7.1.0.4 VCF en 2.7.4.1.1 VCF uitmaakt in de zin van artikel 3.17.0.0.2 VCF.

34. Deze beslissing heeft alleen betrekking op de erfbelasting en doet geen uitspraak over andere belastingen.