Gedaan met laden. U bevindt zich op: VB 25046 - Verdeling Vlaamse Belastingdienst

VB 25046 - Verdeling

Voorafgaande beslissing
Nummer

25046

Datum beslissing

19 mei 2025

Publicatiedatum

19 juni 2025

Heffing

  • Verdeelrecht

Wettelijke basis

  • art. 2.10.3.0.1. VCF
  • art. 2.10.4.0.1. VCF
  • art. 3.17.0.0.2. VCF

I. Voorwerp van de aanvraag

1. De aanvrager wenst bevestiging dat:

1.1. de overname door de huwgemeenschap van 1/4 VE belast zal worden aan het verdeelrecht van 2,5%, zonder dat er sprake is van fiscaal misbruik (artikel 2.10.4.0.1 VCF en artikel 3.17.0.0.2 VCF);

1.2. de belastbare grondslag voor het verdeelrecht, mocht dit inderdaad van toepassing zijn, de helft van de waarde van de gezinswoning betreft, gelet op de bestaande onder-onverdeelheid ten gevolge van de overname van het aandeel van de helft in volle eigendom van de ex-partner door mevrouw Y en haar broer Z. (artikel 2.10.3.0.1 VCF).

II. Omschrijving van de verrichting(en)

II.A. Identiteit van de aanvrager en de partijen

2. De aanvraag wordt ingediend door notaris […], met kantoor te […], namens;

De heer X, geboren te […] op xx.xx.1999, rijksregisternummer […], ongehuwd en bevestigend geen verklaring van wettelijke samenwoning te hebben afgelegd, wonende te […].

3. De betrokken partijen zijn:

3.1. Mevrouw Y, geboren te […] op xx.xx.2000, rijksregisternummer […], ongehuwd en bevestigend geen verklaring van wettelijke samenwoning te hebben afgelegd, wonende te […];

3.2. De heer Z, geboren te […] op xx.xx.1998, rijksregisternummer […], ongehuwd en bevestigend geen verklaring van wettelijke samenwoning te hebben afgelegd, wonende te […].

II. B. Beschrijving van de voorgenomen verrichting(en)

4. Mevrouw Y en haar ex-partner kochten een woning te […], aan in onverdeeldheid op xx.xx.2020. Na relatiebreuk in 2023 namen mevrouw Y en haar broer Z het aandeel van de ex-partner in de woning over, elk voor de helft, bij akte van xx.xx.2023.

Op heden is mevrouw Y bijgevolg eigenaar van 3/4 in volle eigendom en haar broer Z eigenaar van 1/4 in volle eigendom van de woning. De verkoopwaarde van het onroerend goed wordt geschat op € 382.000,00.

Mevrouw Y heeft een nieuwe relatie en zal begin xx.2025 huwen met de heer X onder het wettelijk stelsel. Mevrouw Y en de heer X wonen op heden samen in de betreffende woning en wensen deze woning samen te bezitten. Voor de overname van het aandeel van broer Z dient een oplegsom aan hem betaald te worden. Hiertoe dient een financiering aangegaan te worden.

Ten einde de financiering te kunnen aangaan zou mevrouw Y haar 3/4 VE inbrengen in de huwgemeenschap met de heer X. Vervolgens zou de huwgemeenschap het aandeel van 1/4 VE overnemen van broer Z waarbij de oplegsom wordt voldaan middels het aangaan van een krediet.

III. Motivering van de aanvraag

Ik verwijs naar het standpunt 24066 [1] van de Vlaamse Belastingdienst waarin een gelijkaardige situatie zich voordeed. Het niet-fiscaal motief bestond er in deze beslissing uit dat de lening door beide echtgenoten dient te worden aangegaan omdat de aflossingslast anders te hoog is.

In het voorliggende dossier is de heer X in de financiële mogelijkheid het krediet voor de oplegsom alleen aan te gaan. Belet dit het bestaan van niet-fiscaal motief in de voorgenomen verrichting gelet op het feit dat het de bedoeling is van de echtgenoten om gezamenlijk eigenaar te zijn van de gezinswoning en dat het krediet (aan de heer X alleen of aan de beide echtgenoten samen) enkel kan worden verstrekt indien de heer X gedeeltelijk eigenaar is van de woning.

-----------

[1] Dit betreft een voorafgaande beslissing.

IV. Beslissing

Gelet op artikel 3.22.0.0.1 VCF komt het besluitvormingsorgaan tot de volgende voorafgaande beslissing:

6. Onder voorafgaande beslissing wordt verstaan de juridische handeling waarbij de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie overeenkomstig de bepalingen die van kracht zijn, vaststelt hoe de bepaling van de VCF wordt toegepast op een bijzondere situatie of verrichting, die op fiscaal vlak nog geen uitwerking heeft gehad.

7. De Vlaamse Belastingdienst doet geen uitspraak over de rechtsgeldigheid van overeenkomsten op burgerlijk vlak.

8. Volgende artikelen uit de VCF worden onderzocht:

  • Artikel 2.10.3.0.1 dat luidt als volgt:

§1. Het verdeelrecht wordt vastgesteld op basis van de overeengekomen waarde van de goederen, zoals ze blijkt uit de bepalingen van de akte, zonder dat de belastbare grondslag lager dan de verkoopwaarde mag zijn.

In voorkomend geval wordt de verkoopwaarde van het vruchtgebruik of van de blote eigendom overeenkomstig artikel 2.9.3.0.1 tot en met artikel 2.9.3.0.7 vastgesteld.

§2. Voor de goederen waarvan de akte de onverdeeldheid doet ophouden onder al de mede-eigenaars, wordt de belasting geheven op de waarde van die goederen.

Voor de goederen waarvan de akte de onverdeeldheid niet doet ophouden onder al de mede-eigenaars, wordt de belasting geheven op de waarde van de afgestane delen..

  • Artikel 2.10.4.0.1 dat luidt als volgt:

Het verdeelrecht bedraagt 2,5 %.

Het recht wordt op 1% gebracht als de verdeling of de afstand, vermeld in artikel 2.10.1.0.1, 1° of 2° :

1° tussen ex-echtgenoten plaatsvindt na of uitwerking heeft door de echtscheiding;

2° tussen ex-wettelijke samenwonenden plaatsvindt binnen een termijn van drie jaar die volgt op de beëindiging van de wettelijke samenwoning conform artikel 1476, § 2, van het Burgerlijk Wetboek en op voorwaarde dat de personen op de dag van deze beëindiging ten minste een jaar ononderbroken met elkaar wettelijk samenwoonden.

Het verlaagde tarief, vermeld in het tweede lid, is ook van toepassing als de verdeling of de afstand wordt gedaan volgens de wetgeving van een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte als de verdeling of de afstand plaatsvindt onder omstandigheden en voorwaarden die vergelijkbaar zijn met de omstandigheden en voorwaarden, vermeld in het tweede lid..

  • Artikel 3.17.0.0.2 VCF dat luidt als volgt:

“Aan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie kan niet worden tegengeworpen, de rechtshandeling noch het geheel van rechtshandelingen dat een zelfde verrichting tot stand brengt, wanneer die entiteit door vermoedens of door andere bewijsmiddelen, vermeld in artikel 3.17.0.0.1, en aan de hand van objectieve omstandigheden aantoont dat er sprake is van fiscaal misbruik.

Er is sprake van fiscaal misbruik wanneer de belastingplichtige door middel van de door hem gestelde rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen één van de volgende verrichtingen tot stand brengt :

1° hetzij een verrichting waarbij hij zichzelf in strijd met de doelstellingen van een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten buiten het toepassingsgebied van die bepaling plaatst;

2° hetzij een verrichting waarbij aanspraak wordt gemaakt op een belastingvoordeel, voorzien door een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten, en de toekenning van dit voordeel in strijd zou zijn met de doelstellingen van die bepaling en die in wezen het verkrijgen van dit voordeel tot doel heeft.

Het komt aan de belastingplichtige toe te bewijzen dat de keuze voor zijn rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen door andere motieven verantwoord is dan het ontwijken van de belasting. Als de belastingplichtige het tegenbewijs niet levert, dan wordt de verrichting aan een belastingheffing overeenkomstig het doel van deze codex onderworpen alsof het misbruik niet heeft plaatsgevonden.”.

9. Indien de rechtshandelingen worden gesteld vanaf xx.xx.2012 kunnen ze afgetoetst worden aan de anti-misbruikbepalingen.

De aanvragers brengen in randnummer 4, laatste alinea als niet-fiscaal motieven voor hun voorgenomen verrichtingen aan:

  • dat ze beiden in de woning wonen en er beiden eigenaar van willen zijn (via de huwgemeenschap);
  • dat voor het bekomen van het krediet door de heer X (of door de huwgemeenschap) ter financiering van de overname van 25% van het betrokken onroerend goed de heer X via de huwgemeenschap gedeeltelijk eigenaar moet zijn van het goed.

Gelet op deze niet-fiscale motieven en gelet het gewenste einddoel van de verrichtingen om de woning in gezamenlijk bezit te gebruiken als gezinswoning, maken de voorgenomen verrichtingen geen fiscaal misbruik uit in de zin van artikel 3.17.0.0.2 VCF.

10. Het besluitvormingsorgaan kan zich niet uitspreken over de belastingtarieven, de berekening van de belastingen, de bedragen en percentages (artikel 3.22.0.0.1, tweede lid, a) en b)).

Deze beslissing heeft alleen betrekking op de registratiebelasting en doet geen uitspraak over andere belastingen. Deze beslissing spreekt zich bovendien niet uit over de mogelijke toepassing van niet door de aanvrager opgeworpen artikelen van de VCF.